Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Oud hart, dat niet bemind en heeft
Oud hart, dat niet bemind en heeft dan als een bedelaar, die géeft om eigen armoê te vergeten; hoe hebt gij, strammer te elke dag, maar vromer aan uw glimme-lach, uw trage levens-straat gesleten!
Elke ure, meerdre deuren toe, elke' avond pijnelijker moe, en elke nacht wat langre wake; wat ijlren honger in uw borst bij iedre morge', en voor uw dorst het zout der tranen langs uw kake...
Maar elke vogel at uw brood die, kloeg geen enkele u zijn nood, 't genoot tot op de laatste korste; en gij, die geen beloning zocht, wist dat gij niet begeren mocht de min die klopt in mensen-borsten,
oud hart, dat niet bemind en heeft dan als een bedelaar, die geeft om eigen armoe te vergeten; en voelt, ter laatste rust gestrekt, waar geene liefde-zorge u dekt, vergeefs uw levens-straat gesleten.
Uit de bundel: Lyrische Poëzie I (1948)
|