Een gedicht van Reinier van Genderen Stort 1886-1942
Gij uil, gij vogel vol geheimen
Gij uil, gij vogel vol geheimen Die in de nacht uw nest verlaat Ge zwerft, totdat de sterren zwijmen, Ge zijt door velen diep gehaat.
Ge rooft de mussen en de muizen, Nestelt in klooster en kasteel, Ge schuwt de straten en de huizen, Eenzaam te zijn is ook uw deel.
Gij, sombere wachter van de nacht, Ge zijt de dienaar der godin, Naar wie de wijze dichter smacht, Die hem onthult des levens zin.
Nu vliegt gij door het avondland, Waar allerwegen heerst de nood, O aarde, bedreigd door wereldbrand, Beschimmeld is uw oude kloot.
Uit de bundel: Najaarsvruchten (1936)
|