Haast iedereen zal wellicht weten dat de duif een belangrijke rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog: de duif verving namelijk de klassieke communicatiemiddelen daar waar die door bombardementen onbruikbaar waren geworden. De duivensport, die vooral in Vlaanderen populair was bij de talrijke duivenliefhebbers, bleek algauw een doorn in het oog van de Duitsers. Berichten overbrengen over de ligging van troepen, boezemde de vijand schrik in. Zoveel zelfs dat het bezit van een reisduif haast werd gelijkgesteld met het bezit van wapens. Getuige hiervan bijvoorbeeld de verordening van 9 juli 1917 die voorschreef wat te doen als duiven in mandjes voorzien van valschermen, uit ballons werden gelaten om informatie te bezorgen over de vijandelijke troepenbewegingen (zie afbeelding Verordnung).
Berichten in verband met duiven kwamen wel vaker voor. Zo werd in een bericht van 20 november 1914, getekend door bevelhebber kolonel Lübbert, geëist dat alle duiven zouden worden ingeleverd in de Gouvernementstraat 61 te Kortrijk. De meeste duivenliefhebbers van Marke, ontevreden over die handelwijze, wilden hun duiven in de gemeente behouden zien. Burgemeester François Bethune vroeg op 24 november aan de militaire commandant te Kortrijk of hij de plaatselijke duiven niet mocht onderbrengen in een zelf opgerichte bewaarplaats, identiek aan die te Kortrijk. Een volledig afgesloten lokaal, ter hoogte van het station zou beschikbaar zijn. Het Duits spoorwegpersoneel zou kunnen instaan voor de bewaking. Uiteindelijk werden alle duiven eind december in manden opgestapeld in café “De Casino” in de Rekkemsestraat. Veldwachter Aloïs Brasseur ging de eigenaars verwittigen en Hilaire Casier maakte de duivenlijsten op. Van daar verhuisden 313 Markse duiven naar Moeskroen.
In november 1914 was Marke echter in het Etappengebiet van het 6. Armee beland en hingen wij af van de Etappenkommandantur Moeskroen (Etappen-Inspektion Valenciennes). Hierop volgde een spelletje van geven en nemen. Op 22 november 1914 had de commandant van Moeskroen, von Eikstedt, het bevel gegeven tot de invrijheidsstelling van de duiven en dat in tegenstelling tot het Kortrijkse bevel van twee dagen eerder.
Op 18 december 1914 kwam hij terug op zijn beslissing en eiste dat alle duiven in de eerste drie dagen moesten worden gedood. Doch een comité opgericht ter verdediging van de duivenliefhebbers kon de gemoederen van de bezetter enigszins bedaren. De Kommandantur gaf de toelating alle duiven in de “Ecole des Arts et Métiers” 1, Place de la Justice te Moeskroen op te sluiten.
Een bevel op 6 oktober 1915 van von Bissing, bestemd voor het tot het Generaal-Gouvernement behorend gebied van het Bezirk (district) Kortrijk en Doornik (waartoe Marke behoorde) luidde: "Ieder bezitter van duiven moet ze opgesloten houden". En dat terwijl onze duiven al maandenlang waren ondergebracht in Moeskroen!!!
Een nieuw bevel van von Bissing, bestemd voor hetzelfde gebied, werd gegeven op 22 juni 1916: "De duiven moeten in de slagen vastgehouden worden; er mogen geen duiven afzonderlijk gehouden worden."
In het Etappengebiet van het 4. Armee ondergebracht, werd verbod opgelegd om nog levende duiven te bezitten. En eens Marke in Operationsgebiet was komen te liggen, werden alle drinkbakken, duivenmanden, constateurs en alles wat verband hield met het kweken van duiven, aangeslagen.
Georges Demeyere (1904-1991): "Toen de Duitsers hier goed gevestigd waren, moesten alle duiven ingeleverd worden. Men moest ze binnen brengen in de “Casino” in de Rekkemsestraat. Daarna werden alle duiven ingekorfd en naar Moeskroen gebracht. Sommigen wilden ze in kelders onderbrengen, doch er waren hier te veel Duitsers en dat belette het verbergen. Anderen hadden aan de oproep geen gehoor gegeven; hun duiven moesten onmiddellijk gedood worden."
Georges Bekaert (Kortrijk) (1904-1986): "Toen de duiven moesten ingeleverd worden, werd nogal ostentatief rondgezocht door de Duitsers. Met een paar man kwamen ze bij ons thuis ook naar duiven zoeken."
Rachel Derycke (1906-1993): "We hadden hier duiven van een familielid uit Wevelgem. Hij had ze al zwemmend over de Leie meegebracht. Ze zaten in een wasmachine op de zolder. Wij zaten met Duitsers in huis en nooit hebben ze die ontdekt. Opdat die duiven geen lawaai zouden maken, zaten ze met hun bek in een manssok."
Maurice Maes*, bekommerd om zijn lieve diertjes, schreef op 3 augustus 1914 uit Boom naar zijn vrouw Emma Decrans: "… en nu een woordje over mijn duiven, maakt dat gij geen moet wegdoen, dat het lang moest duren zou ik u schrijven welke er mogen dood gedaan worden, niet te veel eten geven en niet te veel laten vliegen, gelijk ik gevraagd heb…"
Op 6 september 1914 schrijft hij uit Hellegat-Niel : "... ik heb ook gelezen in uw brief als dat mijn Cuyper weer gekeerd is met het geel in de bek; zegt tegen Jules dat hij er goed voor zorgt en dat het ware dat hij verslecht zend er Jules mee naar Decuyper te Zwevegem; deze zal hem wel genezen … en mijn duiven niet uit te laten in de voornoen; ze zullen dan zo lang niet weg zijn van het land… ’k Zal er dan een goeden kuisk in doen als ik thuis ben..."
In zijn laatste brief naar huis schreef Maurice Maes op 30 oktober 1914 uit Sint-Inglevert: "Laat niemand op mijn duivenhok; geeft ze eten dat ze voort kunnen alle dagen; ge moet het hok niet schoonmaken; in geval dat ze daar tegen schieten houdt ze kort en eet al de jongen op die bekwaam zijn."
* Maurice Maes (° Heule, 5-7-1881 / + Calais, 18-12-1914) was soldaat bij het 1ste Linieregiment, 6de Bataillon, 1ste Compagnie. Hij stierf in het “Hôpital Cordorais” te Calais en werd begraven op het burgerlijk kerkhof te Calais. Hij werd korte tijd later herbegraven op het Belgisch Militair Kerkhof te Calais.
Jules Moerman en zijn vrouw Helena Mercier woonden in 1908 in de Groenestraat(1). Ze waren pas twee jaar getrouwd.
Op zondagavond 16 februari 1908, rond 7 uur, trok Jules Moerman naar de hoeve van Aimé Vanderheeren(2), waar hij peerdeknecht was en waar hij gewoonlijk de nacht doorbracht.
Maandagavond 17 februari kwam hij rond 6 ½ u. terug naar huis om van kleren te wisselen, omdat hij kletsnat was door de regen. Hij vond de voordeur op slot en de vensterblinden waren nog niet geopend. Daar het gevelvenster van de zolder open stond, dacht hij onmiddellijk dat er iets ongewoons gebeurd was. Hij ging aanstonds zijn buur, landbouwer Terryn , verwittigen.
Terryn kwam mee en beiden gingen door het openstaand venster naar binnen.De petrollamp was uitgebrand. Bij het ontsteken van een “stekje”ontdekten ze vrouw Moerman, op de knieën gebukt, over een emmer water zitten.Op de bodem lag een tas. Ze was overleden en scheen gewurgd te zijn. Een kind van zes maanden oud zat rechtop in de wieg naar zijn moeder te kijken. Jules Moerman legde het lijk op het bed naast de kachel en at vervolgens een ‘grote’ boterham.
Om 7 ½ u. begaf Moerman zich naar de woonst van de gemeentesecretaris (3) om het overlijden bekend te maken. De secretaris vond het verhaal heel vreemd en zette hem aan dokter Vanneste te verwittigen. De dokter vond bij zijn aankomst het overlijden ook verdacht. De burgemeester, de veldwachter en de gendarmerie van Kortrijk werden verwittigd en waren om 9 ½ u. ter plaatse. Moerman werd omwille van zijn zonderlinge houding gans de nacht in het gemeentehuis onder bewaking geplaatst.
Op dinsdagmorgen 18 februari kwam het parket, vergezeld van wetsdokters Peel en Peeters, naar onze gemeente. In de woning werd geen enkel spoor van inbraak gevonden. Het parket begaf zich dan naar het gemeentehuis. Daar werd Moerman tot 14 u. over het gebruik van zijn tijd ondervraagd. Hij verklaarde dat hij maandagmorgen 17 februari om 5 u., in opdracht van zijn baas, met een lading graan naar Ledegem was gereden. En hij was om 16 ½ u. teruggekeerd.
De lijkschouwing door Peeters en Peel had plaats dinsdagnamiddag om 14 ½ u. in het lijkhuis van het klooster. De geneesheren besloten dat het hier ging om een natuurlijke dood, veroorzaakt door een slechte spijsvertering. De ligging van het lijk werd als volgt uitgelegd “ de zieke vrouw zou willen drinken hebben; half verstikt zal zij op de emmer gevallen zijn. De blauwe plekken aan de hals werden veroorzaakt door de val op de kant van de emmer.”
Rond 17 u. kwam het parket opnieuw naar het gemeentehuis. Moerman werd in vrijheid gesteld.
De commotie in het dorp was zeer groot, daar het gerucht in omloop was dat de vrouw gewurgd werd.
Helena Mercier was geboren te Aalbeke op 25 mei 1882, Jules Moerman was geboren te Anzegem op 16 januari 1860. De echtgenoten bewoonden een huisje zonder verdiep, betaande uit drie plaatsen en gelegen op 20 minuten afstand van Markeplaats, in het veld langs de weg die naar de hoeve Terryn leidt.(4)
(1)De Groenestraat liep via de huidige Watervalstraat van de Kapelhoek naar Marke. De Groenestraat verdween in 1968 met de aanleg van de E17. ( Duizend Kortrijkse Straten, E. Van Hoonacker)
(2)Aimé Vanderheeren (Meulebeke 1872-Marke1954) volgde zijn vader Henri op rond 1897. De hoeve was toen eigendom van baron Paul d’Udekom d’Acoz van Gent. André Hubaux volgde zijn oom Aimé op in 1934. De hoeve werd in de jaren ’60 van vorige eeuw verkocht aan Matexi. Tijdens de eerste en de tweede wereldoorlog werd de hoeve als “het hof der 3 gemeenten”op de Duitse stafkaarten vermeld.
(3)De gemeentesecretaris was toen Henri Vanhoenackere ( Bellegem 1847-Marke 1916. Hij volgde in 1879 Leopold Van Belleghem (+ 1898) op, die toen burgemeester benoemd werd.
(4)De hoeve Terryn lag in de Watervalstraat.Henri Terryn (Deerlijk 1872 – Marke 1959) kwam op de hoeve in 1901, na Adolf Deryckere, die ook van Deerlijk kwam. De Watervalstraat was een overblijfsel van de oude bedevaartweg naar Sint Cornelius in Aalbeke.
In de nacht van zondag op maandag 1 mei 1905 werd in Marke een moord gepleegd met diefstal als drijfveer. Op enkele meters van het klooster in de Kloosterstraat stond, omringd door een haag, een met strodak bedekte tweewoonst . De ene woning was bewoond door een ongehuwde oude dochter Constantia Waelkens, geboren te Waregem op 23 januari 1828 en in de andere woning woonde Regina D’Hespeel 65 jaar oud, weduwe van Leo Vandenbogaerde(1), met haar twee zonen. Constantia Waelkens was de meid van burgemeester Leopold Van Belleghem en had de naam veel geld te bezitten.
Enkele maanden geleden was zij ziek en vertoefde zij bij familie in Aalbeke. Een 10-tal dagen geleden was zij teruggekeerd naar haar woning.
Maandagmorgen om 6 ½ u. bemerkte Regina D’Hespeel dat de vensterluiken van haar buurvrouw gesloten bleven. Zij vroeg een voorbijganger om de vensterluiken, die slechts met een houten werveling gesloten waren, te openen. De verbazing en verbijstering waren groot toen zij ontdekte dat de vensters open waren. Denkende dat Constantia ziek was , ging zij Charles Briey ,de dienstknecht van het klooster, er bij halen. Deze kroop door het venster, ging naar de kleine slaapkamer, die langs achter lag, en vond de vrouw met de benen uit het bed liggen. Het gezicht was met beddengoed bedekt. De voeten waren koud en stijf. Geschrokken liep de dienstknecht buiten om hulp roepen. Aloïs Brasseur, de veldwachter, die in de nabijheid woonde kwam vlug ter plaatse en liet dokter Arthur Vanneste ontbieden. Men stelde moord en diefstal vast. Een klein venstertje uitgevende op een open veld was opengebroken en gezien de vrouw doof was, had de schelm zijn slachtoffer in haar bed kunnen verrassen.
Geen enkel moordwapen werd gevonden. Constantia vertoonde ook geen dodelijke wonden, alleen een kleine onbeduidende wonde aan de hand en aan het voorhoofd. In de keel werd bloed geconstateerd. De moordenaar had haar met de vuist geslagen en met beddendekens gestikt.
In de voorkamer stonden de laden half open en in de slaapkamer waren de hoedendozen geopend.
Men dacht dat de dader niets heeft kunnen buitmaken, want het geld van de vrouw was gedeponeerd in de bank bij de Broeders Van Dale in Kortrijk. Ze bezat nog 3780fr.
Twee gendarmen van de brigade van Kortrijk, die in Marke op dienst waren, deden de nodige vaststellingen en ondervroegen enkele getuigen. Op het veld, palende langs achter aan de woning, werden voetstappen van een zware manspersoon ontdekt. Zij strekten tot aan de moestuin van het klooster . Daar werd een gat in de haag aangetroffen. Dezelfde voetstappen werden teruggevonden in de weide en stopten aan een wegeltje. Men dacht dat de moordenaar getracht had langs achter binnen te dringen, om daarna langs voor te vertrekken. Om die reden zou hij de kleine vensters geopend hebben, die langs binnen gesloten waren. Maar hij kon de vensterblinden niet openen en was zo langs achter gevlucht.
In de namiddag werd door de gendarmen een kerel aangehouden, die de zondag in het klooster had getoefd en aldaar sedert enige tijd verzorgd werd. Hij verklaarde dat hij aan het Magdalenakerkhof in Kortrijk geslapen had.
Het parket, vergezeld van wetsdokter Peeters kwam rond 14u. op de plaats van het delict.
De misdaad had op de gemeente Marke, alwaar sinds meer dan 30 jaar geen moord meer werd gepleegd ,grote opschudding verwekt.(2)
Constantia Waelkens woonde op 100m. van Markeplaats in het nr. 15 in de Kloosterstraat. Ze woonde al meer dan 40 jaar in Marke.
(1)Regina D’Hespeel was geboren te Marke in 1831 en overleed er in 1906.
(2)Betreft hier de moord in 1863, waarvan veldwachter Frederik Foulon verdacht werd. ( zie artikel blog)
Het Oorlogsdagboek van Jean Verhoye (8 jan.1917 tot 30 juni 1917)
Het oorlogsdagboek (8 januari tot 1917 tot 30 juni 2016) van Jean Verhoye verscheen in verkorte versie in de dorpskrant vanaf september 2014 tot februari 2016. Het is nu op zijn geheel (65 blz.), voor die periode, verkrijgbaar door bestelling op email michel.annie@telenet.be of tel. 056/210001. De prijs is 10 euro.
De inschrijvers worden verwittigd zodra het werk klaar is.
Op zaterdagmorgen 4 juli 1908 werd Camiel Callens, landbouwer en veekoopman, dood aangetroffen in de Rollegemstraat,(1) op zo een 200m. van de hoeve ,die hij bewoonde. Het levenloos lichaam werd gevonden langs de Rollegemstraat, de weg die leidde naar “De Smokkelpot”(2). Uit de lijkschouwing bleek dat hij door een geweerschot getroffen werd. Gezien deze Callens bekend stond als wildstroper werd Gustaaf Loosvelt, de jachtwachter van de heer Paul Pierre de la Croix- de Bethune, (3)automatisch van de misdaad verdacht. Camiel Callens, geboren in Deerlijk op 10 december 1860, was in tweede huwelijk getrouwd met weduwe Marie-Emma Saffers, en had 5 kinderen ,waarvan het oudste 14 jaar was. Het gerecht, de gendarmen en de magistraten deden al het mogelijke om de moordenaar te ontmaskeren, maar het onderzoek leverde noch aanwijzingen, noch bewijzen, zelfs geen getuigenverklaring die kon dienen in het voorlopig onderzoek. Alles had de neiging om het onderzoek op een dwaalspoor te brengen en terzelfder tijd de dader straffeloos te laten rond lopen.
Het hele dorp sprak ervan dat de jachtwachter van het kasteel de la Croix de dader was. De geruchten die omtrent de moord in de streek verspreid werden berustten op geen enkel feit. De jachtwachter die men klakkeloos bevlekte bevond zich, van geen kwaad bewust, kalm in zijn huisje op Sint-Anna. Jachtwachter Gustaaf Loosvelt, die geen Frans sprak en verstond werd hiervoor bijgestaan door zijn vrouw. De gendarmen van Kortrijk eisten zijn geweer op. Zijn vrouw overhandigde het geweer met de patronen.
De jachtwachter verklaarde dat hij de nacht van vrijdag op zaterdag in het kasteel van Sint-Anna vertoefde en dat de hovenier kon getuigen wat hij aan het doen was op het vroege uur van de misdaad.
Kasteelheer de la Croix verhaalde wat hij wist over de ontdekking van het lijk van boer Callens. De genaamde Pieters,knecht van de weduwe Allackere,uitbaatster van café “ Den Brandel”(4) , kwam op zaterdagmorgen om 4 ½ u. langs de Torkonjestraat in de richting van Aalbeke, waar hij een koe moest afleveren. Bij het naderen van de Rollegemstraat, zag hij iemand ,een 20-tal meter in de straat,uitgestrekt op de grond liggen. Hij dacht dat het een landloper of een dronkaard was en zette zijn weg voort. Op zijn terugreis om 6u. verliet hij de weg en begaf zich in de Rollegemstraat. Daar lag het lichaam nog altijd op dezelfde plaats . Edouard Haemers, een metselaarsbaas, woonachtig nabij “De Keizer”(5) in de Torkonjestraat, die zich toevallig naar het werk begaf in het krankzinnigengesticht op Sint-Anna,(6) werd door Pieters op de hoogte van de zaak gebracht. Hij verwittigde onmiddellijk de vrouw van het slachtoffer Callens en nam haar mee naar de plaats van het onheil. Intussen waren al vele nieuwsgierigen samengeschoold. Het lichaam lag op de rug, tussen het gras, met het hoofd op de rand van de gracht. Er ontsnapte bloed uit de mond.
De heer de la Croix dacht dat de moordenaar een wildstroper was die gestoord werd tijdens zijn ongeoorloofde jacht. Ofwel dacht hij ,was het een landloper, die de boer kende en die hem wilde beroven hopende een som geld te vinden. De kasteelheer legde met handen en voeten uit wat het werk van Loosvelt , die al acht jaar in dienst was, inhield. Hij deed zijn werk naar believen en dat maakte tamelijk vele vijanden in het dorp. Het middelpunt van het jachtterrein was het kasteeldomein, waar hij de meeste tijd vertoefde. Hij verklaarde dat Loosvelt aangekomen was zaterdagmorgen om 3 ½ u en dat hij weer vertrokken was om 4 ½ u naar huis. Langs de weg had hij nogal vele voorbijgangers ontmoet die zouden kunnen getuigen. Hij was om 5u. thuis gekomen en was dan zijn boter gaan betalen in een naburige hoeve. Hij had ook nog een tijdje in zijn tuin gewerkt en was toen vertrokken naar het Sint-Annabos, waar hij op dat moment werkzaam was. Het is bij het verlaten van een café dat hij van een zekere Desplenter vernam dat Callens dood was. Loosvelt begaf zich onmiddellijk naar de Rollegemstraat. De veldwachter Aloïs Brasseur(7) en de gendarmen waren al ter plaatse.
De heer de la Croix voegde eraan toe dat het een stevig alibi was. Boer Callens en de kasteelheer stonden in goede verstandhouding met elkaar. Op het platteland waar men gemakkelijk wild stroopte, had een veldwachter voortdurend vijanden. Wildstropers waren een categorie waarmee de champetter soms last had. In de regio van Sint-Anna waren er bossen en die vormden een ideaal schuiloord voor wildstroperij.(8)
Een andere hypothese kwam nog de kop opsteken. Callens had de reputatie gemakkelijk wild te schieten. Misschien kon hij een andere wildstroper tegen het lijf gelopen hebben. Ze konden samen wat gewandeld hebben. De andere wandelde misschien rechts van de boer, met het geweer onder de rechterarm en kon zo de haan onvrijwillig overgehaald hebben met de loop tegen de borst van Callens. De “onvrijwillige” moordenaar kon dan gevlucht zijn. Menig persoon deelde die hypothese. Een van de buren, Theophile Haemers had een geweerschot gehoord, maar niets gezien.
