Een gedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922
Vreemd
Vreemd, dat boom en tak zo stil staan In het gouden licht vandaag, Dat de bladertjes zo stil gaan, 't Een na 't ander, naar omlaag. Dat het zonlicht zo voorzichtig Door de ijlheid straalt van 't lof, En het groene blad doorzichtig En veel edeler maakt van stof,
Dat het windje in de twijgen Zo behoedzaam gaat te werk En aleen wat blaadjes zijgen Doet op 't pad en 't bloemenperk,
Zonder 't wazig diep te raken Waar de groene schemer blauwt, Of de goudglans schuw te maken In het ijlbebladerd hout,
Of te roeren aan de vijver, Waar zeer statiglijk en traag Twee voorname zwanen drijven Met hun spiegelbeeld omlaag,
En wat late najaarsrozen, Als bewasemend amethyst, Al de weemoed van hun broze Schoonheid heffen in de mist.
Laatste verzen (1923)
|