Een gedicht van Helene Swarth 1859-1941
Als 't kindje komen zal
Loom laat zij vallen 't hemdje vlinderlicht - En dromig ziet ze, aan morgenblauwe trans, Met wapperlokken zweven rond een krans Van engelkopjes, blond en blank, belicht Door lente-zon, in slepende cadans. Op wie zal 't kindje lijken? - En 't gezicht Houdt, blij en vroom, ze op 't wolkenspel gericht, Waar hemelkindren dansen hemeldans.
Het duizlend kopje in 't kussen, dat haar man, Met teedre streelhand, schoof onder 't hoofd, Blijft stil zij turen, tot de rei vervloot. Verwonderd, wijl zij nog niet raden kan 't Gelaat der vreugd, door liefde haar beloofd: Haar eigen kind, nog sluimrend in haar schoot.
De Gids (1925)
|