Een mysterieus geval: de munitie gevonden op het lijk was totaal verschillend van de patronen gebruikt door de jachtwachter.
De veldwachter Aloïs Brasseur werd gewaarschuwd rond 7u. in de morgen. De gendarmen en het parket van Kortrijk werden telefonisch op de hoogte gebracht, alsook burgemeester Baron Emmanuel de Bethune.
Er was bloed uit de mond gestroomd, het jasje was ter hoogte van de tweede rib aan de rechterzijde doorboord en een bloedvlek verraadde een dodelijk schot. Na de vaststellingen door dokter Arthur Vanneste(9) werd het lichaam naar het lijkenhuis van het rustoord in de Kloosterstraat getransporteerd.
Het parket van Kortrijk, vertegenwoordigd door substituut Verschaeve, onderzoeksrechter Soudan, griffier David en de wetsdokters Peel en Peeters, kwam per rijtuig naar het rustoord. Iedereen moet weten dat het gerecht toen nog zo rap niet werkte als nu. Van daar trokken ze naar de hoeve Callens en naar de misdaadplaats. De buren en de bewoners van de hoeve werden zeer lang ondervraagd.
Een belangrijk detail betreffende het exacte uur van het drama werd naar voor gebracht door mevrouw Emiel Petit . Haar man was boever in het krankzinnigengesticht in Sint-Anna. Zij had een geweerschot gehoord zaterdagmorgen rond 4 ½ u. Dus bij deze werd geconcludeerd dat het slachtoffer om dat uur gedood werd.
De begrafenis geleid door onderpastoor Henri Eeuwaert had plaats op 7 juli 1908 : het kerkelijk overlijdensregister noteerde :” Camillus Callens obiit interfectus (vermoord) 5 hora mane….”
In feite gaf men de jachtwachter de schuld van de misdaad , maar onomstotelijke bewijzen of getuigenverklaringen ontbraken. De omstandigheden van het drama bleven onbekend.
(1)Smokkelpotstraat: van de Marksestraat tot de Torkonjestraat. In de 19e eeuw werd de kant van Marke buurtweg nr.5 of Rollegemstraat genaamd.Vanaf 13 maart 1981 werd het Smokkelpotstraat ( Duizend Kortrijkse Straten van E. Van Hoonacker). Camiel Callens woonde in de Rollegemstraat nr.1. Gezien talrijke Callens op Marke woonden, geef ik wat meer duidelijkheid omtrent de identiteit van Camiel: hij was de zoon van André en Cordula Vanslambrouck.
(2)De Smokkelpot was een herberg die in de 18e eeuw op de noordhoek van de Smokkelpotstraat- Sint-Anna stond. Werd hier gebruikt als toponiem.
(3)Volgens de Popp-kaart (1852) van Kortrijk was het kasteel van Sint-Anna, gelegen in de Nieuwe Elleboogstraat, eigendom van Aimabel de la Croix. In 1895 kwam Paul Pierre de la Croix –Marie de Bethune er wonen. Paul Pierre de la Croix (°Kortrijk 1853 – Auray 1940) was de zoon van Paul Antoine en Jeannette Simillon. Hij trouwde te Aalst in 1894 met Marie-Thérèse de Bethune (°Aalst 1875 – Ukkel 1960),dochter van Paul Valéry de Bethune en Adélaïde Eliaert.
Marie-Thérèse de Bethune was in 14-18 politiek gevangene, als vrijwillig lid van de militaire inlichtingendienst bij de geallieerden.
Het oorlogsdagboek van Jean Verhoye :” Maandag 16 april 1917: …naar we vernemen wordt de la Croix-de Bethune aangehouden door de Duitschers, waarom??? De germanen liggen weer met de spionagekoorts, ’t is belachelijk..”
(4)”Den Brandel” was gelegen op de Pottelberg, waar nu de bakkerij “Libbrecht” gevestigd is. Carolus Allackere (° Alveringem ) overleed op 68 jarige leeftijd te Marke op 1 november 1885.Hij was weduwnaar van Maria-Anna Minne (° Heule 1804+ Marke 1875) en echtgenoot van Constantia Minne( ° Heule 1846).
(5) “In de Keizer” was een café gelegen op de westhoek van de Keizerstraat en de Torkonjestraat. Michel Vandenbogaerde kocht in 1935 het café aan brouwer Cyriel De Brabandere en herdoopte het in “Au Pré Vert”.
(6)Het krankzinnigengesticht in Sint-Anna werd opgericht door kanunnik Maes in 1833. In 1927 werden de geesteszieken naar Ieper overgebracht .
7)Aloïs Brasseur( Marke 1844- Marke 1907) volgde in 1877 Eugène Delporte op als veldwachter. Zijn zoon Aloïs Brasseur (Marke 1878 – Marke 1951) volgde hem op in 1908 tot zijn ontslagname in 1941.
(8) In de hoek Lampestraat en Smokkelpotstraat lag het gekende “Besloten Bos”, dat in 1908 meer dan 5ha besloeg. Het bos eigendom van de familie de la Croix werd volledig door plunderaars uitgeroeid tussen 21 en 25 januari 1945.
(9)Arthur Vanneste (°Kortrijk 1878 – Marke 1964), kwam zich in 1904 als eerste dokter te Marke vestigen.
De boeken leren ons dat de fiets met groot en klein wiel in 1888 uit het beeld verdween en van dan af zijn huidige gedaante aannam. Paul Debrabandere noteerde dat er in 1890 in Kortrijk ten hoogste 20 fietsers waren, maar in 1894 en 1895 telde men al respectievelijk 80 en 208 fietsen.(1) Het fietsentijdperk was aangebroken en in vele steden en dorpen zagen wielrijders- of veloclubs het daglicht.
De wielrijdersgilde St. Catherine werd gesticht op 4 augustus 1896. Zij vestigde haar lokaal in café “In de Belle Vue” op Markeplaats bij Bruno Cagnie (Izegem 1835-Marke 1901), onder het voorzitterschap van Baron Emmanuel de Bethune (2).
Ik geef het woord aan het verslagboek:” Er is te Marcke eene maatschappij ingericht voor doel hebbende , de belangen der wielrijders te verdedigen, en hun vermakelijkheden te verschaffen. De maatschappij bestaat uit werkende en ereleden. De ereleden betalen eene jaarlijksche jeunste van vijf franken, zij hebben vrijen toegang tot al de feesten door de gilde gehouden en worden uitgenodigd tot de patroonmisse. De werkende leden moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden: 1/ inwoners zijn van de gemeente of in de naaste buurt wonen 2/gelot hebben of van de toelating van hunne ouders kunnen bewijzen 3/onberispelijk van gedrag zijn 4/ een wielpeerd (3) bezitten en de lasten er voor betaald hebben 5/ zich op voorhand onderwerpen aan de keure en aan alle latere wettige beslissingen.Het bestuur beslist of het voorgedragen lid mag aangenomen zijn of als het in de vergadering aan de stemmen zal onderworpen zijn.”
De intredende leden betaalden een inkomgeld van drie franken. De jaarlijkse bijdrage der werkende leden was een frank. Zij die weigerden hun jaarlijkse toelage of hun boeten te betalen, waren aanzien als ontslaggevend. De leden die nadeel toebrachten aan de maatschappij of aan haar goede naam en faam, door woorden of daden, werden uit de gilde gesloten. De klachten moesten uiteraard gegrond zijn.Het bestuur bestond uit een voorzitter, een ondervoorzitter en drie raadsleden. Het bestuur nam ook een schrijver en een penningmeester onder de leden. Zij mochten terzelfder tijd deel uitmaken van het bestuur. De voorzitter gaf bevelen aan de gildeknaap. Leden die afwezig waren op vergaderingen werden beboet ; zij werden genoteerd door de penningmeester. Dat gold ook voor telaatkomers. De gewone vergaderingen hadden altijd plaats de tweede dinsdag van iedere maand om 20 ½ u. in mei,juni,juli,augustus en september, om 19 ½ u. in maart, april en oktober, om 18 ½ u. in november, december ,januari en februari. Onmiddellijk na aflezen van het verslag werden de aanwezigheden der leden opgenomen. De boete voor de afwezige leden bedroeg 25 centiemen en voor het bestuur 50 centiemen. Het lid dat binnenkwam na de naamafroeping betaalde onmiddellijk 10 centiemen. Alle verwijten en twisten onder de leden, alle geestelijke, politieke of persoonlijke redetwisten werden op straffe van 25 centiemen boete , na vermaning door de voorzitter opgelegd. Na toepassing van de boete mocht de voorzitter de berispte gildeman de zitting doen verlaten. De aanvaarding of de uitsluiting van de leden werd gestemd door de 2/3 van de aanwezige leden. De patroondag (25 november) werd gevierd door het bijwonen van een mis . De mis was verplichtend, bij verzuiming werd een boete van 25 centiemen opgelegd. De vergadering die er op volgde was eveneens verplichtend aan dezelfde voorwaarden. Op die dag hadden ook de kiezing van het bestuur en de aanstelling van de gildeknaap plaats. Wanneer de gilde een uitstap deed werd op voorhand het uur van vertrek, hoeveel tijd langs de weg besteed zou worden en het uur van terugkeer vastgelegd. Het lid dat de reisleider durfde verlaten, hetzij door te snel rijden, hetzij door achter te blijven, hetzij door een andere weg in te slaan, hetzij niet op tijd op de vergaderplaats te zijn, kreeg een boete van 25 centiemen. De maandelijkse vergaderingen werden gehouden beurtelings bij ieder lid dat café hield. Het was de gildeknaap die het geld inzamelde. Jaarlijks werd hij van zijn bediening ontslagen en kon hij herkozen worden. De leden waren verzocht zoveel mogelijk een grijslaken kleding aan te trekken. De “klak” (pet) met het kenteken van de gilde was verplichtend. De klak vertoonde ook een rode band (4) .De gilde kon niet ontbonden worden zolang drie leden er deel van uitmaakten.
Besluit van 13 april 1897: de leden waarvan de vader of broer uit hetzelfde gezin deelmaakt van de gilde, moesten maar half geld betalen tijdens het jaar van hun aanvaarding.
Besluit van 25 augustus 1898: aan de leden die in het huwelijk traden werd een bloemtuil geschonken. Daarvoor betaalde ieder lid telkens 20 centiemen.
Besluit van 14 augustus 1900: de leden die deelnamen aan een uitstap naar een vreemd feest werden telkens van een boete ontslagen.
Hierbij de lijst van de leden van het eerste uur ( met het beroep op het moment van de inschrijving):
Baron Emmanuel de Bethune voorzitter
Cyriel De Brabandere brouwer ondervoorzitter
Polydore Lepere kleermaker raadslid (werd op 14 november
1899 uitgesloten en herkozen
Als lid op 9 oktober 1900)
Cyrille Brasseur vlashandelaar raadslid (uitgetreden in 1903
vervangen door Constant
Vandorpe en weer lid in 1911
Oscar Van Belleghem landbouwer raadslid
Baron François de Bethune advocaat raadslid
Constant Vandorpe vlashandelaar
Jules Vannieuwenhuyze vlashandelaar
Odile Callewaert vlashandelaar
Pieter(Petrus) Theys bureelbediende
Aloïs Vandenweghe metselaarsbaas
Emiel Vandenweghe metselaarsbaas
Edouard Haemers metselaar
Leopold (Paul) Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Saint-Guilain kleermaker
Charles-Louis Lannoo aannemer-timmerwerken
Theophiel Cagnie beenhouwer
Richard Glorieux landbouwer - molenaar
Alphonse De Brabandere landbouwer
Valère Dewilde (5) smid
Karel Dewilde (5) smid
Gustaaf Dermaux aannemer -schilderwerken
Aloïs Brasseur (sr) veldwachter (van 1877 tot 1907)
Hector Casteleyn vlashandelaar
Camiel Verroken caféhouder
Aloïs Lefebvre landbouwer
Gustaaf Vandaele aannemer -schilderwerken
Theophile D’Haene haarkapper
Maurice Glorieux landbouwer
Pieter (Petrus) Vanoverberghe baanwachter
Aloïs Ostyn inpakker
Achille Dumortier vlashandelaar
Joseph Everaert vlashandelaar
Petrus Lefever vlashandelaar
Valère Lauwers smid
Arthur Tack vlashandelaar
Aloïs Brasseur (jr) vlashandelaar ( veldwachter van 1908
Tot 1941)
Cyriel Ameye vlashandelaar
Achille Ghekiere landbouwer
Henri Delcour landbouwer
Philemond Chanterie plafonneerder ( was ook fietsenhersteller)
Cyriel Vanackere metselaarsbaas
Constant Billiet vlashandelaar
Eduard Vanfleteren vlashandelaar
Jules Dekimpe vlashandelaar
De ereleden waren : Barones de Bethune- de Ghellinck d’Elseghem
Baron François de Bethune 5fr.
Oscar Van Belleghem 3fr.
Wij overlopen even de cafés waar regelmatig vergaderingen werden gehouden. Voor Cyriel De Brabandere, brouwer, was dat natuurlijk “koekenbak”, want vele van die cafés waren zijn eigendom en hoe groter de verkoop, hoe….
Op de stichtingsvergadering van 4 augustus 1896 werden Petrus Theys en Emiel Vandenweghe respectievelijk tot schrijver en schatbewaarder gekozen. Een voorstel voor de feesten ter gelegenheid van de kermis werd uitgesteld. De allereerste uitstap was de deelname door een afdeling aan de feesten op 9 augustus in Bissegem. Er werd toen ook besloten het hulpgeld voor de kermisfeesten te sparen voor het patroonfeest van 25 november. Het eerste patroonfeest – en dat zou ieder jaar op 25 november en met dezelfde normen gebeuren- begon met een mis om 7u., daarna vergadering in het “gildhuis” en ’s avonds om 19u. een souper.
Op 28 november werd door de voorzitter een ringsteking, een klassieker in de wielrijdersgilden, gegeven: Alfons en Cyriel De Brabandere kaapten de eerste prijzen weg. Dan volgde gewoonlijk een “hespe-avond” en de prijsuitdeling.
In de vergadering in café “De Prins” van 13 april 1897 werd gesproken over de aansluiting bij de “Ligue Vélocipédique Belge”, doch dat werd verdaagd tot verder onderzoek. Op 19 april werd beslist de maten van de “klakken” (petten) te nemen.
Op 16 mei trokken onze mannen naar de feesten in Lauwe en er werd besloten de feesten op de wijk “Oostenrijk” in Marke bij te wonen.
In “Hendrik Conscience” werden Camiel Verroken, Aloïs Lefevre en Gustaaf Vandaele leden.
Op 10 augustus werden in het lokaal volgende beslissingen genomen:
1/ er zal 20fr. uit de kas der gilde gegeven worden voor twee velofeesten aan de “Prinsenhoek” en aan de Markebeke.
In september werd Pieter (Petrus) Vanoverberghe als lid aanvaard. Er werd een uitstap belegd naar Heule-Watermolen. De patroondagviering in 1897 zag er als volgt uit: om 7 ½ u. mis, daarna vergadering in het lokaal en om 14u. uitstap naar Deerlijk en Vichte , ’s avonds om 20u. algemene vergadering en souper in het lokaal. Om er een zware maag van te krijgen! Aloïs Ostyn werd als nieuw lid aangeworven. Op 28 november werd een prijskamp uitgeschreven door Baron François : Maurice Glorieux won de ringsteking , Valère Dewilde won de wedstrijd “voor tertraagst” en Gustaaf Vandaele won de “raapkoers”.Gedurende dat jaar werden verscheidene uitstapjes gedaan naar velofeesten op andere gemeenten : Zwevegem, St. Lodewijk-Deerlijk en Bissegem, waar mooie prijzen behaald werden. In Bissegem werd ook nog deelgenomen aan de vaandelwijding van de wielrijdersgilde. En in het verlopen jaar werd wel feest gevierd op de plaatselijke kermis. Er werd tweemaal deelgenomen aan een stoet: 1/ het bezoek op 10 juli van Mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, ter gelegenheid van het vormsel 2/ op 8 september ter gelegenheid van de blijde intrede van Baron François de Bethune- Hayoit de Termicourt bij de terugkeer uit huwelijksreis(huwelijk te Leuven op 14 juli 1897).
In zitting van 11 januari 1898 werd in “De Prins” geklaagd over de ziekelijke toestand van de gilde. Er waren toen maar drie leden tegenwoordig.
Op donderdag 14 april onthaalde de voorzitter het gezelschap in Oostrozebeke op een lekker stuk hesp en ’s avonds op een prachtig eetmaal. De leden woonden een luisterlijk concert bij, voorgedragen door de zeer gekende toneelmaatschappij van die gemeente. De terugreis naar Marke werd slechts ’s anderendaags aangevat.
Op 19 mei was men present op de inhuldiging van het vaandel van de maatschappij van Moen. Achille Dumortier werd lid.
Op 24 juli werd beslist om het artikel betreffende het beboeten strenger toe te passen; geen redens, tenzij ziekte, werden aanvaard. De knecht kreeg een loon van 10 % op de jaargelden en 20% op de ingehaalde boeten. In de namiddag werd een uitstap gedaan naar een ringsteking in Lauwe. In augustus werd Joseph Everaert als lid aanvaard. Baron Emmanuel de Bethune trad op 1 september in het huwelijk. Nog in september werd Petrus Lefever lid.
Op 9 oktober nam de gilde ook deel in Kortrijk aan de herdenking van de Markse slachtoffers van de Boerenkrijg . Daar ontving de gilde haar eerste eremetaal.Valère Lauwers werd als lid aanvaard.
De leden kwamen massaal opdagen op 16 oktober 1898, met versierde fietsen, om deel te nemen aan de stoet van de blijde intrede van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune en Joséphine de Ghellinck d’Elseghem, na hun huwelijksreis. Er werd ook beslist mee te draaien op zondag 30 oktober in de praalstoet in Oostrozebeke, waar de voorzitter in ruil een lekker souper aanbood. Arthur Tack vervoegde de gilde.
Het werd een va-et-vient van leden: er werden nieuwe leden aanvaard, anderen namen ontslag.Anderen kwamen terug!(6)
In 1899 werd door de voorzitter, uit erkentelijkheid voor de eer hem bewezen bij zijn blijde intrede, een vaandel geschonken. De schoonheid van het vaandel overtrof alle verwachtingen. Theophiel Cagnie en Valère Dewilde werden respectievelijk als eerste en tweede vaandeldrager gekozen. Op de velofeesten van Geluwe behaalde de gilde de eerste prijs voor vaandels. Het vaandel moest gewijd en ingehuldigd worden. Op maandag 22 mei (2e Sinksen) werd om 14 u. vergaderd aan “In de Belle Vue”en vandaar trok de stoet naar het kasteel om het vaandel af te halen. Een groot feest werd daarvoor geschikt, maar de weermaker stak er een stokje voor, de sluizen werden geopend en men moest zich tevreden stellen met de inzegening in de kerk. Er werd ook deelgenomen, op kermiszondag 3 september, aan de optocht ter herdenking van de Boerenkrijg. Daar werd een derde eremetaal ontvangen.
In april 1899 werd een ringsteking gehouden langs de Markestraat, met start aan café “De Haan” en aankomst aan café “De Vlasboot”. De velofeesten van 29 juli (St. Pietersdag) brachten ,niettegenstaande het mooi weer, weinig volk op de been en ook weinig deelnemers ; heel schadelijk voor de gildekas en voor de cafés. Aloïs Brasseur (veldwachter)werd met algemeenheid van stemmen aanvaard als lid. Dinsdag 15 augustus werd een uitstap naar Kuurne.
In café “De Haan” werd Polydore Lepere, door overtreding van het reglement, uitgesloten met 19 stemmen tegen 5 stemmen en 4 nietige. Arthur Tack werd bestuurslid in vervanging van Polydore Lepere.(er is geen reden gemeld)
In januari 1900 werd Cyrille Ameye lid. Drie nieuwe leden kwamen er zich bijvoegen in juli : Philemond Chanterie, Cyrille Vanackere en Henri Delcour. In 1900 werd Baron Emmanuel de Bethune burgemeester van Marke, de gilde was aanwezig op de inhuldiging van donderdag 14 juni ( zie foto : genomen vanaf IJzerpoort in de richting van Bissegem). Op 9 oktober werd Polydore Lepere mits algemene stemming weer aanvaard als lid.
In november kwamen twee nieuwe leden de groep versterken: Constant Billiet en Eduard Vanfleteren.
