Een gedicht van Reinier van Genderen Stort 1886-1942
De poes springt met haar stille sprong
De poes springt met haar stille sprong En nestelt zich weer op mijn schoot, Zij lijkt, een rasp gelijkt haat tong, Ons beider gein is even groot.
Haar vacht is zacht gelijk fluweel, Haar ogen glanzen in het donker, En als zij spint, stijgt uit haar keel Een vreemd gerucht, als van een ronker.
Zij spint de muzikale draden Van een geheim, dat niemand kent, Dat geen mens ooit vermocht te raden, Dat eeuwig blijve, onbekend.
O diertje zoet, dat ik vergood, Gelijk zovele dichters deden, Ge bergt in uw geheime schoot, Gelijk de sfinx, uw eigen reden.
|