Een gedicht van Herman de Gorter 1864-1924
O als de zon schijnt
O als de zon schijnt en de aard wegkwijnt in die luister weg in 't duister, en maar scheem'rend het hoofd opheft in schaduw omloofd - treedt nader, treedt nader blankvoeten te gader te gader de voeten, de handen - de lachtande de blauwoge de blondhoge de zilverwoorden wenende, het lijnig hoofd lenende achterover omhoog in de lucht - zoet, zoet, langzaam vlucht door het zonnedagen in de hoge hagen zon - zoet zoet langzaam vlucht, ga niet te gauw voorbij, voorbij, voorbij, de lucht blijft hangende bevende achter u - verlangende eeuwig naar u eeuwig, eeuwig - vlucht niet te vlug - achter uw rug rek ik de armen van verlangen, van verlangen rek ik de armen, vlucht niet te vlug. O hoe blank zijt ge van rug, zongebrand, uitgeglansd vlees - waar het tot schouder oprees, waar de lichte haren in trillende snaren in de zonnescharen hangen saam in de lucht, in de lucht in de lucht terwijl ge vlucht.
O als de zon schijnt en de aard wegkwijnt wèg in het duister - en dan wèg de luister, uwe luister, alle luister.
Verzen
![schrijver](http://www.gedichten.nl/images/185673.jpg)
|