Een gedicht van Aart van der Leeuw 1876-1931
De Herdersstaf
Ik was nog blond en jong van jaren toen ik een sterke rechte tak zag wuiven met zijn vlag van blaren en tot hem opklom en hem brak.
Ik boog mij zingend tot hem over, die kloeke telg van de oude es, en ras verloor hij schors en lover onder het knarsen van mijn mes.
Dan heb ik half in droom gesproken: "Ook mij, Heer, bid ik breek mij af, en ben ik uit Uw kroon gebroken, snijd mij ook tot zo'n schone staf."
Doch nauwlijks had ik dit gebeden, of plotsling merk ik aan mijn hart het vlijmend wee van snee bij snede, diep kervend, want dit staal trof hard.
Ik beidde 't eind de pijn bleef duren, terwijl ik wachtte, werd ik oud, ja al die zware langzame uren had ik Gods handgreep om mijn hout.
Ook nu nog, maar wie klaagde of morde, niet ik, die't lijden alles gaf, want onder 't werk, zie ik hem worden de slanke gave herdersstaf.
|