Algemeen wordt aangenomen dat Jezus van Nazareth een Joodse profeet was die geboren werd rond 4 v.C. Tussen 26 en 36 n.C. trad hij in Galilea en Judea naar buiten als profeet. Op bevel van de Romeinse prefect Pontius Pilatus werd hij in het jaar 30 (of 33) door Romeinse soldaten gekruisigd. Dat zijn de feiten waar wetenschappers van uitgaan. Maar op basis van welke bronnen?
Echte historische bronnen uit die tijd zijn er niet. De meest betrouwbare getuigenissen zijn die van Flavius Josephus, Paulus en de evangeliën. Die laatste zijn Bijbelse bronnen en werden geschreven vanuit een meer theologisch dan historisch oogpunt geschreven. Blijft dus over Flavius Josephus, een Romeins geschiedschrijver met een joodse achtergrond uit de eerste eeuw.
In zijn werk Oude geschiedenis van de Joden komen we twee passages tegen over Jezus. De eerste passage staat bekend als het Testimonium Flavianum en gaat over Jezus’ levensloop. In een tweede passage heeft hij het over de terdoodbrenging van Jakobus, “de broer van Jezus, die Christus genoemd wordt”.
Bitter weinig bewijs en des te meer hypothesen. Waarom zijn de meeste historici het er dan toch over eens dat Jezus bestaan moet hebben? Ze verdedigen de theorie van cognitieve dissonantie, die stelt dat de verhalen over Jezus niet te verklaren zijn zonder het reële lijden van een reële figuur. Zijn optreden was eenvoudigweg te aanstootgevend en revolutionair om door iemand verzonnen te kunnen zijn zonder te eindigen zoals Jezus zelf.
In onderstaande aflevering van Universiteit Vlaanderen beantwoordt theoloog Hans Geybels (KU Leuven) de vraag naar de historische Jezus. Hans Geybels is een oud-leerling van het Sint-Jan Berchmanscollege van Mol.