Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-1831
De krekel
Voor schatten is uw heil Niet veil, Door woorden niet te melden; o Krekel, die, op d’ eikenbast, U met een luttel daauw vergast, En huppelt door de velden!
Waar gij, op akkers, graan Ziet staan, In voren, zaadjes schieten; Voor u is ’t, dat het koren wast; En wat de boer in schuren tast, Gij moogt het al genieten.
De noeste boer besteedt Zijn zweet Voor u, voor uw genoegen: En als uw zuizen hem vermaakt, De vors rikkikt, het eendje kwaakt, Vergeet hij al zijn zwoegen.
Gij zijt geen haatlijk leed- profeet Als duizend onweerkraaiers; Maar, zomerboô, maar zongezant Bevestigt ge aan ’t bezwangerd land De onzeekre hoop des zaaiers.
Gij draagt de gunst der Min- godin; Der Heliconiaden; Apol verleende u de snuit Een zoet en zangerig geluid, Waar aan geen jaren schaden.
En matig, en benij- dingvrij; In altijd vrolijk zingen; Bereikt ge, o kleen en bloedloos dier, De staat der hoge Goden schier, En spot met stervelingen.
|