Een gedicht van Dop Bles 1883-1940
De dwaze maagd
'k Weet niet waarom, maar heel alleen ben 'k blootsvoets door de nacht gegaan en vroeg met een stem, die de mijne niet scheen: "Wie neemt mij aan!" 'k Ga hier voorzichtig, volgeschonken, boordevol als een lamp en mijn hoofd doet pijn of 't lichaam is dronken en vreemd om mijn hart knelt een kramp. Wie?....
Gij behoeft niet te spreken 'k verlang niet te kennen Uw nood ! wie wil mij ontsteken, wie geeft mij het leven met d'inslag van dood? Hier zijn mijn voeten, mijn borsten, mijn handen, hier zijn mijn leden, mijn lippen, mijn mond, wie laat mijn folt'rend smachten verbranden? wie heft heel mijn wezen van aard-zware grond?
Ik weet te goed uit al mijn dromen dat geluk in diepste doorstraling bestaat en weet dat het eenmaal tot mij moet komen in de godlijke vorm van een menselijk gelaat ! En daarom ...
Ja daarom misschien ging ik nu door de nacht en nam alleen mijzelve mede tot wie mij wacht en geeft de eindelijke langvoorvoelde vrede ...
Ach 'k ben toch niets meer dan mijn gesmeekte bede
Parijsche Verzen (1923)
|