Een gedicht van Jacobus van Looy 1855-1930
Wonderlijk
Wonderlijk is ‘t in ‘t holle van de nacht, Plotsling te denken aan zoveel beminden; Als in de duistre wereld van de winden, ‘t Zwalpe element ligt met gebonden kracht. Dan komt zich al wat ver is weer laten vinden: De handen, de gelaten der beminden, Als in een gloed van lage kaarsen, zacht. Smartlijke vreugd te sturen naar die schijnen. De lippen, en die ogen te zien deinen- Groot is de nacht en het getij vaak boze- O eeuwigheid, waar mijn gezichten leven; Als achter schuim een beeld stijgt voor een steven, Als in een nis schimt ‘n mater dolorose
|