Op het patroonfeest van 25 november werd Aloïs Vandenweghe bestuurslid gekozen in vervanging van Cyrille Brasseur en Jules Dekimpe werd aanvaard als lid.
Het was ook het jaar van het overlijden van Joseph Everaert.
Op zondag 1 september 1901 organiseerde de wielrijdersgilde een groot feest , waar tal van premies en eremetalen te winnen waren. Deerlijk kwam met het grootste aantal leden. Meulebeke was de verstgelegen maatschappij en Aalbeke had het mooiste vaandel. In oktober verhuisde het lokaal, samen met de uitbater Theophile Cagnie ( zoon van Bruno ) naar café “De Beenhouwerij” in de Kerkstraat. De schrijver van de gilde Petrus Theys overleed in november op jonge leeftijd (24j.).
In januari 1902 werd Cyrille Brasseur gekozen als bestuurslid in vervanging van uittredend lid Cyriel De Brabandere. Arthur Tack werd ondervoorzitter.
Gustaaf Dermaux werd tot opvolger van Petrus Theys gekozen.
In mei uitstap naar Westrozebeke waar de tweede prijs voor het mooiste vaandel gewonnen werd.Op zondag 28 september kreeg de gilde in Wannegem (Lede) een prijs van 15fr. voor de verstgelegen maatschappij die er aanwezig was. Er werd een diner aangeboden door de voorzitter. Het jaar was verlopen met het verlies van Theophiel D’Haene.
Op het patroonfeest werd Polydore Lepere gekozen tot voorzitter in vervanging van Baron Emmanuel de Bethune, die gekozen werd tot erevoorzitter. De nieuwe voorzitter gaf een souper in zijn huis café “Hendrik Conscience”.
In mei volgde een uitstap naar Menen, waar 5fr. gewonnen werd ,alsook slecht weer. In september richting Harelbeke.
Er werd een verlies van drie leden genoteerd: Aloïs Brasseur,Philemond Chanterie en Cyrille Brasseur. Maar een nieuw lid kwam bij: Remi Theys (zoon van “De Prins”). Op 2 augustus werd het vaandel van de wielrijdersgilde van Rollegem ingehuldigd, daar werd ook deelgenomen aan de ringsteking.
In 1903 werd niets belangrijks opgetekend, buiten de aanvaarding van Jan Blondeel , Leopold Leurent en Camiel Osselaere als nieuw leden.
Op 27 september werd in Kortrijk deelgenomen aan het feest der “Gulden Sporen”. Twee nieuwe leden die de gilde vergezeld hadden moesten geen toegangsgeld betalen: Emiel Vlieghe en Jean Baptist Gallant.
In 1905 kwamen zeven nieuwe leden aanfietsen: Emiel Boussier,Henri Vander Heeren, Eduard Vanfleteren,Cyriel Vandermeersch, Achiel Ghekiere, Arthur Vanneste en Henri Delcour-Declercq.
In 1906 werd niets merkwaardigs genoteerd.
In 1907 zag het bestuur er als volgt uit:
Voorzitter : Baron Emmanuel de Bethune
Ondervoorzitter : Polydore Lepere
Raadsleden : Cyriel De Brabandere – Arthur Tack – Constant Vandorpe .
Ze hadden twee “trompetten” onder hun dienst: Jean Baptist Gallant en Emiel Boussier.
Op 17 april 1908 werd naar Roubaix gereden. Daar behaalde men de derde prijs voor het vaandel. E. Blauwblomme en Jules Vanhoutte verschijnen als nieuwe leden op het appel. Op 24 mei was een groots wielrijdersfeest met talrijke groepen (zie afbeelding).
In 1909 werd Gaston Moreels lid.
In Zwevegem werden mooie premies gewonnen , zowel in de voormiddag als in de namiddag. Op 21 juli was iedereen aanwezig op de begrafenis van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune. In augustus werd een uitstap geprogrammeerd naar Bellegem, waar mooie prijzen werden gewonnen. Baron François de Bethune kreeg het erevoorzitterschap, Polydore Lepere werd voorzitter, Arthur Tack ondervoorzitter, en Arthur Vanneste, Cyriel De Brabandere en Constant Vandorpe werden raadsleden.
Vier nieuwe leden komen bij: Arthur Ghyselinck,Arthur Verfaille,Jules Theys, Philemond Chanterie. Ernest Ghyselinck, broer van Arthur en lid van de gilde overleed.
Het valt op dat sommige leden voor de tweede maal lid werden, zonder dat hun uittreding genoteerd werd. Sommige namen komen ook plots opduiken zonder dat het lidmaatschap genoteerd werd in het verslagboek. Regelmatig werden prijzen gewonnen voor mooiste klakken, mooiste vaandel en het meeste aantal deelnemers.
Op 10 januari 1910 was er feest bij de inhuldiging van Baron Fançois de Bethune als burgemeester van de gemeente (zie afbeelding).
Drie verplichte uitstappen stonden op het programma : op 4 juni naar Heist, op 23 juli naar Ingelmunster en op 3 augustus naar Roubaix. Telkens werden prijzen behaald. Op 9 september had de wijding plaats van een nieuw vaandel, geschonken door erevoorzitter Baron François de Bethune. Op de uitstap naar Wevelgem op 17 september werden de nieuwe leden François Depaepe en Georges Blomme verwelkomd.
In 1912 zijn uitstappen gemeld naar Kuurne en Bellegem.
In 1913 werd in Kooigem 5fr. bekomen voor de “klakken” (petten). Op 22 juli trok de gilde naar de wereldtentoonstelling in Gent, waar 20fr. prijs en een medaille ontvangen werd. Twee nieuwe leden kwamen in versterking: Cyrille Brasseur en Achiel Nuttin.
De oorlog kwam werkelijk roet in het eten gooien. Dat de wielrijdersgilde in verplichte staking ging moet niet gezegd worden. De Duitsers eisten immers de fietsen op. Het was vooral de “Deutsche Wache” die daarmee belast was. Die wacht was gelogeerd in de Statiestraat (Michel Van de Wielestraat). Toen mijn grootouders dat huis kwamen bewonen in 1919, werden bij het schoonmaken van de tuin honderden fietsplaten (1914 tot 17) gevonden.
In 1920 werd Baron Jean de Bethune lid. Bij een bezoek op 26 september aan het kasteel door enkele leden werd een foto genomen samen met het nieuwe lid Baron Jean.
In 1921 werden Remi Bekaert en Arthur Vandenberghe gekozen als lid.
Op 26 juni verhuisde het lokaal (“gildhuis”) naar café “Au Jardin Botanique”. Nieuwe leden kwamen bij: Gustaaf Lannoo, Gustaaf Delabie en Urbain Vandaele.
Uitstappen naar Wevelgem en Ingelmunster, waar prijzen ontvangen werden voor het vaandel.
Het bestuur: erevoorzitter: Baron François de Bethune
voorzitter : Ferdinand Glorieux
ondervoorzitter: Cyriel Vandermeersch
raadsleden: Cyriel De Brabandere – Arthur Vanneste – Remi
Duhem – Emiel Vlieghe .
schatbewaarder : Emiel Vandenweghe
schrijver : Gustaaf Dermaux
Er werd overgegaan tot het aanvaarden van 4 nieuwe leden: Georges Dermaux,Aurel Theys, Julien Derdeyn en Daniël Brasseur.
In 1922 werd Cyriel De Brabandere ingehuldigd als burgemeester van Marke ( zie foto: in de Kerkstraat).Er werden uitstappen gedaan naar Lauwe, Menen en Bissegem. Dokter Arthur Vanneste verlaat de gilde.
In 1923 telde de velogilde al 64 leden. Het aantal leden schommelde voortdurend door intreden en uittreden.Uitstappen werden gedaan naar Roubaix, Rekkem, Lauwe en Heist waar telkens prijzen werden veroverd voor het vaandel en voor het aantal. De gilde vereerde ook haar aanwezigheid op het turnfeest en op de herbegrafenis van de gesneuvelde Albert Vanackere, zoon van lid Cyriel Vanackere, waar een kroon gegeven werd. Op 21 augustus werd een bloemtuil geschonken aan Barones Marie de Bethune, zuster van Baron Jean, ter gelegenheid van haar huwelijk op 23 augustus met Jacques Ouvrard de Linière. Op 7 september konden de wielrijders niet ontbreken op de inhuldiging van het monument van de gesneuvelden.
In 1924 werden drie verplichte uitstappen gedaan naar Zwevegem, Bissegem en Bellegem. Vier leden gaven hun ontslag : Jerome St. Guilain,Henri Duhem,Arthur Vannieuwenhuyze en Urbain Vandaele. Er kwamen echter vier nieuwe leden bij: Remi Delabie, Remi Claerbout, Julien Sergeant en Julien Buyck.
Er waren in 1925 uitstappen naar Kuurne, Hulste, Helkijn en Bossuyt, waar prijzen in de wacht gesleept werden voor het vaandel, de “klakken” en de trompetten. Toen telde de vereniging 83 leden, waarvan 20 muzikanten.
Melding werd gedaan in 1926 van het overlijden van Petrus Lefever. Op het programma stonden de uitstappen naar Harelbeke,Menen en St. Kruis. Gustaaf Dermaux werd gevierd als 25 jaar schrijver van St. Catherine.
Het jaar 1927 dan: drie verplichte uitstappen werden voorgeschoteld: Beveren-Leie, Kuurne en Pottelberg. Een nieuw lid werd aanvaard: Nestor Deprez.
Verslag van het jaar 1928: het jaar was begonnen met de aanvaarding van Jules Holvoet. Uitstappen werden beraamd naar Aalbeke en Menen. Op 13 mei 1928 vergezelde de gilde Albert Van Overschelde op zijn inhuldiging als pastoor van Marke.(7)
Op 15 augustus was de gilde verheugd de intrede van het echtpaar Baron Jean de Bethune- Marie de Vinck te vieren, met versierde fietsen. Op het kasteel werd een bloemtuil aangeboden. Op 20 juli kwam het droevig nieuws dat Gustaaf Dermaux, een der stichters en oudste leden, met meer dan 25 jaren dienst als schrijver, overleden was.
Op 2 december werd door de voorzitter volgende wijzigingen aan het reglement voorgelegd: 1/ afschaffing van de boeten 2/ verhoging van de bijdrage naar 10fr. per jaar 3/premies toegekend aan de leden 1fr. voor het bijwonen van elke verplichte uitstap, 50 centiemen voor het bijwonen van elke verplichte vergadering. Een nieuw lid werd aanvaard: Benoit Cocquyt.
Op 2 juni 1929 werd een uitstap naar Bellegem gedaan en niettegenstaande het zeer slechte weer waren er toch 37 leden aanwezig. Er werd ook een propaganda-uitstap gedaan naar Dikkebus en ook het feest op het gehucht “Soetens Molen” in Kortrijk werd opgeluisterd. Maar over deze twee reizen mocht niet gestoeft worden, gezien het klein aantal deelnemers.
Op 1 december 1929 werd spelend lid André Theys aanvaard in de raad. Er werd toen ook beslist een diner te geven op het patroonfeest in plaats van een souper.
Nestor Deprez werd aangewezen als vaandeldrager
In 1930 ging een tamelijk groot aantal naar Wortegem. In Zwevegem was bijzonderlijk veel geld te verdienen en 42 leden waren in de stoet aanwezig. In augustus werd de gilde met een aantal leden naar Heist gevoerd. Wat hier diende aangehaald is dat Gustaaf Lannoo gratis zijn vrachtauto met chauffeur ter beschikking stelde voor het vervoer. Op 7 september nam de veloclub ook deel aan de “Eeuwfeesten” op de gemeente. Een lid gaf zijn ontslag : Gustaaf Theys.
Op het patroonfeest werd Ilonné Malfait aanvaard als trommelaar, AndréDerdeyn , Jozef Creupelandt en Daniël Vandenberghe kwamen bij als leden.
Intussen waren Camiel Holvoet, Jules Vanlandeghem en Octaaf Gillis ook sinds enkele jaren leden.
Op 28 juni 1931 had de veloclub van Marke de eer het ‘bondsfeest’ te mogen organiseren. Hierbij kwam ook de viering van het 35 jarig bestaan. Het was een echte zomerdag , waarbij 17 vreemde maatschappijen hun beste beentje voorzetten. Er werden voor 2500fr. prijzen uitgeloofd.
Op 2 augustus nam de gilde deel aan het feest ter gelegenheid van de inhuldiging van Jozef Lammens als pastoor van Marke.
Op 9 september overleed Philemond Grijspeerdt voorzitter van de W.V.W.B. (Westvlaamse Wielerbond). Een zeker aantal leden begeleidden hem tot het graf. Dit jaar werden weinig tot geen uitstappen gedaan. Gaston Decraene en André Vlieghe kwamen de groep vervoegen. Maar 4 leden verlieten de gilde: Jozef Moreels,Remi Claerbout, Jules Dekimpe en Remi Delabie.
Op 2e Sinksen van 1932 trok de gilde met 32 leden , altijd met de fiets, naar Roubaix. Het werd een dag die lang in het geheugen van iedereen gegrift bleef, want de terugreis was lang.(8) Er werden nog uitstappen genoteerd naar Wevelgem en Moeskroen.
Op 31 augustus was het verlies van Polydore Esquenet.
Op 2 september werd de gilde, die bestond uit 65 leden ,Koninklijk benoemd. Het was een belangrijke dag. Armand Vandenweghe, Gerard Blondeel en Albert Cagnie werden als leden aanvaard . Ieder lid werd afzonderlijk op foto vastgelegd. De kader met alle foto’s werd opgehangen in het lokaal.
In 1933, werden door de tijdsomstandigheden aan weinig wielrijdersfeesten deelgenomen.Iedere gilde die een wielrijdersfeest inrichtte moest immers over voldoende geld beschikken om premies voor te leggen. Wel werd een propaganda-uitstap gedaan naar de Kluisberg, waar geen groot geld te verdienen was. André Theys ontving een geschenk – door een bijdrage van 7f. elk – voor zijn behaalde prijs van uitmuntendheid aan de muziekacademie in Kortrijk.
In 1934 overleed Emiel Vandenweghe, sinds meer dan 25 jaar schatbewaarder van de gilde. Er werd een uitstap gedaan naar Lauwe en op maandag 3 september werd deelgenomen aan de huldiging van Mgr. Emiel Callewaert ( 50 jaar priester).
Jozef Craeynest verliet de gilde, maar Hugo Van Hauwaert en Jozef Brasseur kwamen aansluiten.
1935 werd gekenmerkt door het ontbreken van uitstappen. Baron François de Bethune werd gehuldigd in Kortrijk, voor zijn bewezen diensten als 25 jaar erevoorzitter van de Westvlaamse Wielerbond. De wielrijdersbond St. Catherine vierde hem ook op de patroondag in het lokaal en schonk hem een blijvend aandenken. Ik kon spijtig genoeg niet vernemen wat het geschenk inhield.s
“…als raadslid bij de stichting van onze gilde, den 4 oogst 1896, hebt gij, van stonden aan en bij iedere gelegenheid, de belangen der maatschappij behartigd. Als erevoorzitter gekozen in 1910 hebt gij in die lange reeks van jaren, al de harten voor u gewonnen. In het bestuur van onze gilde zijt gij de wijze raadsman….bidden wij u het aandenken te willen aanvaarden….het zal u een blijvende herinnering zijn aan de wielrijdersgilde van Marcke….”
In 1936 was niets bijzonders te melden, buiten het diner op de patroondag en het bezoek aan enkele leden- caféhouders.
In 1937 was er van uitstappen geen sprake. De Westvlaamse Wielerbond scheen dood en begraven te zijn en de plaatselijke bond was ook tijdens het jaar heel kalm. Alleen op de patroondag was wat actie te bespeuren in de vorm van een kaart- en biljartprijskamp.
1938 begon slecht want een vast en reeds lang gevestigd lid Gustaaf Lannoo was heengegaan en op 1 november overleed erevoorzitter Baron François de Bethune.Het werd een feestmaal in mineur op de patroondag.
1939 was het jaar van de mobilisatie en het patroonfeest werd gevierd in de grootste kalmte. Gelijk ieder jaar een hoogmis met bijzonder memento voor de overleden leden. Er was vergadering in het lokaal , maar geen diner. Om 16u. was er een kaart- en biljartprijskamp. Erevoorzitter Baron Jean de Bethune schonk hiervoor 100fr.
De tweede wereldoorlog dwarsboomde de activiteiten van de wielrijdersgilde. In 1945 kwam de gilde weer boven water. Na een misviering werd een noenmaal genuttigd en men besliste maar in de namiddag een kaartprijskamp te geven, maar die kende geen succes .
Het was gedaan met de uitstappen . Slechts de diners op St. Catherinedag zouden nog stand houden tot in 1950.
Als slotregel wil ik nog kwijt dat vele leden van de wielrijdersgilde St. Catherine later deel uitmaakten van de in 1907 gestichte fanfare St.-Jan. Hiervoor refereer ik naar het boek “90 jaar Fanfare St.-Jan in Marke “ van Filip Decock. 1997.
(1)In 1898 werd in Kortrijk de Véloclub Courtraisien gesticht en in 1899 de Vélo-club Dreyfus. De Algemeenen Arrondissements-Wielrijdersbond Kortrijk dateerde van 1902 ( Paul Debrabandere in “Het Kortrijkse Straatleven in de 20e eeuw, blz.47)
(2) Baron Emmanuel de Bethune (Gent 1869 – Marke 1909) was burgemeester van Oostrozebeke van 1895 tot 1899 en van Marke vanaf 1899 tot 1909.
Toen de veloclub St. Catherine gesticht werd, was Leopold Van Belleghem burgemeester in Marke. Hij overleed op 10 juni 1898 en was burgemeester sinds 1878.
(3)In de beginperiode kostte een fiets zo een 200 à 300fr. Dat was dan ook enkel voor de welgestelde burger en niet voor de gewone arbeider weggelegd. Vanaf 1910 zakte de prijs tot meer dan de helft en dat merkte men wel aan de ledenlijst. Polydore Benoot, zoon van onderwijzer Felix, startte in 1880 zijn werktuigkundig atelier in de Vagvuurstraat. In 1893 had hij een abonnement op het Nederlands tijdschrift “De Wielrijder” ( F. Decock). Daarop zou hij begonnen zijn met de verkoop en de herstellingen van fietsen en naaimachines van het merk “Dürkopp”. In de factuurboeken vinden wij de verkopen van fietsen “Dürkopp” (Bielefeld):aan Baron Emmanuel de Bethune in 1894, aan Charles Louis Lannoo in 1895 (350fr.), aan Gustaaf Dermaux en Aloïs Vandenweghe in 1896 (380fr.), ook aan Constant Vandorpe, enz… Aan de hand van de binnenkomende facturen blijkt dat Polydore er een aardig duitje aan verdiende, gezien hij rond de 100fr. per fiets betaalde.
(4)Tijdens de vergaderingen in 1902 en 1903 werd veel gepraat over de klakken. Waarschijnlijk werd het eerste hoofddeksel – zie foto van de inhuldiging van burgemeester Baron Emmanuel de Bethune in 1900 – vervangen door een nieuw, zo te zien op de foto van de inhuldiging van burgemeester Cyriel De Brabandere in 1922.
(5)In de factuurboeken van Karel, maar vooral van Valère Dewilde vinden we voornamelijk herstellingen van fietsen van leden van de veloclub: “ velo vermaakt in 1905 van Remi Claerbout. Pedalen vastgezet, een “speek” (spaak) ingestoken, velo vermaakt ; Emiel Vandenweghe: nieuwe soupape, een “speek” ingestoken, de velo gestopt…..( Iets dat 100 jaar later nog altijd kan gebeuren). De twee gebroeders hadden hun smidse in de Kerkstraat. Valère was werktuigkundig smid en werkte zelfs voor Polydore Benoot , als mekanieker aan de stoommachines.In 1906 moesten ze noodgedwongen het complex verlaten. In een brief gericht aan Baron Emmanuel de Bethune smeekten ze opdat hun pacht zou vernieuwd worden, maar tevergeefs.Het gebouw werd afgebroken in 1907. Ze verhuisden naar Lauwe en zetten er verder hun beroep voort.( zie ook “Heemkundig Kijkboek Marke “1982 M. en R. Faillie blz.62-63)
(6)Hiervoor refereer ik naar het fotoboek :”Marke,voor,tijdens en na de ‘Groote Oorlog’ Deel 3 “ van M. Faillie en F. Decock blz96. Op de foto staan leden, die in het verslagboek niet vermeld staan of van wie geen sprake is.
