Een gedicht van Henriëtte Roland Holst-van derSchalk 1869-1952
En zo het dan een waan is
I
En zo het dan een waan is te geloven Dat liefde ons eens allen verlossen zal En haar zegen oneindig gaat te boven De krachten van verderf in het heelal; -
Te geloven, dat de duistere demonen Die huizen in het menselijk gemoed En alles wat ademt, en leeft, bewonen, Haar, overmand zullen valle' eerst te voet, -
Zo wil ik liever leven in die waan Waar zoveel dappre daden aan ontsprongen, Die heeft zoveel verslaagnen opgericht, Wiens lof zoveel bezielde dichters zongen, Dan eenzaam, verbeten en verbitterd staan In wreder waarheid onbarmhartig licht.
II
Maar 't is niet waan en dat weten wij allen Voor wie genade op hun levenspad Het milde licht ener waarheid deed vallen Waarvan hun hart nimmer de glans vergat; - Die nooit haar warmte in hun hart ontbeerden Voor wie iedere beet die hun mond at, In zoete kracht en zaligheid verkeerde Omdat de liefde haar gezegend had.
Al is de mens van nu nog zo verdorven Van verbeelding, zo verhard van gemoed, Ook voor hem is Christus aan 't kruis gestorven, Zijn ziel ontsprong aan Gods eeuwige klaarheid. Daarom kunnen wij roemen in de waarheid: De waarheid is niet beter; zij is zoet.
|