Een gedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922
25 november 1898
De deur ging langzaam open; ik rook een kerkhofgeur. Ik staarde stil in de zwarte leegte der open deur. Een lange grauwe gestalte, bovennatuurlijk groot, Stond zwijgend op de drempel en wachtte, het was de dood. Met blauwe glans verlichtten de ogen het bleke gelaat Met flauw en weifelend schijnsel, als hout dat langzaam vergaat.
`Wat blijft gij daar en op de drempel stil en dreigend staan? Ik heb U daareven geroepen; kom binnen en raak mij aan. Uw witte koele handen bezitten wondermacht Reeds hebben ze menige lijder rust en genezing gebracht. Leg zachtjes Uw hand op mijn voorhoofd, dat pijnlijk klopt en gloeit En eindig de droom des levens, die mij benauwt en vermoeit'.
Een lange stilte volgde. Ik staarde naar het licht, Dat flauwer werd en flauwer... De deur ging langzaam dicht.
|