(7)Joseph Neirynck ( Lendelede 1882 –Marke 1943), directeur van de Tuilerie de Marcke-lez-Courtrai vóór Arthur Maenhout, nergens vermeld ,was ook lid van de veloclub. In 1929 schreef Joseph, in naam van enkele clubleden, een brief naar erevoorzitter Baron François, waarbij hij waarschuwde voor het onweder dat de maatschappijen bedreigde. De boosdoener was de Vlaamse Kring die probeerde de plaatselijke maatschappijen te dwingen om aan hun betogingen deel te nemen.Hij had het ook gemunt op pastoor Albert Van Overschelde, die zich “verbroederd” had met die mannen. De Vlaamse Kring moeide zich te veel.
Joseph Neirynck was ook medestichter op 31 januari 1931 van “Billard-Club Marcke”, de latere biljartclub St. Maurits ( R. Faillie).
(8)Aimé Verrue( Marke 1912 – Kortrijk1996):” Toen ik mij lid maakte bestond de veloclub St. Catherine al een hele tijd.Als kleine jongen ging ik al mee met mijn vader op de fiets (“buis”). Alle uitstappen deden de leden met de fiets. Er waren toen een 20-tal muzikanten, waaronder velen van de St. Jansfanfare. Op 2e Sinksendag gingen ze telkens naar Roubaix. Bij de terugkeer reed menig lid in de gracht. Soms werd ’s anderendaags op zoek gegaan naar muziekinstrumenten die verloren of achtergelaten werden langs de weg. Het lokaal was toen “Au Jardin Botanique” bij Remi Duhem.”
Louis Socquet werd in oktober 1918 , na zijn priesterwijding in mei , tot onderpastoor benoemd in Marke. Het was voor hem geen gemakkelijke taak om zich in te zetten midden de geestesverwarring, die er heerste na de eerste wereldoorlog. Doch hij kwam uit een lichting die er voor opgeleid was.De eerste wereldoorlog bracht grondige wijzigingen mee in de maatschappij.
Begin 1919 legde Socquet de eerste steen van de christen werkersorganisatie. Naast de sociale noodzakelijkheden stichtte hij vanuit de katholieke jongelingenvereniging (congregatie ) in 1920 een toneelafdeling (1) en in 1921 de harmonie "Hoger Op" en de turnkring "Voor Outer en Heerd". Bij het nagaan van de eerste toneelprogramma’s van 1922-23,konden we vaststellen dat de gemiddelde leeftijd van de toneelspelers rond de 20 jaar lag. De “Katholieke Kring” was de vaste stek van het gezelschap.Na de oorlog, in 1946, was het speelveld het zaaltje van het “Christen Werkersverbond”(in de volksmond “Den Bond”).(2)
Op zondag 29 oktober en zondag 5 november 1922 werd met de medewerking van de fanfare Sint Jan “De Gondelier der Dood” ,een geheimzinnig Venetiaans drama in drie bedrijven gespeeld: wij gaan er van uit dat wij hier te maken hadden met de spelers van het eerste uur. In die tijd waren vrouwen op het podium taboe, vooral in de parochiezalen. Ook de toneelstukken werden voor goedkeuring aan de proost, de onderpastoor in ons geval, voorgelegd.
Kostuums: het huis Maes in Tielt.
Kapping: het huis Robert Callewaert, Lange Steenstraat ,Kortrijk.
Omer Dejaegere (1903) Fiametto,de Gondelier der Dood
Maurice Holvoet (1900) Speranza,gezant van Padua
Michel Maes (1902) Andrea Morghese
Jozef Craeynest (1902) Iego Sparadozzi
Maurice Lefevre (1902) Zaccaria(Micaelo)
Arthur Vandenberghe(1898) Cocaroni,herbergier
Florent Sergeant(1905) Bambino,knecht
Achiel Desmet (1902) Del Nuova Broce,edelman
Marcel Benoit (1905) San Hieronymo,edelman
Maurice Derycke (1903) Axanio Parmezza,edelman
Gerard Mulie (1903) Carlotto, gondelier
Arthur Vanmaris (1905) Battista, gondelier
Aloïs Deganck (1904) Reginello, gondelier
Daarop volgde een klucht in één bedrijf “Oost-West, t’Huis Best”: een jongeling denkt dat het in Amerika allemaal suiker en zeem is, maar door allerhande tegenslagen komt hij weer naar België.
Arthur Vandenberghe Crispijn, knecht
Christophe Vandaele zangmeester
Urbain Vandaele barbier
Maurice Derycke geneesheer
Omer Dejaegere wapenmeester
Florent Sergeant bediende
Germain Vandaele bediende
Maurice Holvoet William Waters,hotelhouder
Jozef Craeynest Jan Dulhoofd,oom
Gerard Mulie Stefaan,neef
Plaatsen: gaanderij 3fr. en benedenzaal 2fr.
Jozef Craeynest en Germain Vandaele waren acteurs die ook hun diensten bewezen bij de “Ontwakende Jeugd”.
Op zondag 4 februari 1923 werd “Werkerseer”een drama in drie bedrijven voorgeschoteld . Van nu af werden de toneelfeesten opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.
Kapping: het huis Robert Callewaert Kortrijk
Valeer Sergeant Roels,zwingelaar
Leopold Dufraimont Bert,zijn zoon
Amedée Desmet Dolf,zijn zoon
Maurice Decock Meersch,toeziener en handelaar
Jeroom Callewaert Gust,zijn zoon
Omer Dejaegere Vermeulen,vlaskoper
Camiel Duvilliers Klaas
Richard Dermaux de deurwaarder
Aloïs Deganck de veldwachter
Dan werd een boertige klucht in drie bedrijven gespeeld “ De Boeren van Oolen”:
Jeroom Callewaert Baas Biermans
Florent Sergeant Nelles,zijn knecht
Omer Dejaegere burgemeester
Arthur Vandenberghe garde champetter
Georges Demets Peerjan
Maurice Decock Wannes
Georges Duvilliers Koben
Richard Dermaux Tist
Leon Faillie 1e jager
Julien Demets 2e jager
Joseph Herman bode
Aloïs Deganck keizer
Georges Demets kleermaker
Plaatsen: boven 3fr. beneden: 1e rang 3fr. 2e rang 2fr.
Het toneelfeest van de zondagen 4 en 11 november 1923 : “Roode Kerstnacht”, een drama in vier bedrijven, uitgevoerd met Bretoense kostuums van het huis Maes in Tielt. Het speelt zich af in Bretagne in december 1793 tijdens de Franse Revolutie.
Een arm Bretoens gezin:
Maurice Decock Yann Coz,grootvader
Jerome Callewaert Lestrezec,vader
Nestor Dendooven Gabik,kind
Republikeinen:
Edmond Craeynest hoofdman
Michel Ferlin soldaat
Ignatius Desmet soldaat
Gerard Bossuyt soldaat
Leon Faillie soldaat
Bretoense Opstandelingen:
Omer Dejaegere Boishardy,kapitein
Gerard Mulie Barbe d’Or,luitenant
Jozef Craeynest Penn du,luitenant
Louis Dalle Hervé Garin,vluchteling
Florent Sergeant Le Grignous
August Vandenberghe La Volonté
Maurice Dufrasne La Chopine
Amedée Desmet Sans Quartier
Michel Maes Corentin le Patour
Marcel Vandenberghe Yannik, zijn broerke
Christophe Vandaele Vent du Noroit
Albert Verbeke Jambe d’acier
Maurice Volckaert Fleur d’épine
Gerard Maroi Penn dir
Jules Dufraimont Mouche à Bleus
Jozef Breye Le Bichon
Daarop volgde een klucht in één bedrijf : “Dood en niet Dood”:
Michel Maes Oudenhove,artist schilder
August Vandenberghe Jef,zijn zoon
Florent Sergeant Jan,zijn knecht
Gerard Mulie Kistemaekers,zijn vriend
Christophe Vandaele Doctor
Jerome Callewaert Deurwaarder,plaaghuise
Jozef Craeynest Duitschman
Omer Dejaegere Engelschman
Jozef Breye Gendarm
Amedée Desmet Gendarm
Plaatsen: gaanderij 3fr. - benedenzaal 2fr.
Het programmablad maakt ook melding van de bestuursleden :
De drie opvoeringen kwamen op initiatief van het christen werkersverbond en de jongelingencongregatie.
Daar geen archieven uit de beginperiode te vinden zijn , en ik het moest stellen met de programmablaadjes ,was het onmogelijk een juiste datering van de naamsverandering “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op te geven. Het toneelgezelschap werd na de tweede wereldoorlog in 1946 heropgericht. Ik ben in het bezit van dat naoorlogs archief, dat naast het toneelgebeuren meestal handelt over het wedervaren van het gezelschap bij uitstapjes. Programmabladen en rolverdelingen uit die periode ontbreken.
Er werd praktisch altijd voor volle zalen gespeeld. Het publiek van Marke, een agrarische gemeente, bestond overwegend uit arbeiders en kleine burgerij. Dat gold trouwens ook voor de acteurs. Tussen de toneelstukken door waren er muziekuitvoeringen door de harmonie “Hoger Op”. Er bestond wel een bestuur , weliswaar op papier ,maar de grote baas was onderpastoor Louis Socquet. Hij koos zelf de stukken en was supervisor.
Van een moderne toneelvereniging kon men niet spreken, want vrouwen verschenen echter nooit op het podium…tot de heroprichting in 1946.
Bij gebrek aan archief en zelfs mondelinge bronnen weten we niet wat zich afspeelde vanaf 1924 tot 1927. Louis Socquet kreeg het van meet af aan zwaar te verduren . Hij ontving tergende en hatelijke pamfletten, komende uit de burgerijhoek, te verwerken. Pamflettist van dienst was vooral Alfred De Brabandere, die het opnam voor zijn vader Cyriel.(3) Daarbij genoot hij ook de bescherming niet van zijn overste, pastoor Evarist Wittouck . Socquet verliet (gedwongen ?) Marke in 1927 en dat zou wel eens de reden van het hiaat kunnen zijn. Wat wel opvalt zijn de namen van Maurice Holvoet en Germain Vandaele , die als vaste waarden opdoken in de latere stukken. Nieuwe leden kwamen de groep versterken.
Wij kunnen stellen dat de toneelgilde eigenlijk ontstaan is uit de toenmalige jongelingencongregatie, maar slechts in 1930-31 haar identiteit kreeg: “Geen Rijker Kroon dan Eigen schoon”.
Op het programmablad van het toneelfeest van zondag 29 januari 1928 staat het christen werkersverbond als initiatiefnemer. De harmonie “Hoger Op” , onder leiding van Jozef Berteele uit Kortrijk, opende het feest. Opvoering van “Haat en Broederliefde of De Vinger Gods”, een drama in drie bedrijven van E. Hoste.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis De Gruyter Gent
Florent Sergeant Graaf Boudewijn
Leopold Vandenbuerie Godfried,zoontje van Boudewijn
Maurice Holvoet een pelgrim,broeder van Boudewijn
Jerome Callewaert Rembold,ridder en rovershoofdman
André Declercq Robrecht,rechter
Maurice Decock Théobald,rentmeester van Boudewijn
Nestor Dendooven Dirk,knecht van Boudewijn
Georges Maes Wolff,hospes
Georges Declercq Koenraad,rover
Julien Soete en Adhemar Deceuninck rovers
Arthur en Robert Turf twee ridders,vrienden van Boudewijn
Jozef Santens schildknaap
Daarna de eenakter ,blijspel “Soldatengrap”
Gerard Breye Felix van Degen,luitenant
Georges Maes Keffer,zijn knecht
Arthur Vandenberghe Jochem,zijn oppasser
Gerard Bossuyt Frans van Roerbeck
Camiel Callemin Frits van Roerbeck
Gerard Declercq Jantje,boodschapper
Er werd geëindigd met “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Tijdens de zomer van 1929 werd het stuk “Pater Lievens” gespeeld.
Op zaterdag 26 en zondag 27 oktober 1929 werd door de “jongelingencongregatie” “Ruwhart, de Wreede Kasteelheer” , een middeleeuws drama in drie bedrijven opgevoerd.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis De Gruyter Gent
André Declercq Ridder Brunehold
Leopold Vandenbuerie Godfried zijn zoon
Roger Vandersteene Albert zijn zoon
Omer Faillie Bruno,zijn knecht
Louis Dalle (lid van “Ontwakende Jeugd”) Giocco,zijn opzichter
Jerome Callewaert Ruwhart,kasteelheer
Nestor Dendooven Antoni,gevangenbewaker
Adhemar Deceuninck Boudewijn Van Biervliet,ridder
G.Decock-L.Dermaux-R.en A. Catteeuw vier soldaten
Hierop volgde een blijspel in twee bedrijven “’t Geluk van Rijk te Zijn”:
Marcel Dejan Stephan Rockland,Amerikaans
Millionair
Antoon Vandaele Pencil,zijn secretaris
Maurice Decock Baas Loowit,schilder
Julien Soete Jefke Snap,zijn knecht
Germain Vandaele Pol,tafelbediende
Camiel Callemin Notaris
Willem Vandendriessche Portier
Op zondag 26 januari 1930 gaf het christen werkersverbond een toneel- en muziekfeest “De Anarchist”, een drama in vier bedrijven van Reinier Ysabië:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq dr. Beerssen,geneesheer Nijmegen
Maurice Holvoet pater Herman,zijn zoon,missionaris
van Scheut
Jerome Callewaert Fred,zijn tweede zoon,geneesheer te
Rotterdam
Julien Soete Jan,huisknecht dr.Beerssen
Nestor Dendooven Musch,journalist en communistisch
Leider
Gerard Declercq Robbers,communistisch kandidaat-
Kamerlid
Georges Declercq Stoop,huiseigenaar Rotterdam
Marcel Dejan Braams,opzoeker bij de Haagse politie
Willem Vandendriessche Pater Veneman,missionaris van Scheut
Daarna een blijspel in één bedrijf “ “Pieter Lievinus Slimbroeck”:
Germain Vandaele Pieter Lievinus,stalknecht
Albert Vandenbuerie Toone,zijn broeder
Georges Maes pachter Jan,herbergier
Jozef Santens een koopman
Adhemar Deceuninck Cies De Rijmer
Camiel Callemin notarisklerk
Georges Maroi de bode
Tot slot : “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Op zondag 25 januari 1931 : opvoering door “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”, met twee openingsstukken door de harmonie onder leiding van onderpastoor Jozef Cosyn,(4) proost en bestuurder en opvolger van Louis Socquet: “Zijne Straf”, een drama in drie bedrijven:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Jerome Callewaert Jan Bulckaert,handelaar,herbergier
Georges Declercq Karel Moreels,burgemeester
Nestor Dendooven Max,zoon van Bulckaert
Raphaël Dendooven Sander Brys,de polderboer
Georges Maes Bert Vermeulen,oude dagloner
Maurice Decock Frans Vermeulen,zijn zoon
Adhemar Deceuninck Stant Bettens,knecht van Bulckaert
Jozef Santens en Antoon Vandaele Leo en Felix,steenbakkers
Maurice Tack Binus straatmuzikant
Marcel Dejan veldwachter
Omer Faillie 1e dorpeling
Joris Dutoit 2e dorpeling
Albert Deveugele 3e dorpeling
André Velghe 4e dorpeling
Kluchtspel in één bedrijf “De Stijfkoppen”:
Joseph Santens Rik,schoenmaker, voorzitter van
de konijnenbond
Willem Vandendriessche Geert,kleermaker
Leopold Vandenbuerie Beerk,hun neef, een halfgebakkene
Georges Wastyn huisbaas
Antoon Vandaele Choucrout,een onwensbare
Daniel Goegebeur Dries
Camiel Callemin champetter
Tot slot: “ De Vlaamse Leeuw”, door de harmonie.
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr. – zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op zondag 29 november 1931 werd het eerste (5) winterfeest gegeven met de opvoering van “De Twee Wegen”, een drama in vier bedrijven.
Kapping:huis Robert Callewaert Kortrijk
Georges Declercq Handrik van Haastrecht,fabrikant
André Declercq Jozef Bremen,zijn meesterknecht
Daniel Goegebeur Herman Bremen,klerk bij Haastrecht
Albert Vandebuerie Jan Kapelen,werkman
Gerard Declercq Piet Gimmel,werkman
Nestor Dendooven Hein Schole,werkman
Albert Vandekerckhove Willem,kind van Schole
Jerome Van Essche Dirk,kind van Schole
Antoon Vandaele politiecommissaris
Jerome Callewaert politieagent 1
André Velghe politieagent 2
Camiel Callemin gevangenbewaarder
Gevolgd door een kluchtspel in één bedrijf :” In Twee Uren Genezen”
Georges Maes Van Zakkenhouwer,rentenier
Marcel Dejan Frans, zijn neef
Willem Vandendriessche Door,knecht
XXXX Léocadie , dienstmeid
Germain Vandaele Lodewijk,vriend van Frans
Leopold Vandenbuerie telegraafbediende
“Werklieden! ’t Is uwe toneelafdeling die deze maal eene vertoning geeft; steunt uwe jonge kunstliefhebbers en beloont hunne onbaatzuchtige opoffering door in groot getal op dit feest aanwezig te zijn.” Dixit programmablad.
Op zondag 24 januari 1932 kregen wij de opvoering “Priestereed” of” Martelaar van de Plicht”, een drama in vier bedrijven van Th. Mathys. Het programmablad maakt melding : “ de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” geeft haar tweede toneelfeest…..”
Het stuk speelt zich af te Parijs anno 1865.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis Maes Tielt
André Declercq Ledoux,rijk nijveraar
Maurice Holvoet Sulpice,zijn zoon priester
Nestor Dendooven René,zijn tweede zoon
Willem Vandendriessche Nicois,vriend van Ledoux
Antoon Vandaele Bastien,meesterklerk
Jerome Callewaert Lagrange,meestergast
Roger Dendooven Baptist,knecht bij Ledoux
Georges Declercq Joost,onderzoeksrechter
Albert Vandebuerie Obry,politiecommissaris
A.Deveugele Bernard,portier
André Declercq Rigaud ,kapitein
Daniel Goegebeur Jacques,communard
Gerard Declercq Thierry,communard
Jerome Santens Marc,communard
Georges Wastyn Renaud,communard
Urbain Santens communard
Joris Dutoit overste der Versaillers
Daarbij een klucht eenakter “Het Varken met Twee Hespen”:
Georges Maes herbergier
Germain Vandaele Rikus,zijn knecht
Marcel Dejan Pekelharing,soldaat
Marcel Vandesonneville Barabas,luitenant
Antoon Vandaele Jef,soldaat
Camiel Callemin Knol,soldaat
Gerard Declercq Schietgat,soldaat
Willem Vandendriessche Pandoer,korporaal
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr.
Zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op 29 januari 1933 werd de opvoering van “Reyvaert de Tempelier” gedaan, een historisch spel in vijf bedrijven.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes Tielt
André Declercq Robrecht van Bethune,graaf van
Vlaanderen
Daniel Goegebeur Lodewijk van Nevers,zijn zoon
Georges Declercq vader Hugo, benediktijner-monnik van
Afflingem,in de wereld Geldolf van Scentelaere
Maurice Holvoet Reyvaert, zwevend tempelridder
Nestor Dendooven Staes Moerman van Scalande
Antoon Vandaele Boudewyn van Zonnebeke
Germain Vandaele Raas van Gaver, Vlaams ridder
Adhemar Deceuninck Pieter De Coninck,deken der wevers
Marcel Dejan Jan Breydel,deken der beenhouwers
Jerome Callewaert Zeger Nap,wever uit Brugge
Gerard Declercq Jan de Neckere,waard uit de “Gapaert”
te Male
Willem Vandendriessche Lieven van Roombeke,Leliaert
Roger Dendooven Lieven,knecht bij Staes Moerman
Albert Vandenbuerie Gillis Dansbeke,Bruggeling
Maurice Tack Laureyns Seurinck,Bruggeling
Georges Maes Jan Priem,Bruggeling
Joris Duthoo Tavernier uit “den Wildeman” te Brugge
Urbain Santens Tavernier uit “de Mane” te Brugge
Albert Deveugele de roeper,1e hofknaap
Albert Vandekerkhove een zanger
Op zondag 29 oktober 1933 werd “Harde Strijd” ,een drama in drie bedrijven opgevoerd (zie afbeelding programmablad)
Op zondag 28 januari 1934 gaf de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” haar winterfeest ten voordele van de missie van pater Willy Brasseur(6): “Onder de Sovjetsvlag”, een drama uit het toenmalig Rusland.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes-Lecat Tielt
Jerome Callewaert Sergius Targanoff, Sovjet-commissaris
André Declercq Gregor Targanoff,zijn vader
Nestor Dendooven en Maurice Holvoet Wladimir en Alexander zijn zonen
Adhemar Deceuninck Graaf Boris Werchowski,officier
Gerard Declercq Janowitz,sovjet-commissaris
Jozef Declercq Iwan,knecht bij Sergius
Hierop volgde een klucht in twee bedrijven: “Burgemeester Pummel”:
Germain Vandaele Fideel Pummel,burgemeester
André Declercq Looi Vlietinckx,rentenier
Daniël Goegebeur Amatus,hulponderwijzer
Georges Maes Sus Gendebien,veldwachter
Albert Vandekerckhove Jooske,knecht bij Vietinckx
Albert Deveugele Baas Jan,herbergier
Antoon Vandaele Beno, de bohemer
Op zondag 28 oktober 1934 werd een groot missiefeest ingericht ten voordele van zuster Maria-Godfrieda (Rosa Dalle, een boeredochter). Zij vertrok naar de Filippijnen en was onze eerste missiezuster.
