Een gedicht van Prosper van Langendonck 1862-1920
De zon
De zon speelt door het loof der vorstelijke dreven, die kruisen, heinde en verre, om 't vorstelijk kanteel; de zon valt blinkend neer op toren en kanteel; de zon doet levend goud op de oude kruinen beven.
De zon is overal. - Om 't wislend veldtafreel verbreidt ze een waaiend waas, uit zijde en licht geweven: zij trilt in elk gezang; zij leeft in alle leven en leeft in ieder deeltje en leeft er toch geheel.
0 zon, laat mij nog eens in al uw luister baden ; doordring mij gans, dring door in 't diepste mijner ziel, die brandend naar u haakte en toch in nacht verviel.
0 laat me, u volgend langs de nooit-betreden paden, waarheen zo menig streefde en geen u volgen kon, verteren in de gloed der goddelijke zon.
|