Een gedicht van Charivarius 1870-1946
’k Zie schapen, witgewold
’k Zie schapen witgewold, ’k Zie rid- en runders draven, ’k Zie vo- en vlegels zich Aan wa- en bitter laven. Al is de stad ook vol Van stu- en decadente' Die speel- en alcohol Verkiezen boven lente, U, boe- en kippen-ren, U, lust- en korensc-hoven, U var- en vlinderken, U stel ik ver daarboven! In ’t mooie voorjaarsweer, Gaan bloe- en ramen open. ’k Zie ieder met een bloem, Zelfs schoo- met anjers lopen. ’k Zie ei- en beuken staan, En dreu- en andre mussen, Wijl lij- (geen vrijsters!) slaan, ’k Zie kro- en meisjes kussen. En mens en kunstenaars Zij dragen en zij eten Veel flam- en waterbaars, Bij ’t hij-, zij-, zwijgend zweten. Geen pneu- slechts harmonie: De tweedracht wijkt voor vrede, De ru- voor poëzie. Juicht kin- en ouders mede! Want len- en warmte is daar, Mijn geest stijgt op, naar boven, ’k Wil nat- en morgenuur Met vul- en lippen loven!
Charivari, 1913.
|