Het werd een dolle klucht in drie bedrijven : “Arme Millionair”.
Hierbij traden zowel acteurs van “Geen Rijker Kroon als Eigen schoon” als van “Ontwakende Jeugd” op. ( zie afbeelding programmablad)
Op Kerstdag 25 december 1934 werd het stuk “De Familie Wandels” , een drama in drie bedrijven ,opgevoerd ten voordele van het genootschap St.Vincentius a Paulo van de gemeente.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq Wandels,koophandelaar
Adhemar Deceuninck Maurits,zijn zoon
Nestor Dendooven Georges,pleegzoon van Wandels
Gerard Declercq Van Zuyl
Antoon Vandaele Cremers,notaris
Georges Declercq Baptist, knecht
Willem Vandendriessche Ferdinand, knecht
Albert Vandekerckhove Petrus,knecht
Daarna een klucht in drie bedrijven met zang :”De Veldwachter van Zoetenaey”:
André Declercq de burgemeester van Zoetenaey
Willem Vandendriessche 1e schepen van Zoetenaey
Georges Declercq 2e schepen van Zoetenaey
Georges Maes secretaris van Zoetenaey
Germain Vandaele Ambrosius Pepermans,veldwachter van
Zoetenaey
Adhemar Deceuninck Pier Snoef,vermomd in Engelsman
Antoon Vandaele Jef Maekelberg,vermomd in Fransman
Nestor Dendooven Jan Pardaf,vermomd in Duitser
Het stuk speelt zich af in de herbergzaal van het gemeentehuis van Zoetenaey.
Plaatsen: balkon en middenbenedenzaal 3,50fr – zijbalkons en zijbenedenzaal 2,50fr.
Op 27 januari 1935 stond het groot successtuk “De Filosoof van Haagem” op het programma, een blijspel in zes bedrijven naar de humoristische roman van Jef Scheirs, door Joost van Cortenberghe.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Germain Vandaele Titten
Georges Maes Naten
Albert Vandekerkhove Patatje
Gerard Declercq Janus,de orgeldraaier
Willem Vandendriessche Pee Rul
Antoon Vandaele Vlekmans,notarisklerk
XXXX Kolletje
Adhemar Deceuninck Tooneke Bast
Nestor Dendooven Neel,herbergbaas
Georges Declercq burgemeester
André Naessens briefdrager
Xxx twee paters
Xxx kistemaker
Op zondag 26 januari 1936 werd het hartroerend anti-oorlogsspel in vier bedrijven “Gij zult niet Dooden” gespeeld, gevolgd door “Dokter voor een Uur” (zie afbeelding programmablad).
Op zondag 31 januari 1937 werd het een feestavond met liederen en het stuk “Kamers te Huren” een klucht in twee bedrijven:
Georges Maes Louis ,eigenaar
Albert Vandekerckhove Bram,bediende
Alfons Deprez Doofpot
Germain Vandaele Muskelman
Marcel Dermaux Zimmelknoop
Antoon Vandaele Burini
Willem Vandendriessche Spierbal
Gerard Deprez Veldwachter
Vanaf 1937 is bij gebrek aan bronnen moeilijk uit te maken of het toneelgezelschap het al dan niet voor gezien hield. Misschien zal het wel het laatste stuk uit het interbellum geweest zijn. De tweede wereldoorlog sloot meteen ook een periode in de toneelkunst af. De oorlogsjaren brachten vernieuwing mee . Er werd namelijk , met de introductie van vrouwen op de planken ,aan modern toneel gedaan. Het naoorlogs verslagboek meldt de heroprichting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op vrijdag 27 september 1946. Oudgedienden en nieuwelingen prijkten op de ledenlijst ( 32 leden). Men hoopte een nieuwe bloeiperiode tegemoet te gaan. Onder hen vermelden we acht vrouwen: Maria Deprez - Mariette Van Essche – Denise Callewaert – Thérèse Haesebrouck – Agnes Dendooven – Raphaëlla Dendooven – Mariette Mulie – Simonne Herman.
Op de eerste vergadering van 9 oktober 1946, werd overgegaan tot het kiezen van een bestuur:
Drie gehuwde mannen waren verkiesbaar: Georges Maes - Leopold Vandenbuerie - Gerard Declercq.
De vereiste leeftijd voor de jongelingen en vrouwen was 20 jaar, om verkiesbaar te zijn : Gabriël Haesebrouck - Noël Catteeuw - Michel Haesebrouck en Simonne Herman. De verkiezing gaf volgend resultaat.
Jerome Callewaert : leider ( hij was al de leider sinds 1923)
Georges Maes : voorzitter
Michel Haesebrouck : schrijver
Leopold Vandenbuerie : schatbewaarder
Gabriel Haesebrouck - Noël Catteeuw - Gerard Declercq – Simonne Herman : bestuursleden.
Na het lezen van enkele reglementpunten werd besloten een maandelijkse bijdrage te innen van 5fr. Iedereen was door zijn toetreding verplicht de repetities bij te wonen.
In de vergadering van 26 september 1947 had een herverkiezing plaats van de uittredende bestuursleden. Werden verkozen: Gabriël Haesebrouck – Georges Declercq – Gerard Declercq en Mariette Van Essche. Dat gebeurde jaarlijks. Georges Declercq , die café“In Hongarië” had uitgebaat in de Rekkemsestraat, was gewoonlijk de souffleur.
Onderpastoor Henri Mullebrouck werd de proost.(7)
Op zondag 9 november 1947 werd de eerste feestavond gegeven in de zaal van het “Christen Werkersverbond” (den Bond). De gekozen stukken “De Onbekende Vrouw”,een drama in drie bedrijven,en “Mr. Pumps als Stierenvechter”, een dolle klucht droegen unaniem de goedkeuring van pastoor Lammens (8), de proost en de leden. De voorstelling was om 17u. Het was een succes zowel voor de uitvoering als voor de opkomst.
In het verslag staat te lezen:” Een maand voor de opvoering hadden wij eindelijk de op te voeren stukken gekozen, en werden zij per express aangevraagd. Maar de boekjes kwamen dan toch maar traag aan, ’t was waarschijnlijk met een bommeltreintje…” Het geheel werd ook opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.Inderhaast werd nog een tweede vertoning op touw gezet en het zaaltje liep weer vol.
Op 24 december 1947 stuurde het bestuur een aanvraag tot inschrijving bij het A.W.T. ( Algemeen Westvlaams Toneel).
Op zondag 25 januari 1948 gaf de toneelafdeling haar tweede feestavond. De gekozen stukken waren: “Als je nog een Moeder hebt”, een drama in vier bedrijven van H. Houben en een klucht eenakter “Johnny” van Jac. Braun. De zaal zat bomvol en menig liefhebber kon geen plaats meer bekomen. De donderdagavond kwam een tweede voorstelling.
In de bestuursvergadering van 1 juni 1948 werden Jerome Callewaert, Nestor Dendooven, Georges Maes en Georges Declercq vereerd en gehuldigd voor hun 25 jarige toneelloopbaan.
Op 17 oktober 1948 werd de eerste opvoering buitenshuis gespeeld, namelijk in Bissegem: het drama “Bazin en Knecht” en de klucht “De Gefopte Feldgendarm”kenden een enorm succes. Beide stukken werden in Marke opgevoerd op 24 en 28 oktober. Het werd een succes op de ganse lijn. Een vierde maal werden dezelfde voorstellingen opgevoerd in de zaal van “Den Bond” in Deerlijk. Het werd de beste opvoering van de vier.
Op 12 oktober 1949 , na een lange dode periode, werden Gabriël Haesebrouck, Raphaël Dendooven en Thérèse Devos , gekozen tot bestuursleden.
Op zondag 11 en donderdag 15 december 1949 werden “Gerrie’s Wraak” en de klucht “Een gekke Historie” op de planken gebracht. Het werd een nieuwe parel op de kroon.
Schatbewaarder Leopold Vandenbuerie verliet de gemeente en Mariette Van Essche werd na algemene instemming tot schatbewaarder benoemd.
Op 12 en 16 maart 1950 werden “Verbroken Banden, een drama in drie bedrijven en “Pietje” een klucht in een bedrijf opgevoerd.
Het laatste archiefstuk in mijn bezit kondigde een ontspanningsavond aan op 10 december 1950, steeds in de zaal van het “Christen Werkersverbond”. Het eerste deel werd verzorgd door de harmonie “Hoger Op” onder leiding van Michel Maes en in het tweede deel werd het toneelspel “Mensen in Botsing”, in drie bedrijven van Ben v.d.Holst, voorgeschoteld.
De rolverdeling:
Mej. Mariette Van Essche Mw. Verhagen
Désiré Declercq Verhagen,haar tweede man
Roger Mulie Dirk,haar zoon uit eerste huwelijk
Mej. Thérèse Haesebrouck Dora,haar dochter uit eerste huwelijk
Mej.Erna Vandendriessche Marietje,dochter uit eerste huwelijk
Lucien Dendooven Driessen ,haar broer
Willy Callewaert Hugo van der Wall,fabrikant
Marcel Haesebrouck Piet Geelen,vriend van Dirk
Jozef Van Essche dokter
Georges Declercq rechercheur
Op 11 april 1951 werd besloten het lidgeld van het A.W.T. niet meer te betalen! Volgens het verslagboek “bracht het meer schade dan voordeel…”. Het was het einde van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
In december 1952 werd onder impuls van onderpastoor Leo Verstraete (9) een Parochiaal Toneel Comité ( P.T.C.)uit de grond gestampt. Alle katholieke groeperingen zouden de krachten bundelen om elk om beurt toneelstukken te brengen, onder de leiding van Gerard Tertooy. De meeste stukken werden opgevoerd in de katholieke kring, de K.W.B. bijvoorbeeld speelde zijn stukken in het zaaltje van het “Christen Werkersverbond“.
(1)Merkwaardig is de onderstaande foto van het algemeen bestuur van de congregatie in 1922. De vlag vermeldt: de turnvereniging “Voor Outer en Heerd” en ook de toneelgilde “Door Taal en Deugd naar Hoger Leven”, niettegenstaande die laatste vereniging haar doodvonnis al getekend had. Op de foto is dan ook niemand meer van haar kopstukken( behalve Louis Socquet , als opvolger van Jozef Bonne) te bespeuren:
v.l.n.r. boven: Georges Vanoverberghe- Jules Vanoverberghe-Jean Verhoye- Jozef Craeynest-Arthur Vandenberghe – Jules Ostyn- Maurice Holvoet- Nestor Esquenet.(zie foto)
v.l.n.r.onder : Henri Denutte- Baron Jean de Bethune – Onderpastoor Louis Socquet- Jozef Deblaere – Achiel Dierickx.
(2) Iedere gemeente heeft wel eens te maken gehad met volkstoneel. Het onderzoek omtrent het volkstoneel behoort echter tot” bedreigd terrein”, omdat heel wat bronnen, zowel archivalische als mondelinge, verloren zijn gegaan. Vele gedrukte dokumenten, zoals programmabladen zijn ook verloren gegaan. Het onderzoek betreffende volkstoneel behoort tot het heemkundig studieonderzoek.
(3) Cyriel De Brabandere (Marke 1860 – Kortrijk 1943) burgemeester van 1922 tot 1942.
Alfred De Brabandere (Marke 1891 – Marke 1957) zoon van Cyriel, was burgemeester van 1947 tot 1957.
(4)Joseph Cosyn (Westrozebeke 1884 – Proven 1943) was onderpastoor van april 1927 tot februari 1937.
(5)Vandaar de veronderstelling dat de toneelgroep haar naam “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”kreeg in 1930-31.
(6)Mgr.Willy Brasseur ( Marke 1903 – Baguio (Filip.) 1993) was missionaris van Scheut .Apostolisch Vicaris van de Bergprovincie op de Filipijnen van 1948 tot 1981
(7)Henri Mullebrouck (Wevelgem 1908 – Kortrijk 1978). Hij was onderpastoor van 1942 tot 1951. Van 1951 tot 1978 was hij directeur van de Zusters en aalmoezenier van de H. Hartkliniek in Kortrijk. Hij was voornamelijk tegen de inbreng van vrouwen op het toneel.
(8)Jozef Lammens (Brugge 1871 – Marke 1962) was pastoor van juni 1931 tot mei 1951.
(9)Leo Verstraete (Lendelede 1906 – Lendelede 1976) was onderpastoor van 1946 tot 1956.
De toneelgroep "Ontwakende Jeugd" werd gesticht in de schoot van de middenstand. In februari 1929 namen enkele mannen, waaronder de eerste leider Maurice Lefever,Marcel Delcour, Jozef Craeynest, Jozef Brasseur, Albert en Gilbert Vandewiele, het initiatief om een nieuw toneelgezelschap op te richten. In feite was het niets anders dan de heroprichting of voortzetting van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”. Op zondag 8 maart 1925 werd al een toneelfeest georganiseerd door de jeugd van de middenstandsbond met :”Verdruk den Mindere niet” een drama in drie bedrijven en met de eenakter “Jocrisse de Vondeling”, een kluchtspel. Beide stukken werden begeleid door de symfonie van de middenstandsbond van Kortrijk. Doch daar bleef het bij.
De middenstandsbond kon niet op de achtergrond blijven plakken, want het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond,ontstaan in begin jaren '20, en ook het socialistisch “Na Werk Vermaak”, gesticht in 1927, vierden gestadig voort. (1) Germain Vandaele, aannemer van schilderwerken , die zowel acteerde bij “Ontwakende Jeugd” als bij “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”zou nog vanaf 1967 grimeur van het toneelgezelschap "Pallieter"worden.
Bij de stichting waren de leden: Maurice Lefever – Paul Holvoet- August Vandenberghe – Marcel Delcour – Julien Derdeyn – Rafaël Missiaen – Albert Vandewiele – Marcel Lefever – Jozef Brasseur – Gaston Dekimpe – André Vlieghe – Jozef Craeynest – Germain Vandaele – Remi Dekimpe (zoon van Arthur en Zulma Hoornaert) . Alle toneelvoorstellingen werden opgevoerd in de “Katholieke Kring”.
Jozef Craeynest en Jozef Brasseur hadden als jonge kerels al de vuurdoop gekregen bij "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven".
Op scène waren de vrouwen steeds in de minderheid. De eerste keer dat een toneelspeelster verscheen was op Kerstdag 1937: “En waar de Ster bleef stille staan”(een legendespel). Op de rolverdeling stond Maria, maar zonder naam ernaast, enkel XXX. De rol werd toen gespeeld door Agnes Verhaege, echtgenote van regisseur Firmin Clement, niettegenstaan het uitdrukkelijke verbod door pastoor Jozef Lammens.(2)
In de voorstelling op 13 maart 1938 – trouwens een van de laatste- waagde men zich weer aan het inbrengen van vrouwen. In het stuk “De Boetseerder der Smart” acteerden Mariette Coussement, die een oud lid was van de toneelgroep “ Vergeet Mij Nietje”, Lucienne Missiaen en Maria Vlieghe ( de echtgenote van lid Roger Slosse). Het toneelgilde stond toen onder de leiding van “meester” Firmin Clement, die onderwijzer werd in Marke in september 1933.
Maurice Decock , Jerome Callewaert en Arthur Vandenberghe, drie vaste waarden van de latere groep “D’Oude Ratten” doken al op bij toneelfeesten,ingericht door het christen werkersverbond, op 29 januari 1928 in “ Haat en Broederliefde of De Vinger Gods” en “Soldatengrap” en op 27 januari 1929 met de stukken “Vergeten en Vergeven” en “Als ’t Kind Lastig is”. Willem Vandendriessche en Marcel Dejan zouden zich algauw aansluiten bij het trio. Met die mannen was er zeker geen probleem wat het improviseren betrof !
“Het volledig orkest van de Sint Jansfanfaren” zorgde steeds voor de muzikale tussenstukken tijdens de pauze van de toneelopvoeringen van de “Ontwakende Jeugd”. De opvoeringen van “Geen rijker Kroon dan Eigen Schoon” waren begeleid door de harmonie “Hoger Op”.
Er werd ook geregeld medewerking verleend aan de organisatie van missiefeesten. Dan traden spelers van beide katholieke toneelgroepen samen op.In 1935 telde de “Ontwakende Jeugd” meer dan 130 ereleden.Hun geldelijke steun had haar toegelaten modern decor en allerhande bijbehoorten aan te schaffen.
In de eerste vijf jaren zag het toneelrepertorium als volgt uit:
Op zondag 2 maart 1930 opvoering van “Onschuld Zegepraalt”, hartroerend drama in 4 bedrijven:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk.
Maurice Lefever Grootvader Van Landen,fabrikant
Paul Holvoet Georges een kleinzoon
August Vandenberghe Mesters, boekhouder bij Van Landen
Marcel Delcour Willem Nys, zoon van een notaris
Julien Derdeyn Jozef, dienstknecht bij Van Landen
Rafaël Missiaen onderzoeksrechter
Albert Vandewiele bestuurder ener gevangenis
Marcel Lefever baas Diegers, herbergier
Gerard Brasseur Van Opstal, student
Gaston Dekimpe Van Lint, student
André Vlieghe Bouwens, werkman.
Verder nog dorpelingen, liedjeszangers, gevangenisbewaarders en vier gendarmen.
Hierop volgde een luimige klucht in één bedrijf:
“Moppie de Ongeluksvogel”
Marcel Delcour Lifteman,bankier
Jozef Craeynest Tuffer ,zijn kassier
Germain Vandaele Moppie,huisknecht bij Tuffer
André Vlieghe Kees,smid, vriend van Moppie
Remi Dekimpe Molm,los werkman, vriend van Moppie
Gerard Brasseur Kruier
Marcel Lefever een loopjongen
Middenbalkon en middenzaal 4fr. – Zijbalkon en benedenzaal :3fr.
Op zondag 22 februari 1931 werd “De Pauselijke Zouaaf” ,drama in twee bedrijven gespeeld:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk
Kostumering: huis Degruytere Gent
Louis Dalle Antonio,hoofdman der Garibaldisten
Paul Holvoet Florimond, pauselijke zouaaf,zn.van Antonio
Jozef Brasseur Paulo,jongste zoon van Antonio
Gilbert Vandewiele Stephano,Antonio’s luitenant
Raphaël Missiaen Alberto,sergeant der zouaven
Maurice Lefever Sterno,Garibaldist
Henri Ferlin Josepho,Garibaldist
Maurice Vanneste Pedro,Garibaldist
Daarna, de eenakter “Grootheidswaanzin”, vrolijke studentengrap.
Maurice Lefever Driek Jansen,herbergier
Raphaël Missiaen Bart Jansen, zijn vader
André Decraemere Dirk, zijn knecht
Remi Dekimpe Dorus,zijn knecht
August Vandenberghe Panis,student
Marcel Delcour Korthals,student
Julien Derdeyn Van Totems,student
Marcel Lefever Van Asperen,handelaar in boter en eieren
Jozef Craeynest dokter
Familiekaarten: 3 personen -10fr.
1e rang ,4 personen – 12fr.
Prijzen der plaatsen 4 en 3fr.
Op zondag 25 oktober 1931 groot kluchtspel in vijf bedrijven, met tussen de bedrijven zang en declamatie. Een echte,luimige brok kazerneleven. Tien jaar geleden werd hetzelfde stuk hier ook opgevoerd en het kende een reuzenbijval.
Kapping :huis Callewaert Kortrijk
Louis Dalle Karel van Riemland
Jozef Brasseur Fernand,zijn zoon
Paul Holvoet Nard Berckenbusch,rentenier
Henri Ferlin Sander,knecht bij van Riemland
André Decraemere Door,knecht bij van Riemland
Marcel Delcour kolonel Van Daelsteen
Marcel Jacques luitenant Deflinck
Gilbert Vandewiele sergeant Tuyter
Jozef Craeynest korporaal Brom
Germain Vandaele Klammot soldaat
August Vandenberghe Vyncke soldaat
André Vlieghe De Krul soldaat
Leon Verfaille Patat soldaat
Julien Derdeyn Klepper soldaat
Plaatsen : 4 en 3fr.
Groot avondfeest op 28 februari 1932: “De Match” een spel van liefde en haat in drie bedrijven van Marcel De Paepe:
Louis Dalle Stan Dekker, toneelschrijver
Jozef Brasseur Chris,zijn zoon
Paul Holvoet Gommaer,zijn knecht
Marcel Delcour Hartman,schouwburgdirecteur
Gilbert Vandewiele Henk Brink,eerste planrol
August Vandenberghe Herman,vriend van Chris
Germain Josson Hansje,koorknaap
Dan zongen Jozef Brasseur en Leon Verfaille “Beroerde Nacht” (Wiesten en Tiesten op logement). Woorden en muziek door H. Defoort.
