Een gedicht van Jacques Perk 1859-1881
Donkere Ogen.
Een albumblad.
Ogen, in wier diepte helle nacht Droomt en lokt, als er de rust uit lacht - Grondelozen, gij, die smeekt en smacht, Al wie oogt naar u, droomt met u mede... Voor uw toverende wonder-macht Wordt de ziel van mannen zonder kracht, En wiens kracht ùw kracht ten onder bracht, Diens gehele ziel wordt éne bede.
Aan het vreedzaam hart rooft gij de vrede, Maar gij schenkt hem weder, onverwacht - En wie gij de weelde toe-bedacht, Van uw blikken, zoo fluweelig-zacht, Die omspannen zij van lieverlede, En hij slaakt een lang-gezuchte klacht, Doch een vreugde-rijke juich-kreet mede.
U te zien, is schoonheid zelve ontwaren, En, waar zij op donzige englen-schacht Nederstrijkt, om zeegnend rond te waren, Daar versterft de haat, en geurt de zomer-pracht Der liefde.... Donker oog, blijf dikwijls op mij staren!
|