Een gedicht van Herman de Gorter 1864-1924
De lente-ik sta midden in haar-
De lente - ik sta midden in haar - o daar komt ze, daar, daar, daar vliegt ze op me aan, ze zoent me ze zoent me, ze zoent me en ze noemt me haar zoete ademen woord voor woord - o en daar vliegt ze voort de honnige, fladderende lente naar de verte, daar naar de horizonnerige tenten, de zilveren, zilvervoetige, zilverhandige lente de zomerige lente. Kijk nu ze strooit de zomer rond die vliegt om haar rond uit haar mond, rond haar boezem, haar gladde rug, haar benen zo donslicht-omschenen, ze gaat langs de horizonnen maar aldoor omme, ze heeft toch zo veel, ze kan geven wel, zie het lichte sneven van al dat kwijnende levende stervende opflikkerend licht, en daar midden in haar gezicht, zie je het wel, zie je het wel, hoe licht hoe wit hoe goud hoe schel, hoe kunnen we 't toch verdragen van ochtend tot avonddage, kom weer, kom bij mij weer gij mijn lieve, mijn lieve, lieve, lieve ogenbegeer. O ze valt op mijn borst haar mond midden in de dorst van mijn mond, haar rode zachte weeke punttong, 't is of ze helemaal in me drong.
Verzen (1890)
|