Daarna een eenakter “Om de Meid van den Pastoor”, een gekke trouwhistorie, door Arie Enterouckx.
Gilbert Vandewiele Vicus Klits
Jozef Craeynest Zander Klits
Maurice Lefever Dorus Klits
Henri Ferlin de koster
Remi Dekimpe de burgemeester
André Vlieghe de sjampetter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 27 november 1932 prachtig oorlogsdrama in drie bedrijven:”De Laatste Tocht”.Het stuk speelt zich af in een onderstand in de Britse loopgraven vóór St.Quentin in maart 1918. Dit realistisch stuk toont de geschokte gemoedstoestand van de soldaten.
Modern decor.
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Stanhope,kapitein
Jozef Craeynest Osborne,officier
Gilbert Vandewiele Trotter,officier
Raphaël Missiaen Hibbert,officier
Paul Holvoet Raleigh,officier
August Vandenberghe Hardy,officier
Marcel Delcour de kolonel
Albert Vandewiele de sergeant-majoor
Marcel Lefever Mason,kok
Jan Glorieux een Duits soldaat
XXX twee soldaten der Cie.
Plaatsen: 4 en 3fr.
Zondag 26 februari 1933 opvoering van “De Zwarte Martelaars van Oeganda”, een bloedig drama in 5 delen van J. Boon,gespeeld ten voordele van Pater Willy Brasseur.
Kapping: Maurice Lefever
Kostumen: huis de Gruyter Gent
Louis Dalle de zendeling
Gilbert Vandewiele Mwanga,koning van Oeganda
Paul Holvoet Jozef Mkasa,raadsman
Raphaël Missiaen Katikiro,minister
Marcel Delcour Nganga, tovenaar
August Vandenberghe Denys Kamyoeka
Jan Glorieux Andreas Kagwa,legeroverste
Albert Vandewiele Karel Lwanga
Maurice Lefever Mboegano,hoofdman
André Decraemere Pokino,hoofdman
André Vlieghe Mbasanka,hoofdman
Maurice Vanneste Mkasou,hoofdman
Germain Josson en Etienne Verhaege kinderen van Katikiro
Marcel Lefever bode
Gerard Brasseur soldaat
Leon Verfaille soldaat
Daarna een geestig blijspel “ “De Nonkeltjes”, eenakter van Jac. Ballings.
Jozef Craeynest Vinus,nonkeltje
Germain Vandaele Nestje,nonkeltje
August Vandenberghe Walter, neef
Henri Ferlin Schol,rentenier
Plaatsen: middenboven 5fr. – middenbenedenzaal en zijboven 4fr.- zijbenedenzaal 3fr.
Op 19 november 1933 werd “De Wonderdoktoor” een blijspel in 3 bedrijven , van Jos. Janssen ,gespeeld. Honderden malen werd het opgevoerd in alle steden en het kende een ongehoorde bijval. Het werd geschreven in 1927. De West-Vlaamse schrijver werd met één slag beroemd in gans Vlaanderen.
Op Kerstdag 1933 werd, op aanvraag, een tweede voorstelling opgevoerd.
Leider: Gilbert Libbrecht onderwijzer uit Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever.
Jozef Brasseur Steven Martens,geneesheer
Gilbert Vandewiele Manten Boone,koeboertje
Paul Holvoet Theo, zijn zoon
Raphaël Missiaen Dokus Geeraert,kwakzalver
Marcel Delcour Petrus Verkarre,burgemeester
XXXXXXX een man? Margriete,zijn dochter
André Vlieghe Sander Bekaert
Marcel Lefever Lander,zijn broer
Jan Glorieux de koster
Gaston Dekimpe Pé Lamote
Albert Vandewiele Dasten Loncke
Leon Verfaille boertje Stampers
Henri Ferlin David Schorre
Jozef Craeynest eerste dove man
Germain Vandaele tweede dove man
Maurice Lefever zieke boer
Karel Verhaege valse heer
Louis Dalle echte heer
Plaatsen: 4,3 en 2fr. genummerd.
Voorstelling op 25 februari 1934 van het symbolisch spel in een voorspel en drie bedrijven van C.F. Rath.
Leider: Gilbert Libbrecht, Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle de nar
Raphaël Missiaen de koning
Albert Vandewiele de minister
Jan Glorieux de schatbewaarder
Jozef Brasseur de secretaris
August Vandenberghe de monnik
Firmin Clement de duivel
Gaston Dekimpe de pestlijder
Paul Holvoet de blinde
Karel Verhaege de heraut
Gilbert Vandewiele de toneeldirecteur
Marcel Delcour de ridder
Jozef Craeynest de bode
Henri Ferlin de hofknecht
Roger Slosse de wachter
XXXXX De pest en de dood. Beulen,knechten,oproerlingen,wachten.
Zondag 2 december 1934 : blijspel in vier bedrijven “De Gouden Spin” van C. Timmerman. De fijnheid van dit pittig blijspel ligt niet zozeer in de verschillende moppen die zo talrijk in dit stuk voorkomen, doch wel in de draad van het spel en de botsingen die er ontstaan tussen de verschillende karakters. Alles speelt zich af in Berlijn.
Maurice Lefever grootvader August,zijn schoonvader
Jozef Brasseur Hendrik,zijn zoon
Gilbert Vandewiele Berthold Henfling,tekenmeester
Gaston Dekimpe Frans,zijn zoon
Raphaël Missiaen Johan,zijn zoon
Maurice Vanneste Worlitz, zijn zwager
André Vandenberghe Dr. Gustaaf Kolmar,inwonende bij Henfling
Albert Vandewiele Mansfeld,commissaris van politie
Germain Vandaele Haspe,kapper
Marcel Lefever Meyer,bediende bij Klingenberg
Henri Ferlin Antoon,bediende bij Henfling
Roger Slosse Bolman,zakenman
André Vlieghe een smid
Plaatsen: 4 en 3 fr.
Op 24 februari 1935 werd ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van de heringerichte toneelkring , onder de nieuwe naam “Ontwakende Jeugd”,de opvoering van “Bij ’t Wassen van den Vloed” gebracht. Een boeiend koloniaal drama in drie bedrijven van C. Staes. Het stuk speelt zich af in Egypte.
Leider: Roland Deloose
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Steven,regeringscommissaris
Hilonné Kerkhove Paddy, zijn zoontje
Gaston Dekimpe Hoocky,kapitein
Jozef Brasseur Gregory,luitenant
Gilbert Vandewiele Kimble,sergeant
André Vlieghe Struggle,sergeant
Albert Vandewiele Soueh,wijsgeer van de stam
Roger Slosse Pongo,hoofdman van de stam
Marcel Lefever Oaki,inlander
Etienne Verhaege Omo,zijn zoontje
Marcel Delcour de generaal,regeringsgezant
Inlandse soldaten
Een prachtig blijspel in twee delen, naar de oude Franse “farce” bewerkt door C.Lindemans “De Klucht van Meester Patelin”
Raphaël Missiaen meester Pieter Patelin,advokaat
Mw.Guillemette (gespeeld door een man) zijn gade
Paul Holvoet Willem Jousseaume,lakenkoopman
Henri Ferlin Tibald Aignelet,herder
August Vandenberghe de rechter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Zondag 1 december 1935 het onsterfelijk meesterwerk van Molière in drie bedrijven, bewerkt door E.J. Wilders.
Leider: Roland Deloose ,Wevelgem
Kapping: Maurice Lefever
André Vandenberghe Johannes Pantouflus
Karel Verhaege zijn schoonvader
Marcel Delcour mijnheer Kalf
Gaston Dekimpe Herman Kalf,zijn zoon
Jan Glorieux Theodoor,leermeester van Herman
Jozef Brasseur een vriend van Herman
Germain Vandaele de lange knecht van Mr. Kalf
Marcel Lefever De kleine,tweede knecht van Mr. Kalf
Hierop volgde een eenakter “Het Wachterspel”, een drama van Rudolf Hens.
X een priester
Gilbert Vandewiele Daniël,vagabond
Raphaël Missiaen Leonard,vagabond
Firmin Clement Seppe,vagabond
Gilbert Depauw en Leon Logie twee jongens
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1935 werd kluchtig stuk “De Suikernonkeltjes “ opgevoerd. Het werd schaterlachen. Ook het onvergetelijke werk van Molière “Dokter tegen Wil en Dank”. De opbrengst van dat Kerstfeest diende uitsluitend voor de ondersteuning van het Sint Vincentius-genootschap. De toneelafdeling van de christene werklieden en de “Ontwakende Jeugd” van de middenstandsbond gaven elk om beurt op iedere Kerstdag een vertoning ten voordele van het genootschap.
Op zondag 23 februari 1936 volgde “De Gebroeders Degraeve”.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 29 november 1936: “Mijnheer Klaproos” blijspel in drie bedrijven.Werd jaar in jaar uit, in stad en dorp, in overvolle zalen opgevoerd.
Leider: Gilbert Vandewiele
Kapping:Maurice Lefever
Firmin Clement Klaproos,dorpsrentenier
Marcel Delcour Buller,hotelier
Karel Verhaege Rumpel,neef van Buller
André Vandenberghe Bernardi, wereldreiziger
Jozef Brasseur Kruger, romanschrijver
Gilbert Vandewiele Grober, gepensionneerd majoor
Raphaël Missiaen Victor, kellner hotel Buller
Gaston Dekimpe Alfred,kellner hotel Buller
Albert Vandewiele Frans,knecht van Klparoos
Etienne Vandersteene postbode
Bezoekers van het kosthuis Buller.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd
Op zondag 21 februari 1937 werd het vermakelijk toneelspel in drie bedrijven “De Blinde”, van C. Lindemans gespeeld.
Leider : Gilbert Vandewiele
Kapping: Maurice Lefever
Karel Verhaege de domme (later de blinde) bedelaar
Jozef Brasseur de magere bedelaar
Germain Vandaele de dikke bedelaar
Raphaël Missiaen de geest van Kleveland
Albert Vandewiele de geest van Bretanje
August Vandenberghe de stadsproost van Kleve
André Vlieghe de blauwe schepene
Marcel Delcour de rode schepene
Roger Slosse de groene schepene
Raphaël Missiaen de gele schepene
André Vanneste de griffier
Gilbert Vandewiele de pandoer-tapper
XXXX een vrouw
Gaston Dekimpe de koning
XXXX het prinsesje
Firmin Clement de nar
Paul ? Wyseur de professor
Albert Vandewiele de hofdokter
Het is niet geweten of de vrouw en het prinsesje werkelijk gespeeld werden door een vrouw en een meisje. Het kan ook een man geweest zijn, maar dat is weinig waarschijnlijk, gezien de bezetting van ongeveer het hele team.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1937 – beurt aan”Ontwakende Jeugd”- ten voordele van het genootschap St. Vincentius à Paulo, opvoering van “En Waar de Ster Bleef Stille Staan”, een christelijk legendespel in negen taferelen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Gilbert Vandewiele Pietje Vogel,palingvisser
Firmin Clement Suskewiet,herder
Karel Verhaege Schrobberbeeck,bedelaar
André Vanneste Pol Pap,herbergier “In ’t Zeemeerminneke”
Agnes Verhaege XXX bij rolverdeling Maria
Albert Vandewiele Jozef
E. Declercq Het kindeken Jezus
Raphaël Missiaen de duivel
Marcel Delcour de burgemeester
Jozef Brasseur de koster
XXXboeren
Plaatsen: 4 en 3fr.genummerd.
Op donderdag 23 december was een bijzondere vertoning voor de schoolgaande kinderen: 1fr.
Opvoering op zondag 13 maart 1938 van “De Boetseerder der Smart”, een hartroerend drama in vier bedrijven, naar het boek van Jef Scheirs. Het stuk speelt zich af te Brussel in een kunstenaarsmidden, waar verschillende stromingen tegen elkaar opbotsen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Meubilering: huis Arthur Vandenberghe
Firmin Clement Gerard Hovog,beeldhouwer
Mariette Coussement Mw. Hovog, zijn moeder
Lucienne Missiaen Yvonne,verpleegster
Raphaël Missiaen Frans,kunstschilder
Jozef Brasseur Robert,kunstschilder
Marcel Delcour professor Van Bree
Albert Vandewiele Dr.Bost
Maria Vlieghe een buffetmeisje
André Vanneste een dienstknecht
Cafébezoekers
Gevolgd door “Bietje”een pittig blijspel in één bedrijf van Maurits Sabbe.
Maria Vlieghe Bietje
Gilbert Vandewiele Monne
André Vandenberghe Jean-Baptiste
Kaarten: 5,4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 26 februari en 5 maart 1939, een van de laatste stukken van het toneelgezelschap “ De Schat uit Congo”, een blijspel in drie bedrijven van Jef Vereecke.
Mariette Coussement Mw. Elisabeth Somers, zijn zuster
Simonne Vanhoenacker Monique,haar dochter
Lucienne Missiaen Nadia Bral (Toutcha)
Antoon Stragier Hans Van Dalen,ingenieur
Raphaël Missiaen Charles Duval
André Vanneste Jan,tuinman
Firmin Clement Antoon,knecht
Plaatsen: 5,4 en 3fr. genummerd.
De oorlog bracht roet in het eten en zoals in vele andere dorpen sloot hier ook het toneelgordijn voor zowel “Ontwakende Jeugd”, “Na Werk Vermaak” als voor “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon”.
Na de oorlog werd , “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon” door enkele toneelfanaten hersticht.
(1)Het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond, dat ontstond uit de jongelingencongregatie kreeg de naam" Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon" in 1930-31.
Op zondag 25 januari 1920 was er een toneelavond op initiatief van de vermaakafdeling van het christen werkersverbond in de Katholieke Kring, met medewerking van de muziekmaatschappij St. Jan. De harmonie “Hoger Op” bestond toen nog niet .Het drama “Pauzelijke Zouaaf”, en de blijspelen , eenakters“Dorpsrevolutie” ( speelt zich af in 1867) en “De Antiquaire” (speelt zich af in 1848) werden toen opgevoerd. Het was de voorbode van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
De socialistische toneelgroep “Na Werk Vermaak” werd gesticht in maart 1927. De voorstellingen deed ze in haar zaal “De Verbroedering”,gelegen in de Hemelrijkstraat achter het café “Het Volkshuis”( op de hoek Hemelrijk- en Marktstraat). Het was een periode van bikkelharde strijd tussen socialisten en katholieken. Getuigen hiervan zijn de politieke pamfletten van beide partijen gedurende de verkiezingsstrijd in 1932. In september 1932 werd een socialistische “Vrouwenclub” gesticht, die onmiddellijk 64 leden telde. Op zondag 17 januari 1932 werd een blijspel in vier bedrijven gespeeld “De Gevolgen van een Leugen” en “De Grootste Zonde”. Op 30 april 1932 werd een toneelfeest gegeven “De Wapens neer”, een groot anti-militaristisch stuk in vier bedrijven. Op 23 juli 1933 werd de Jonge Socialistische Wacht (J.S.W.) opgericht, de voorloper van de “Rode Valken”. En op 29 april 1934 pakte die uit met een eerste toneelfeest , de eenakter “De Laatste Nacht” ,een oorlogsdrama.Ook nog het “Uniformverbod”, tegen de onderdrukten, gevolgd door de klucht “De Foppers”. “Na Werk Vermaak” stopte haar activiteiten met de tweede wereldoorlog.
(2)Pastoor Jozef Lammens ( Brugge 1 febr.1871 – Marke 25 oktober 1962), was pastoor in Marke van juni 1931 tot mei 1951. De stichting van de katholieke werkliedenbond in Kuurne, waar hij onderpastoor was van 1904 tot 1921, was zijn levenswerk.De vrouwenrollen werden normaal gespeeld door mannen. Het bisdom verbood, vooral in parochiezalen, dat vrouwen met mannen op scène verschenen. Er waren zelfs plaatsen dat vrouwen en mannen niet samen de voorstellingen mochten bijwonen.Dan werd tweemaal gespeeld . In Poperinge werden vrouwen pas in 1959 toegelaten in het gezelschap “Ic Dien”.Volgens de overlevering zou Agnes Verhaege de eerste vrouw geweest zijn die optrad bij de “Ontwakende Jeugd”.
Een van de uitingen van volksvermaak is toneel. Al vele decennia heeft het volkstoneel honderden mensen bijeengebracht voor zowel ernstige als kluchtige voorstellingen. Bronnen over de verschillende toneelgroepen, die Marke gekend heeft, zijn soms schaars en eerder fragmentair,ik citeer :”Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” ( Kristen Werkersverbond) , “Ontwakende Jeugd”(Middenstand), ”Vergeet Mij Nietje”( Katholieke Vlaamse Meisjesbond), “Voor Taal en Welzijn” (Liberaal), “Na Werk Vermaak”(Socialisten) en “ D’Oude Ratten” (Oudleerlingenbond ).(1) Het toneelgezelschap"Door Taal en Deugd naar Hooger Leven" , was door zijn kort bestaan als het ware een uitzondering. Wat de naoorlogse toneelgroep "Pallieter" betrof, had ik het voorrecht de volledige documentatie van Ghislain Theys (overleden in Antwerpen in 2003) door te nemen. Hij was immers samen met Filiep Callewaert de stichter.
In 1919 werd de schuur van Aloïs Ostyn in de Vagevuurstraat door de toenmalige geestelijkheid aangekocht , in een heuse feesttempel omgetoverd en gedoopt met de naam" Katholieke Kring". Van dan af leidden alle toneelwegen naar de nieuwe gelegenheid.(2)
Marke, die een tiental jaren terug over verscheidene groepen beschikte, had toen nood aan toneelaktiviteiten. Philippe Callewaert, gewapend met dokumenten van zijn vader Jerome (3),kwam vragen aan Ghislain Theys, of hij geen zin had om toneel te spelen. Beiden vroegen aan onderpastoor Louis Willemyns om de "Kring" (4) te mogen gebruiken voor de repitities en de voorstellingen, maar ze moesten natuurlijk nog wat jonge mannen kunnen warm maken. Ze lieten er geen gras over groeien en algauw werd een groep gevormd. Op 16 april 1967, beschouwd als de stichtingsdatum, waagde de groep zich aan het stuk “JACHT OP INBREKERS” van Piet Mossinkof ( alleen mannenrollen). Het ijs was gebroken en door de flinke belangstelling, die zij genoten , werd besloten verder regelmatig op de planken te verschijnen. Men zou zich vooral toeleggen op het genre van de blijspelen.
Regie: Maurits Holvoet
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Filiep Cagnie Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Roger Faillie
Wilfried Decraene Jos Vandermeersch
Willy Decraene
Souffleur: Willy Devreese
De winst van 5500fr. werd geschonken aan de “Kring”.
Hetzelfde jaar nog op 5 november kwam een tweede opvoering: “FAMILIE ONDEREEN ” door Jan Hoogeveen. Een gemengde opvoering.
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Decraene
Joseline Desmet Roger Faillie
Filiep Cagnie Ghislain Theys
Filiep Callewaert
Souffleur: Willy Devreese
Er werd gespeeld voor een overvolle zaal en het was opnieuw een daverend succes.
Met het derde blijspel “DE VIEZE APOTHEKER” van Henri Vandaele werd op 10 en 11 maart 1968 definitief overgegaan tot de oprichting van een toneelgroep , die de naam“PALLIETER” meekreeg. Baron Emmanuel de Bethune , peter, en Lydie Braekeveldt, meter (uitbaatster van café- lokaal “De Gilde”), schonken hun morele steun, terwijl men aansloot bij het Algemeen West-Vlaams Toneelverbond (A.W.T.) en het Nationaal Vlaams Kristelijk Toneelverbond (N.V.K.T.).
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Devreese
Joseline Desmet Willy Decraene
Annie Dutoit Roger Faillie
Filiep Cagnie Katrien Jacques
Filiep Callewaert Marleen Ferlin
De eerste drie opvoeringen waren een overgroot succes.
Het eerste optreden als officiële groep kwam er op 9 en 10 november 1968 met het toneelwerk “ HOOGHEID UW KAMEEL STAAT VOOR”. De toneelkring zocht naar versterking en maakte kennis met Daan Devlaminck die inzake regie heel wat in zijn mars had. Samen zouden Marcel Dendooven en Daan zorgen voor een puike prestatie. De opvoering gebeurde ten voordele van voetbalclub F.C. Marke. Met de komst van Daan werden ook toneel- en dictielessen gevolgd en men leerde ook improviseren , bewegen en evolueren op scène.
Regie: Marcel Dendooven en Daan Devlaminck.
