Een gedicht of vers bekend bij velen...
Slaap, kindje, slaap!
‘Slaap, kindje, slaap, daarbuiten loopt een schaap!’ je hartje tegen mijn harte aan ik voel het kloppen, voel het slaan. ‘Slaap, kindje, slaap!’
Daarbuiten gaan geen mensen meer, de huizenogen loken neer, de straatlichtjes zijn uitgedaan, boven gingen de sterren aan en 't is heel stil: alleen de wacht trommelt, hol stappend, door de nacht: ... slaap... kindje... slaap!...
Je neusje zo gebogen, fijn, dringt zich of 't in mijn borst wil zijn, je oortje, als een bloem ivoor, drong zwarte lokjes door naar voor, je hoge hoofdje in mijn arm duikt zich en schut zich warm.
Daar komt omhoog de witte maan uit wolken zwart, en ziet mij aan en kijkt mij door mijn ogen heen en in mijn ziele, of ik ween! als zij dan glanst op jou mijn kind, is 't of je 'n zilv'ren kindje bent.
Die hoge maan die ziet zo ver en wijst daar aan die goudenster, zo blinkend op het glaskozijn, waar of de dode mensen zijn: de dode mensen zijn heel wijd, nog verder dan de maanglans glijdt.
Daar zit in lichte nis een vrouw, zo mooi als jij en droomt van jou; haar witte armen saamgevouwen om een kindeke er in te houden, lonkt ze en lacht en zingt dan teer - haar teerte deinend heen en weer -: ... ‘slaap... kindje... slaap!’...
Hoe heerlijk tikkert in de slaap je hartje slagjes op het mijne en starend in het maneschijnen zing ik van 't arme dwalend schaap, ... ‘slaap... kindje... slaap!’...
Immortellen
|