God, ik zoek even contact met U. Wil je mij nabij zijn? Geef mij geloof en vertrouwen kracht en volharding zodat ik mij ten volle kan geven aan de opdracht die ik nu mag vervullen. Amen
Dank U, Vader van ons leven en ons zozeer toegewend dat U, eeuwig, hoog verheven, elk van ons bij name kent. Dank U, dank U, Heer der Heren, dat U onze Vader bent.
Dank U, Christus, met ons lijden en de dood zozeer begaan, dat U ons daarvan bevrijdde met een mensenlichaam aan. Dank U, dank U, Jezus Christus, broeder-God in ons bestaan.
Dank U Geest, voor alle gaven aan ons hart en ons verstand; die ons hoop geeft op de haven van ons ware vaderland. Dank U, dank U, Geest van liefde, voor het vuur dat in ons brandt.
Michel van der Plas (1927 – 2013) Uit: De kleine bundel, Gooi en Sticht, Hilversum 1981
Ik zal U maar God noemen. Ik weet ook geen andere naam. God dan! Ik ben zeer ver van de bloemen en zo dicht bij het raam. Ik kijk naar de sterren, waar kinderen U zien, maar mij zijt Gij ver en Gij luistert misschien. Ik erken het, ik ben maar een mens, bestemd voor de sprong ver over zijn grens.
God van mensen, van hen die gelovig zijn en van hen die zeggen nergens meer in te geloven, van hen die anderen nieuwe kansen geven, van hen die alleen maar aan zichzelf denken. God van alle mensen, U vraagt ons mee te werken aan een wereld waarin ieder mens kan leven in vrede en welvaart, dat we opbouwen en niet afbreken, dat we heel maken en niet vernielen, dat we vrede brengen en geen oorlog voeren. Onze gesloten grenzen, onze kortzichtigheid brengen we hier voor U. Maak ze tot een ruimte, eeuwig trouwe God. Heel onze zwakke onmacht, al wat ons verlamt, brengen we hier voor U. Maak het tot een sterkte, eeuwig trouwe God.
Wij hebben met elkaar gewandeld waar de dingen begonnen aan hun heerlijkheid: op de eerste dag van de stenen tijd, in de eerste tuin van de kale aarde.
En sindsdien, God, lijden wij aan elkander, roepen wij uit de diepten : Adam! Heer! tot Gij het zwaard wegneemt, de sterren weer laat dalen, en ik in uw mens verander.
Wij missen elkaar, wij kunnen niet slapen. Ik voel uw adem's nachts langs mijn verdriet; Gij hoort mijn pen krassen die U niet ziet.
Ik haat mijn appel ; Gij uw vlammend wapen. Wind, sterren en dromen, beken het maar: wij willen weer wandelen met elkaar
Er is iets in de dingen dat ontroert : Het is de schoonheid niet der bloemen, noch het glanzen van een blad, noch 't roepen van de roerdomp in de nacht. Het is daarin, maar ook daarachter en daarboven en daaronder, dieper in de grond, die warm en geurig is als versgebakken brood.
Het zijn de sappen die onzichtbaar blijven, diep in de wortels en het hart waarin het leven roert. Het zijn de klanken en geluiden die een kind kan horen als het zijn oor te luistren legt dicht aan de grond. Het is het trillen van de wingerdrank wanneer uw hand haar aanraakt, en het beven van de kever op het blad, dat groeit en zwelt. Het is het dons der distelbloemen en de pijn der wonden die uw vlees doorsplijt. Het zijn de tekenen van Gods aanwezigheid.
Pieter G. Buckinx (1903-1987)
Pieter Geert Buckinx (1903 - 1987) was een Vlaams dichter en schrijver.
Het is gedaan met al die ijdle dingen! De maan speelt op de zilvren avondfluit; hij zingt nu niet meer mee, dat lied is uit, een schooner stem kon in zijn ziele dringen.
Hij zal in d' afgrond van Gods liefde springen, trekt zijn verleden en zijn kleéren uit, en in een pij, met zijne ziel als luit, gaat hij al beedlend langs de huizen zingen,
zingt voor den wolf, de vogels en de bloemen, kan al wat leeft zijn broers en zusters noemen, de Liefde zingt hem mager als een riet.
In zulke pure mensch wil God staan branden, boort hem Zijn vuur door voeten, hart en handen. Uit elke wonde juicht het zonnelied!
Onze Vader die in de hemel zijt geef mij een plek op aarde waarvan de naam mij heilig is een koninkrijk dat mijn huis is een plek die mijn spelend kind ruimte wil geven waar dan ook Geef mij een plek waar het koren groeit voor mijn brood waar de wind in de bomen en het vuur in huis vergeving van alle schuld is zoals ook ik vergiffenis ben voor dat stukje aarde dat zonder mij braak zou liggen een plek die mij niet in beproeving leidt die mij verlost van angst.