Een gedicht van Abraham van Collem 1858-1933
Wanneer wij zullen naakt zijn als de zee
Wanneer wij zullen naakt zijn als de zee, Het blad, de boom, de ster, de maan, het licht, En als de nacht zo diep en ruim en echt En als de atmosfeer oneindig; Wanneer wij hebben weggestuurd, wat ons Weerhoudt te zijn zo open als de ruimte, Wanneer wij, woorden-vollen, zullen zijn Zoals het woordeloze naakt en echt, Dan zullen wij de adem van de nacht, Het spreken van de sterren om de maan, De tekens die de bomen schrijven, weten, En worden in het woordeloze ruim Uitzeggers van een wonderzacht bevel.
Van God en van de natuur
|