Een gedicht van Jacobus van Looy 1855-1930
Café
Waar, vlam-rood, rozen in de rooie zalen Bloeien in kronen en 't goud rommedomt, In spiegel-wanden duizendvoud weerómt, Komen we, nachtvolk, op het licht aandwalen.
Dan in geroes van vele vale talen, In spraak-gewar dat Babylonisch gromt, We hurken om tafels, naar elkaar gekromd, Als om een vuur, doende ónze buit-verhalen.
Daar zitten we onder zuilen als in dag, Stoer lijf bij lijf, elkaar, wijl de uren vliegen, Vertrouwelijk van 't leven te beliegen.
De vrouw-gerokte kellners brengen ons drinken. Hóór, door de rooie rook joelt onze lach... De zaal 'n burcht is... de klare glazen klinken.
Uit de bundel: Gedichten 1884-1925
|