Een gedicht van W.L. Penning 1841-1924
LEVENSAVOND
Mijn oogstlied klonk - Mijn avond zonk - - En schuw, langs lege akker, Riep nog een enk'le moede toon Gedachten aan genoten schoon En blijde arbeid wakker.
Nu wordt het kil En eenzaam-stil, In donker blijf ik dromen; Ik tast naar handen die me ontgaan... Ik roep de stille zielen aan - Die nooit meer herwaarts komen...
En keer 'k mij af Van dood en graf, Dan droom ik droever dingen; Een spooksel werd het leven mij, De ontblaarde tuin een woestenij, Een kreet van pijn mijn zingen.
Doch eer 'k Uw leed Voor 't mijn' vergeet, Vergeet ik ons verleden; Ons heeft de volle Dag bekoord, Ons-saam ontving het stralend oord Van schoonheid en van vrede!
Geen glinster nu Verwerft gij u, Of 'k deel in uw behagen; En 'k gis uw raad bij 's levens last: - Wij moeten de' ongewenste gast Verdringen of verdragen!
|