Een gedicht van Helene Swarth 1859-1941
Moederweelde
O toen ik mijn kindeke droeg in mijn schoot, Hoe groeide mijn hart zo reuzegroot Als kon het de wereld bevatten En de stralende goudene zonnebal En de sterren, die flonkeren zonder tal En de zilveren maan in de hemelhal En de aarde met al haar schatten!
En mijn ogen, die schouwden wel kalm en wijs, Want ik voelde in mijn boezem een paradijs En mijn lippen, die lachten zo vredig, Want ik zag wat alleen maar een moeder ziet En mijn vreugd was te heilig, ik zei haar niet En het was nog te vroeg voor een zegelied, Want mijn armen, die vielen nog ledig.
Doch nu er mijn kindeke woelt op mijn schoot, Nu grijpt het mijn hart zo reuzegroot In zijn rozige dartele handen. En het is mij een wonder, waarover ik zon, Hoe mijn hart, dat de wereld bevatten kon, Met de bloemen, de sterren, de maan en de zon, Ligt zo klein in die tengere wanden.
De Gids (1909)
|