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Annie Dutoit Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Roger Faillie
Jeannine Van Craeyenest Willy Devreese
Joseline Termote Willy Decraene
Filiep Cagnie
Souffleur: Ghislain Theys
Zoals elke debuterende toneelgroep overigens had ook “Pallieter” financiële zorgen. Een comité werd gesticht met als leidende figuren Ghislain Theys , Filiep Callewaert en André Vandenbroucke. Op 21 december 1968 werd in de zaal de”Kring” een “Pallieteravond” ingericht , opgeluisterd met het orkest “The Boemerangs”. Tijdens die avond werd een driedaagse reis naar de boorden van de Rijn geschonken door het agentschap Demuynck uit Bellegem. En het succes was ongehoord.
Op 28 februari 1969 werd de eenakter “DE BRIEVENBUS” van Jozef Van Hoeck gespeeld.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joseline Desmet Wilfried Decraene
Annie Dutoit Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Ghislain Theys
Het stuk werd opgevoerd op aanvraag door het gemeentebestuur in het kader van de A.B.N.-week, die doorging samen met debat-, voordracht- en filmavonden.
De stukken volgden elkaar in snel tempo op. Het stuk “JEUGD” van Claude A. Puget werd opgevoerd op 30 en 31 maart 1969.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joselyne Desmet Filiep Cagnie
Jeannine Van Craeyenest Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Ghislain Theys
Souffleur: Wilfried Decraene
Ondanks de voorbereiding van slechts één maand , werd toch een goed en merkwaardig resultaat geboekt.
Het toneelgezelschap pakte op 5,6 en 7 juli 1969 uit met zijn eerste Pallieterfeesten. Bij de “Pallieteravond” in 1968 was de “Kring” veel te klein en daarom werd uitgezien om het feest te laten doorgaan in het park van Blommegem, in de Van Bellegemdreef. Een grote tent werd er opgesteld met 500 zitplaatsen. Men vroeg zich af :” Waarom zouden we geen “Miss Pallieter “kiezen, wat ze elders kunnen, dat kunnen wij ook.”Onmiddellijk werden de handen uit de mouwen gestoken. De kandidaten lieten niet lang op zich wachten: Joseline Desmet - Annie Dutoit – Frieda Hennin – Martine Hugelier – Annique Pattin – Linda Tandt – Jeannine Van Craeyenest – Rita Verfaille. De orkesten “Jacky et ses X13” en “The Riksons” verzorgden de muzikale omlijsting. Linda Tandt werd de eerste “Miss Pallieter “.
Op 19 september volgde al de heropvoering van de eenakter “DE BRIEVENBUS”voor de bond van de christelijke mutualiteiten van Marke , in het bijzonder voor de langdurige zieken. Regie , grime en de spelers identiek als bij de eerste opvoering.
Een derde opvoering greep plaats op 15 maart 1970 ten voordele van de Nederlandstalige Sint Lutgardisschool te Elsene op aanvraag van Baron Emmanuel de Bethune.
Op 15 en 16 november 1969 werd “SLISSE EN CESAR” van J. Verten en J. Gevers opgevoerd. Het werden twee overvolle zalen en een nooit gekend succes. Gekenmerkt door spontaan applaus midden de opvoering. Op en top geslaagd.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Ghislain Theys Slisse
Filiep Callewaert Cesar
Linda Vandorpe Melanie
Filiep Cagnie Facteur
Wilfried Decraene Dr.Monchausson
Brigitte Vandermeersch Mad. Flour
Jeannine Van Craeyenest Tinneke
Patrick Decruynaere Joe
Willy Decraene Rik
Willy Devreese Jan
Ingrid Delcroix Valerie
Souffleur: Joseline Termote
Medewerking van Arthur Vandenberghe van het meubelhuis “De Arend” in Marke.
De komedie “EEN HUIS VOL VERRASSINGEN” van J. Blaaser op 25 en 26 april 1970 werd gespeeld in het kader van een testwedstrijd voor het A.W.T. De toneelgroep “Pallieter” behaalde onderscheiding met 72% en het diploma waarmee ze van 3e naar 2e categorie promoveerde.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Wilfried Decraene Frederik Fijnman, notaris
Filiep Callewaert Theoduul Uytenbosch, jr.
Patrick Decruynaere Theoduul Uytenbosch, sr.
Linda Vandorpe Tante Clementine
Ingrid Delcroix Marja, haar nicht
Ghislain Theys Lucien, de man van Marja
Claudine Termote Fifi,huishoudster
Fr. van der Mensbrugghe Susy,dienstmeisje
Joseline Desmet Marie,werkster
Filiep Cagnie Rechercheur van politie
De technische ploeg: Willy Devreese – Carlos en Octaaf Verhelst
Souffleur : Joseline Termote
Meubilering: huis “De Arend”.
Op 27,28 en 29 juni 1970 werd het tweede Pallieterfeest ingericht in het park Van Blommegem. Twee orkesten zorgden voor de animatie: “The Cosy’s”en “The Ricksons”.De acht kandidaten voor de nieuwe “Miss Pallieter” waren : Frieda Hennin – Francine Devoldere – Martine Huyse – Josée Pinnoo – Magda Demuyzere – Jeannine Mollie – Christelle Decramer – en Jeannine Van Craeyenest ,die laureate werd. Ze zou trouwens de tweede en laatste “Miss Pallieter” zijn. Talrijke opkomst van het publiek, ondanks het slechte weer.
Op 28 en 29 november 1970 volgde het satirisch zedenblijspel in vier tafarelen “VLOOIEN IN UNIFORM” van Paul Marien.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Make-up: Claudine Termote
Spelers: Filiep Callewaert Théodore de la Barre
Filiep Cagnie Wardje Lafaert
Ghislain Theys Kommissaris
Wilfried Decraene Brigadier Janssens
Jean-Pierre Barbe Agent Kuypers
Roger Faillie Agent van Broekspypegem
Carlos Verhelst Klodts
Ingrid Delcroix Juffrouw Coppejans
Linda Vandorpe Miss Williams
Patrick Decruynaere Arthur Schevelinck
Jean-Pierre Barbe Tony Jonkers
Jeannine Van Craeyenest ‘n Kellnerin
Willy Decraene Dedman
Claudine Termote ‘n Juffrouw
Decor: Frans Vandenberghe
Pruiken: huis Delvoye Kortrijk
Meubelen: huis “De Arend”
Kostumen: huis Maes Tielt
Opvoering op 27 en 28 november 1971 van het blijspel “BLOOTSVOETS IN HET PARK” van Neil Simon, in het kader van het schiftingstornooi 1971/72/73 ingericht door het A.W.T. Met de opvoering van dit toneelwerk bekwam de groep 75% van de punten. Uit het verslag van de jury :”..de vertoningen van voorgaande jaren en zeker dit laatste optreden, bewijzen dat er zich heel wat talentvolle acteurs onder het gezelschap bevinden, die zich uitermate goed lenen voor blijspelen….ieder der acteurs is er ten volle in geslaagd een spiegelbeeld te vormen van zijn te vertolken figuur…"
Met “HET HUIS OP DE ROTS” van George Batson waagde men zich op 22 en 23 april 1972 aan een thriller in 6 taferelen. Het gegeven speelde zich af op een flat op de bovenste verdieping van een oud huurhuis in de East 48th Street, New York City.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers : Rose Devlaminck Joyce
Ghislain Theys Simon Antrobus
Jeannine Van Craeyenest Kitty Collier
Wilfried Decraene Peter Collier
Ingrid Bortier Jane Palmer
Daan Devlaminck Inspector Hale
Filiep Cagnie Steve Taylor
Decorontwerp: Daan Devlaminck
Decorbouw: technische ploeg van het toneelgezelschap onder leiding van Noël Dusselier.
Meubilering: meubelhuis “De Arend”.
Op 20 juli 1972 werd bij de algemene vergadering overgegaan tot de verkiezing van een nieuw bestuur. Wilfried Decraene werd de nieuwe voorzitter, Ghislain Theys werd secretaris en Filiep Callewaert en Linda Vandorpe fungeerden als bestuursleden.
Op 6 mei 1973 stond een innovatie op het programma: “Café Theater”. Er kwamen twee eenakters aan bod: “DE STOEL” en “PATRICIA” van Pieter de Prins, onder de regie van Daan Devlaminck. Het geheel werd opgeluisterd door de bekende kleinkunstenaar Gerard Vermeersch.(5)
Het eerste toneelstuk, dat gespeeld werd op 5 en 7 april 1974 in het nagelnieuwe ontmoetingscentrum in de Hellestraat, was “NANA”, een komedie in drie bedrijven van Staf Knop, in een regie van Daan Devlaminck. Nu kon men zich uitleven betreffende plaats, gebruik en ruimte.
Grime: Daan Devlaminck
Meubels: meubelhuis “De Arend”.
Mia Desmet speelde de rol van Nana.
Ghislain Theys was dokter André.
Wilfried Decraene speelde als Philip.
Filiep Callewaert kroop in de huid van Oscar.
De decorbouwers onder de leiding van Noël Dusselier verdienden ook een pluim. Willy Devreese zorgde voor de klank en Germain Vanoverberghe voor het licht.
Daan Devlaminck kreeg net zoals de spelers niets anders dan lofwoorden.
Op 2 maart 1975, werd voor het laatst opgetreden met de voorstelling van de eenakter “HUWELIJKSAANZOEK” van Tsjechov. Het was het eerste en ook het laatste stuk dat geregisseerd werd door Bert Dewildeman.(6) De toneelkring bracht hier met Filiep Callewaert, Ghislain Theys en Lieve Vanheste drie topacteurs op de planken.
Ghislain Theys was hier de Russische landeigenaar Tsoeboekow,Stepan Stepanowitsj en Filiep Callewaert , Lanow,Iwan Wasiljewitsj, buurman maar zeer achterdochtige landeigenaar .
Lieve Vanheste was Natalja Stepanowna, 25 jaar, dochter van Tsoeboekow.
Er werd nog een jaar samengewerkt met theater “Antigone” uit Kortrijk. “Antigone” gaf de voorstelling en toneelgroep “Pallieter” organiseerde. Later nam het Davidsfonds, na het verdwijnen van “Pallieter” de organisatie van de voorstellingen van “Antigone” over.
In april 1977 legde “Pallieter” na 10 jaar het bijltje erbij neer.
Ghislain Theys wist te vertellen dat alle stukken – en dat getuigden ook de dagbladen – succesvol waren. Alleen het stuk “Jeugd” kende minder succes.
(1)De “Ontwakende Jeugd” werd gesticht uit de middenstandsbond in 1929, als tegenhanger van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”. Maurice Lefever was de eerste leider, gevolgd door een onderwijzer uit Zwevegem, Gilbert Libbrecht. Firmin Clement, onderwijzer in Marke en regisseur van een toneelgroep in Lauwe, was de laatste leider .De toneelgroep stopte rond 1939.
“Vergeet Mij Nietje” werd gesticht in 1920-21 en ging toch een 15-tal jaren mee.
“Voor Taal en Welzijn” ontstond rond 1907 en ging maar een tijdje mee.
“Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” werd gesticht in de schoot van het Kristen Werkersverbond en zou het toch nog uithouden tot rond 1952. Het gezelschap telde menig speler in zijn rangen die deel had uitgemaakt van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”.
“D’Oude Ratten” waren oud-leerlingen van de broeders Van Dale in Marke. Die groep was in zekere mate de voortzetting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Ze speelden nog in 1962 “Weg met de Vrouwen”.
“Na Werk Vermaak” werd gesticht in 1927 en begaf het nog vóór de tweede wereldoorlog.
(2)De “Katholieke Kring”.De schuur en het woonhuis op de hoek van de Preshoekstraat en Vagevuurstraat werd in 1919 aangekocht aan Aloïs Ostyn en consoorten, door pastoor Evarist Wittouck, onderpastoor Louis Socquet, E.Heren Achiel Vander Heeren en Achiel Declercq. In 1924 werd die overgedragen aan de “Parochiale Werken der Dekenij Kortrijk” , die ze in 1930 overdroeg aan de”Parochiale Werken van Marke”.
(3) Jerome Callewaert ( Kuurne 1904-Marke 1963) regisseerde de toneelgroep “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Hij was tevens (bestuurs)lid van de turngilde “Voor Outer en Heerd” en leidde er ook de afdeling van de “half-groten”. Hij maakte deel uit van de harmonie “Hoger Op” vanaf haar ontstaan in 1921.
(4)De “Kring”. In 1959-60 werd de “Katholieke Kring” afgebroken onder de leiding van onderpastoor Louis Willemyns. In december 1961 werd een gans nieuw complex onder de naam “Kring” ingehuldigd. Louis Willemyns werd in 1973 benoemd tot pastoor van Westkerke.
(5) Gerard Vermeersch (Ieper 1923-Ieper 1974) studeerde aan het Koninklijk conservatorium te Gent. Hij werd er met succes laureaat in de voordrachtklas en behaalde in 1958 het hoger diploma en de regeringsmedaille. Sinds 1971 werd hij door de minister van cultuur aan het hoger genoemd conservatorium tot leraar aangesteld. Hij was verder vast verbonden aan het dramatisch gezelschap van de B.R.T. als acteur voor luisterspelen en televisieproducties. Eén van zijn populaire sketches was de Avelgem-conférence.
(6)Bert Dewildeman (Kortrijk 1919- Kortrijk 2014) was een van de stichters en bezielers van het Kortrijkse theater “Antigone”.
1/ Groepsfoto in 1968 ter gelegenheid van het stuk “De Vieze Apotheker”
l.n.r. Jozef – Filiep - Wilfried - Roger – Filiep- Willy – Marcel- Germain
DE MOEIZAME OPRICHTING VAN HET OORLOGSMONUMENT OP MARKEPLAATS
DE MOEIZAME OPRICHTING VAN HET OORLOGSMONUMENT OP MARKEPLAATS .
________________________________________________
De funeste oorlogsjaren van 14-18 hadden klaarblijkelijk een abrupt einde gemaakt aan de levensstandaard van weleer. De bezetting had onze gemeente in een nijpende toestand gedompeld en er heerste schaarste en werkloosheid. De boeren moesten weer het evenwicht vinden, want de veestapel was fel gedund en de akkers en weiden lagen er kaal bij. Een hele hoop straten en wegen moesten worden hersteld. Désiré Vanoverberghe, onze laatste kasseilegger wist niet waar eerst beginnen. De schade berokkend aan de pannenfabriek en de weverij De Witte-Visage was aanzienlijk..(1) . Het zou nog een tijdje duren vooraleer onze gemeente haar vooroorlogse status zou terugwinnen.
Terwijl de gemeente nog niet bekomen was van de ellende ,die de oorlog teweeggebracht had, liet Arthur Maenhout ( Varsenare 1885 –Marke 1976) in september 1919 aan het gemeentebestuur van Marke weten dat hij een oud- strijdersbond (2) had gesticht :
“Mijnheeren,
Wij hebben de eer ter uwer kennis te brengen dat sedert enkele dagen de oudstrijders van Marcke besloten hebben eene sektie te vormen, aangesloten bij den Nationale Strijdersbond waarvan het oorspronkelijk doel is de belangen der oudstrijders, dezen hunner weduwen, weezen en rechthebbenden te verdedigen, de breedste broederlijkheid onzer oudsoldaten te bewerkstelligen en door de grootste eenheid de herleving en de bloei van België te betrachten.
Het bestuur is samengesteld als volgt:
Voorzitter: Arthur Maenhout leden: Jules Neyrinck
Schrijver : Oscar Vanhoenacker Octaaf Demets
Schatbewaarder: Nestor Delcour
Wij durven verhopen dat gij onze sektie zult willen erkennen.
Aanvaard ,Mijnheeren, de verzekering onzer gevoelens van hoogachting.”
Het antwoord van burgemeester François de Bethune (3)op 1 november : “Wij hebben met veel genoegen het stichten van uwe afdeeling vernomen en hopen wel met uwe maatschappij de beste betrekkingen te kunnen beleven.
Aanvaard, Mijne Heeren, de uitdrukking onzer gevoelens van achting.”
Na enkele maanden boekte de vereniging 115 leden waarvan de helft vuurkruisers. In 1959 bij de viering van het 40-jarig bestaan waren de rangen gedund tot 49 nog in levende leden…maar na 1945 kwam er aflossing. 160 Leden versterkten de rangen.(4).
Na de 1e wereldoorlog werd in bijna alle steden en dorpen geijverd om een gedenkteken(5) , ter nagedachtenis van alle oorlogsslachtoffers, op te richten. Monumenten zijn belangrijk voor het volk en voor onze nakomelingen. Ze reflecteren iets historisch ,merkwaardigs of emotioneels. Ze willen iets voor eeuwig nalaten. Iets belangrijks in de geschiedenis wordt in herinnering gebracht en men houdt eraan dat het niet in de mist verdwijnt. Het gedenkteken van de Boerenkrijg herinnert aan drie Markenaars die tijdens de Boerenkrijg door Franse soldaten gedood werden. In Kortrijk verwijst het Groeningemonument naar de Guldensporenslag en het Leiemonument herinnert aan de Leieslag van mei 1940.
Marke maakte blijkbaar niet veel haast voor de oprichting van het monument, getuige hiervan de brief die de Nationale Strijdersbond 14-18 (NSB) in 1923 richtte tot burgemeester Cyriel De Brabandere ( Marke 1860 – Marke 1943) (6). Arthur Maenhout speelde in zijn achterhoofd met de weet dat Aalbeke zijn monument onthuld had op 29 augustus 1920. Onze buur Lauwe huldigde zijn monument al in op zondag 2 mei 1920.
“Mijnheeren,
De ondergetekenden hebben de eer u hieronder een uittreksel hunner bestuursvergadering van 26 juni 1923 te laten geworden: “Gezien dat het reeds meer dan drij jaar geleden is dat het gemeentebestuur besloten heeft een gedenkteeken op te richten ter herinnering aller slachtoffers van den oorlog 14-18. Gezien dat , in zijn zitting van 1 juli 1921 ( Baron François de Bethune was toen burgemeester), de gemeenteraad besloten had over te gaan tot de uitvoering der beslissing van 7 mei 1920 en dat de noodige maatregelen zouden genomen zijn opdat de werken van afbraak der huizen en plaatsen van het gedenkteeken zouden voltooid zijn tegen 1 september 1922, beslissing welke niet uitgevoerd is geworden.
Gezien dat den Heer Rooms (7) , uitvoerder van het monument aan de afveerdiging der commissie verzekerd en beloofd heeft dat het gedenkteeken zal kunnen geplaatst zijn eind augustus. Bemerkende dat er, niettegenstaande het herhaalde aandringen der commissie, aan de afbraak der huizen niet begonnen is en terecht vreezen dat de inhuldiging in september aanstaande geen plaats zal kunnen hebben indien er niet meer spoed gemaakt worde.
Drukken den wensch uit opdat het schepencollegie onmiddellijk de noodige maatregelen neme ten einde die plechtigheid op gestelden datum te doen plaats grijpen. Namens het bestuur.
Getekend : Voorzitter Arthur Maenhout Schrijver: Oscar Vanhoenackere
Schatbewaarder: Nestor Delcour
De leden: Jules Neirynck – R. Delafontaine – Octaaf Demets – Omer Vandermeersch.”
Klare taal van Arthur Maenhout.
De gemeenteraad had al op 3 oktober 1919, bij goedkeuring van het Koninklijk Besluit van 19 maart 1920 , de onmiddellijke afbraak van de gebouwen vereist om de gemeenteplaats ruimer te maken en “ voor het oprichten van een gedenkteken tot verheerlijking der slachtoffers van de oorlog”. Het algemeen inrichtingsplan werd opgemaakt door Albert Vandendriessche, arrondissementsingenieur van de provinciale technische dienst te Kortrijk.
De openbare aanbesteding voor het oprichten van het monument gebeurde vóór 15 juli 1921 . Remi Rooms kreeg de uitvoering. Het zou duren tot in zitting van 6 juli 1923 , dat “..er beraadslaagd werd de beslissing van 1 juli 1921 te herzien , waar toen werd besloten over te gaan tot de uitvoering van de beslissing genomen op 7 mei 1920, namelijk de afbraak van huizen .. strekkende tot het oprichten van een gedenkteken tot nagedachtenis van de wereldoorlog.” De openbare aanbesteding voor de afbraakwerken geschiedde op 14 juli 1923, twee jaar na de openbare aanbesteding voor het oprichten van het monument.
Op 4 november 1921 werd een raadgevende commissie van 9 leden aangesteld : pastoor Evarist Wittouck , voorzitter , François de Bethune, ondervoorzitter ( nam op 28 juni 1922 ontslag en werd vervangen door Emiel Boussier, gemeentesecretaris van 1916 tot 1942) en de leden : Cyriel De Brabandere, Jan Degeest (gemeenteraadslid 1921-1923), Cyriel Dendooven (gemeenteraadslid 1921-1938), Polydoor Esquenet (schepen 1917-1932), Arthur Maenhout, Jozef Steelandt en Cyriel Vandermeersch (gemeenteraadslid 1921-1932).
