Een gedicht van Paul van Ostaijen 1896-1926
Jonge Lente
In de jonge Lente,- Ach, hoe dwaas, ‘k Ben mezelf niet meer baas,- In de jonge Lente Hebben twee jodinnetjes, Twee trouwe vriendinnetjes, M’n hart verleid En tot ’n kort geluk geleid.
Nu dwaal ik zonder senten,- We zijn ook in de jonge Lente!- Alleen langsheen de grote straten, M’n portemonnaie is gans verlaten, Gelijk de schatkist van de edele staten Op verkiezingsplakkaten.
Terwijl ik zo langs de straten dwaal, Heb ik m’n heel kapitaal,- Ach, welk een pret,- In de hemelse dauw gezet En hoop dat hij, in de jonge Lente, Me bezorgen mag talrijke renten, Zwaar door de grote persenten.
Uit de bundel: Diverse Verzen
|