Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Er is geen tijd
Er is geen tijd. Wat gistren was is wat vandaag me een liefde wijst. Herdenken: ongedronken glas dat morgen laaft en spijst.
Wat is me droeve scheppings-daad en baren in 't gelaat der dood?: een kindje dat aan 't schaatren slaat daar 't wemelt in mijn schoot.
Welke is de krankheid die me pijnt bij dreigend komen en vergaan? Wij zijn, daar ze onbeweeglijk schijnt, een sterre aan hare baan.
Wij reizen, en uit ieder punt verrijst een einde, ontrijst begin; waar alles wat het leven gunt verlies is, en gewin.
En komt eens de ongenode Gast ons scheemren in 't vervaald gelaat, o Dood, met avond rijk belast: dàn wordt het dageraad.
Uit de bundel: God aan zee
|