Een gedicht van Edward Koster 1861-1937
Lente
Almoeder der verlangens, 'k hoor u klagen En smachtend roepen in verlatenheid, Uw stem weerklinkt in 't blaten van de geit, Die rukt aan 't koord in de ijlschauw van de hagen.
Uw stem weerklinkt in 't zwaar geloei, bij vlagen Gestoten uit het stierlijf, in 't gekrijt Van al wat zoekend naar bevreed'ging schreit In 's nieuwe levens helderlichtig dagen.
Gij zelf ligt uitgestrekt in 't koelgroen mos, Uw blanke lichaam warmend in de zon, Wier luwe hitte breekt door 't karig bos.
Dan heft ge u op, en aan de vijverzoom, Bij 't lustig-jong gebabbel van een bron, Legt ge u weer neder tot vernieuwd gedroom.
Uit de bundel: Groepen en contouren
|