Omer Vandermeersch (Marke 1882 – Marke 1960) en Gustaaf Lannoo (Marke 1887 – Marke 1938)werden als schatters van de te onteigenen goederen van Cyriel De Brabandere aangesteld en Aloïs Vandenweghe ( Marke 1862-Marke 1942) en Gustaaf Lannoo namen het op voor die van Baron François de Bethune.
De schattingen gebeurden op 4 juni 1923. Het proces-verbaal van “commodo en incommodo “ gebeurde op 26 juni 1923.
Welke waren de te onteigenen goederen:
-van Baron François de Bethune , een stuk grond ,gelegen op de Plaats, groot 84ca90 en een rechthoekig stuk grond van 8ca96 ( = onteigend deel van ongeveer 9m2 voor het gedenkteken). Een woonhuis dat dienstig was voor winkel en vroeger café “Sint-Barbara” , bewoond door Charles Holvoet.
-van Cyriel De Brabandere, een stuk grond ,gelegen op de Plaats, groot 91ca98. De gebouwen waren dienstig voor twee woonhuizen, het ene was bewoond door Gustaaf Debooserie, het andere ,vroeger café “In d’Arke van Noë”, was bewoond door de We. Henri Vanhoenackere.( Henri Vanhoenackere was gemeentesecretaris van 1879 tot zijn overlijden in 1916).
De gerenommeerde Remi Rooms ,de beste en goedkoopste aanbieder , had op 27 december 1922 uit Gent , een aangetekende zending gestuurd naar Baron François de Bethune, toen nog burgemeester, met een voorontwerp van het monument en hij was ook van plan een maquette te sturen, als hij de zekerheid kreeg dat hij in aanmerking kwam voor het werk . Het project in klein graniet en brons zou tussen de 14 en 15.000fr. liggen. Maar indien de gemeente over belangrijkere geldmiddelen beschikte, stelde hij een groter monument voor, dat ongeveer 20.000fr. zou kosten.
Gemeentesecretaris Emiel Boussier (Wevelgem 1874-Marke 1947) had in september al 2 ontwerpen gestuurd naar Rooms, die toch een paar opmerkingen had:
“1/ volstrekt afzien van het gedacht het monument aan een huis te plaatsen.
2/het gedenkteken in een grote nis plaatsen zal geen voordelig uitzicht bieden en zeer plat schijnen. De uitvoering ervan in korte tijd ware moeilijk. Doch het gedacht is voor verbetering vatbaar en zal voor mij goed dienen als basis.”
De commissie keurde op 3 januari 1923 het ontwerp van Rooms goed, die voorstelde naar een vergadering te komen om de schets voor te leggen. De beslissing luidde :” het voetstuk en de omlijsting moesten uitgevoerd in Belgisch graniet, alle uit volle stukken gebouwd en aan elkaar gehecht, daar waar het behoort met koperen krammen en dokken. De voegen voorzien van platlood. De groep in brons, half verheven beeldwerk voor de som van 20.000fr. De prijs bevat het maken van een maquette op 1/8 van de uitvoeringsgrootte. Zijn niet begrepen in bovengemelde prijs:
a/ de delf- en metselwerken voor de grondvesten.
b/ de muur waaraan het monument zou worden geplaatst.
c/ de arduinen kantstenen en de ijzeren omheining vóór het monument.”
16 januari 1923 : de kogel was door de kerk. Op 8 januari had ons gemeentebestuur het ontwerp van Rooms teruggestuurd met melding dat het goedgekeurd en aanvaard was volgens de uitvoeringsvoorwaarden van 27 december , maar had ook nog enkele vragen , waarop Rooms antwoordde:
“1/het voetstuk en de omlijsting zijn wel uit Belgische kleine graniet vervaardigd (Ecaussines, Soignies of soortgelijke).
2/het vervoer en het plaatsen zullen voor het gemeentebestuur geen andere kosten meebrengen.
3/het inbeitelen van de namen en andere opschriften, zoals voorzien op de tekeningen is in de prijs van 20.000fr. begrepen. Gebeurlijk verguldwerk is niet voorzien.
4/het ware mij volstrekt onmogelijk om een formele verbintenis aan te gaan voor 15 augustus 1923. Vooraleer een datum te kunnen bepalen moet mijn model van de groep zeer goed als afgewerkt zijn en moet ik een verbintenis hebben vanwege de bronsgieter.”
Rooms beloofde een tekening te maken van de arduinen kantstenen en de ijzeren afsluiting voor de omheining van het monument, ook voor de dekstenen van de muur. De best gepaste baksteen was deze van Zandvoorde of soortgelijke.
Hij liet niet na de voorwaarden van de betaling te vermelden:
a/ 7000fr. na goedkeuring van de maquette op 1/8. Bedrag dat betaald werd op 1 mei 1923.
b/ 7000fr. als het monument zal gereed zijn voor plaatsing.
c/ 6000fr.na de volkomen afwerking ter plaats.
Op 7 februari 1923 schreef Rooms naar Emiel Boussier dat het model op 1/8 van het gedenkteken gereed was. Op 26 februari stuurde Marke het plan, van Vandendriessche, met de plaats waar het monument moest gezet worden, naar Rooms . Doch deze laatste zond het terug en wees er op dat “ de diepte van de voorkant der huizen tot de voorkant van de muur waartegen het gedenkteken moet worden geplaatst mag 1m. niet overtreffen.”Het plan werd diezelfde dag nog door de commissie overgemaakt aan ingenieur Vandendriessche .
Op 8 maart zag Rooms zich verplicht het gemeentebestuur te verwittigen dat wat haast moest gemaakt worden en dat hij wachtte op het model . Een afvaardiging mocht gerust naar zijn werkhuis het uitvoeringsmodel komen nazien, vooraleer het afgegoten werd. In Marke vond men dat het hoofd van de soldaat zo tenger was, daartegenover stond de vrouw met een licht opgeblazen aangezicht.
De secretaris stuurde slechts op 30 maart na goedkeuring door de commissie, de maquette. Rooms smeekte op 1 mei opdat secretaris Emiel Boussier de som van 7000fr. zou storten op zijn rekening in de “Banque de Gand” te Gent. Rooms kon nog altijd de prijs van het vergulden van de opschriften niet opgeven. Hij moest eerst nog de grootte van de letters en het aantal ervan kunnen bepalen. Hij vroeg dat men hem zo rap mogelijk de namen van de gesneuvelde soldaten, opgeëiste werklieden en burgerlijke slachtoffers zou doorsturen.(8) Het aantal werd opgegeven , doch de namen volgden pas later. Kwam er nog bij dat Rooms een verkeerd rekeningnummer opgegeven had!
Op 6 juni 1923 wenste Rooms het bezoek van iemand van de commissie om het monument, dat bijna gereed was, te inspecteren vooraleer hij er verder aan werkte ( het was alsof Rooms de zaak niet vertrouwde) . Hij wilde ook nog een wijziging doorvoeren in de houding van de soldaat.
De commissie liet Rooms op 18 juni weten dat zij volledig instemde met de uivoering van het gedenkteken, maar had graag nog de prijzen gekend van :
a/ de muur achter het monument
b/de dekstenen
c/het ijzerwerk.
Op 22 juni 1923 wilde Rooms dat het gemeentebestuur de smid en de aannemer verwittigde om met hem af te spreken. Op 18 juli kon hij uiteindelijk de prijsopgaven van smid en aannemer mededelen.
Aloïs Vandenweghe mocht de delf- en metselwerken , en het plaatsen van de arduin op zich nemen voor 4356fr. Smid Leopold Lauwers ( 9) vroeg 1200fr. voor het smeden , verven en plaatsen van de omheining.
Rooms kon de prijs van het arduin niet bepalen, omdat hij eerst de maten van de bakstenen moest kennen. Hij moest ook weten wat te doen met de zijkanten, daar de huizen er nog niet zouden staan. Het gemeentebestuur had hem gewaarschuwd dat er zou gebouwd worden ,links van het monument, maar dat gebeurde maar in 1931. Aannemer Vandenweghe vroeg of hij de bakstenen mocht bestellen. Rooms bevestigde dat de prijs niet overdreven was, en smeekte het gemeentebestuur :” Geef hem toelating, om geen tijd te verliezen.”
Rooms drong aan , want veel kostelijke tijd was al verloren gegaan…” ..de grondlagen van de muur , alsook deze voor het monument kunnen gemetst worden met stenen van de afbraak !”
Zitting van de gemeenteraad 6 juli 1923:
“Dagorde : afbraak 3 huizen.
Uit reden van openbaar nut koopt de gemeente aan :
1/Baron François de Bethune en echtg. Hayoit de Termicourt één huis : “ Sint- Barbara”
2/ aan Cyriel De Brabandere, brouwer en echtg. Pharaïlde Verschuere 2 huizen, waaronder “In d’Arke van Noë”.
De huizen moeten onmiddellijk gesloopt worden:
a/ om de gemeenteplaats ruimer te maken, volgens het inrichtingsplan opgemaakt door Albert Vandendriessche, aangenomen door de gemeenteraad op 3 oktober 1919 en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 maart 1920.
b/ voor het oprichten van een gedenkteken ter verheerlijking der slachtoffers van de oorlog.
De werken zullen uitgevoerd worden bij middel van openbare of schriftelijke aanbesteding te houden vóór 15 juli 1923.”
De verbintenissen tot verkoop waren al getekend op 4 en 6 juni 1923.
Jules Ferlin,metselaar te Marke, hoogste bieder met 1200fr. mocht de afbraakwerken van de huizen nrs. 6 – 7 en 8 op de Plaats aanvangen en maken dat alles , ook na opruiming, gereed lag tegen 4 augustus 1923.(10) Er mocht dus geen tijd verloren gaan. De bedongen prijs moest vóór de aanvang van de werken in handen van gemeenteontvanger Charles Brasseur( Marke 1854-Marke 1942) worden betaald.
Op 13 augustus 1923 schreef Rooms naar de burgemeester dat hij antwoord verwachtte op zijn brief van 2 augustus om de arduinen, dek- en boordstenen te kunnen bestellen. Rooms had de prijs opgegeven van de blauwsteen: 3252fr.en wachtte nog op de aanvaarding vanwege de commissie. Er werd onmiddellijk bevestigend geantwoord de dag erop.
Brief van Rooms aan het gemeentebestuur op 20 augustus :”…heb onmiddellijk order gegeven tot het vervaardigen van de dek- en boordstenen. Het is jammer dat er zo lang gewacht werd, gezien de tijd al zeer beperkt was, mij order te geven. Het monument zal zeker gereed zijn op 7 september en bedankt voor de uitnodiging tot de inhuldiging van het monument.”
Rooms was echter onzeker over de tijdige levering van dek- en boordstenen en gaf de raad om de inhuldiging 8 of 14 dagen te verschuiven.
Marke vroeg integendeel of het monument niet kon gereed geraken tegen 2 september, omdat het dan juist kermis was. Men kon absoluut de onthulling niet verdagen , omdat de plakbrieven reeds verzonden werden. De deelnemende maatschappijen hadden ook al toegezegd.
Antwoord op 24 augustus:” Tot mijn spijt kan het monument onmogelijk geplaatst worden tegen 2 september. De bronzen groep is mooi gegoten, en zal slechts donderdag kunnen gereed zijn. Alles moet samen opgebouwd worden. De plaatsing gebeurt op maandag 3 september om gedaan te krijgen op 5 september…”
Een brief gedateerd 7 september van Rooms:” Ik kan niet aanwezig zijn op de inhuldiging, wegens familieaangelegenheden. Zaterdagmorgen kom ik nog het werk nazien.”
Het monument kostte in totaal 27.614fr. ( leveren van de muur, de dek- en boordstenen inbegrepen). De smeden omheining werd afzonderlijk betaald aan Leopold Lauwers.
De inhuldiging greep plaats op 9 september 1923.
Op de Markeplaats hield Burgemeester Cyriel De Brabandere een toespraak.
Kolonel Verfaille vertegenwoordigde de Koning en de minister van Landsverdediging. Ook krijgsaalmoezenier De Beir was van de partij. Dhr. Doornaert vertegenwoordigde de ZAB.
Uit Marke: Turners “Voor Outer en Heerd” – Meisjesschool – Jongensschool – Boerengilde – Jongelingencongregatie- Maatschappij van Duivenliefhebbers – Onderlinge Bijstand- St. Barbara - Wielrijdersgilde St. Catherine- Vlaamsche Kring – Groep Markesteert- Handbooggilde St. Sebastiaan – Xaverianen – Bolders Vereenigde Vrienden- Heropbouw Marke- Vlasbazenbond – NSB –ZAB- Christen Werklieden.
Waren ook aanwezig de NSB-Afdelingen van Moeskroen, Ooigem,Kortrijk,Gullegem ,Bissegem, de ZAB-Afdelingen van Zottegem,Kortrijk en Aalbeke, de Invalieden Kortrijk en de Boyscouts Kortrijk.
René Couckuyt van Bissegem drukte de gedachtenisprentjes.
Georges Vandersteene, hovenier in de Marktstraat zorgde voor de bloemtuilen.
Georges Vanderplancke, elektrieker op Markeplaats plaatste de verlichting rondom het monument.
Victor Deriemaeker uit Ardooie was de vuurwerkmaker.
De weduwe Henri Benoit-Vandorpe vervaardigde twee vlaggen voor de inhuldiging.
Astère Himpe koetsier uit Kortrijk kwam met een landau en twee paarden voor het vervoeren van gedecoreerden.
Alfons Josson, uitbater van café “Het Gemeentehuis”schonk erewijn aan de gedecoreerden en zorgde voor een maaltijd aan 64 personen , waaronder die van de militaire muziekvereniging en van het 22e Linie uit Gent.
Jozef Moreels, drukker in de Preshoekstraat nr.1 mocht 1000 programma’s en 1200 gedachtenissen leveren.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de namen van de oorlogsslachtoffers van de beide oorlogen in opdracht van de gemeente Marke op dunne stenen panelen gebeiteld. De beschikbare plaats op het monument werd herverdeeld. De opgeschroefde panelen bedekken de oude namen en geven sindsdien het oorlogsmonument zijn huidige uitzicht. (Zie ook het artikel “De Oorlogsgedenktekens in Marke”) .
(1)Twee straatwegen moesten vernieuwd worden en 8 opnieuw bestraat. De stapstenen van de Vagevuurstraat en St. Annestraat waren erg beschadigd.
3 steenwegen moesten uitgebroken worden…
In mei 1919 werd gestart met de herstelwerken.
Toch een lichtpunt: de “ Duitse Kassei” door het Duits leger aangelegd tussen de Prinse en het kasteel de la Croix zou ten goede komen van het vervoer van vlas uit Bellegem en Rollegem en mocht behouden blijven. Veel vlas uit die gemeenten werd hier geroot.
(2)De officiële stichting vond plaats in september 1919. Van mei tot augustus 1919 was Marke aangesloten bij de afdeling Kortrijk. Enkele kameraden besloten een algemene vergadering te houden in café “Het Gemeentehuis”om de NSB (Nationale Strijdersbond) te stichten. De beginletters symboliseerden : Naastenliefde – Solidariteit –Broederlijkheid. Het eerste artikel van de standregelen luidde : Buiten alle politieke taal en godsdienstige strekking de strijders, gelijkgestelden , de ascedenten, weduwen en wezen te verenigen in een vereniging zonder winstoogmerken, al de belangen van zijn leden en deze van België te behartigen, het herstel na te streven van alle lichamelijke, stoffelijke en morele schade gevolg van de oorlog…”
(3) Baron François de Bethune was burgemeester van 1909 tot 1921.
(4)Het Wereldverbond der oud-strijders telde meer dan 20 miljoen oud-strijders uit meer dan 30 verschillende landen, waaronder: Amerika,Engeland,Frankrijk,Duitsland,Italië, enzovoort….
In 1959 telde de NSB afdeling Marke nog 49 oud-strijders 14-18, in 1969 nog 28 , in 1976 nog 9 en in 1984 nog 1 (Nestor Fillieux).
Het vaandel werd op 12 maart 1921 aangekocht voor 3285fr. aan de Manufacture Générale d’Equipements Militaires, Fonson & Cie in Brussel.
(5) De oudste gedenksteen voor de Eerste Wereldoorlog staat rechts tegen de voorgevel van de Sint-Brixiuskerk. Dit monument werd plechtig ingewijd en ingehuldigd op zondag 27 februari 1921.( zie ook artikel “De Markse Oorlogsgedenktekens”). Het “Liber Memorialis” meldt :” …gedenkteken van de dankbaarheid van Markes’ bevolking. Marke had een plechtige belofte gedaan binst de oorlog aan het H. Hart van Jezus, mocht het gespaard blijven …”.Het was een ontwerp van Baron Joseph de Bethune. Beeldhouwer Aloïs De Beule van Gent voerde het uit.
(6) Cyriel De Brabandere was burgemeester van 1922 tot 1941. Hij was schepen van 1917 tot 1921.
(7) Remi Rooms (° Zaffelare 28-7-1861 + Gent 23-7-1934) befaamd beeldhouwer ; hij bekwaamde zich vooral in houtsnijwerk. Hij studeerde aan het Sint-Lucas instituut te Gent (1876-1882). Hij stichtte in Gent een atelier voor burgerlijke en religieuze meubelen en kunstvoorwerpen. Hij bewerkte naast de gewone hout- en steensoorten ook marmer en brons (graf- en oorlogsmonumenten, beelden ,kerkmeubelen…). Deslée was zijn preferente bronsgieter .Rooms was fel begeesterd door de neogotische stijl. Zijn broer Jean was een gekend architect. Rooms trouwde met Pelagie , dochter van beeldhouwer Leonard Blanchaert (1834-1905), die voor architect Jean-Baptiste Bethune beeldhouwde. Het hoogaltaar in de Sint-Brixiuskerk werd gemaakt door Leopold Blanchaert (1832-1913) ,broer van Leonard ( Internet).
In 1885-86 startte het Gilde van St. Lucas en St.Jozef, dat leerlingen en oud-leerlingen van St. Lucas verenigde. Remi Rooms maakte deel uit van het eerste bestuurscomité. Aloïs De Beule (1861-1935) en Remi Rooms leverden een belangrijke bijdrage in de ontwikkeling van de zelfstandige beeldhouwkunst. Remi Rooms had duidelijk hoge artistieke ambities.
Door een brief uit Brussel geschreven op 20 februari 1922 naar pastoor Evarist Wittouck , vernemen wij dat ook Georges Vandevoorde ( Kortrijk 1878 + Anderlecht 1964), beeldhouwer van talrijke monumenten ,een “tekening” opstuurde naar Arthur Maenhout.
De offerte van 10 december 1921 van J. Mouffart, bronzes, Liège, werd buiten beschouwing gelaten.
(8) 19 soldaten (werd achterna verbeterd in 22)
8 opgeëisten ( Achiel Allewaert werd achterna nog bijgeteld)
11 burgerlijke slachtoffers (werd achterna verbeterd in 13)
(9) Aloïs Vandenweghe (Marke 1862- Marke 1942), was metselaarsbaas. Hij was de broer van Emile Vandenweghe, eveneens metselaarsbaas .
Leopold Lauwers zag het levenslicht in Marke op 11 maart 1878 en overleed er op 30 augustus 1963.
Op het einde van de 18e eeuw troffen we in Marke maar één paardensmid aan: Joannes Lauwers smeedde er op los in de “Ouwe Smisse” ( huis met poort naast café “De Prinse). Zijn zoon Amand volgde hem op maar overleed zeer jong ,in 1875. Désiré, zoon van Amand, volgde onmiddellijk zijn vader op aan “De Prinse” tot hij in 1877 verhuisde naar de Rekkemsestraat , waar nu de traiteur Eric gevestigd is . De vlasnijverheid floreerde en de Rekkemsestraat was een belangrijke verkeersader. Désiré (° Marke 23-10- 1838 + Kortrijk 30 -6-1928) hield er café “De Smis” open. Zijn smidse stond links ernaast , naast café “De Kroon” . De kinderen Valère en Leopold ( in de volksmond “Smetje Lauwers”) volgden vader Désiré op. Valère trok als smid naar St.Anne en Leopold bleef in het ouderlijk huis in de Rekkemsestraat. In 1919 kocht Leopold het metalen gebinte van een vliegtuigloods van de Jasta 11 op de Markebeke en verhuisde ermee iets verder aan de overkant in dezelfde straat ; hij betrok er het voormalig café “Sint-Jozef” . Daar hield hij zijn smederij . Hij werd kachelsmid en opende er een stovenwinkel tot 1951 . Hij herstelde ook fietsen; Charles Ferlin ,had er ook zijn stiel geleerd ( lees ook Dorpskrant nov.1994, F. Decock).
(10) De gemeenteraad en de commissie meldden op 28 juli 1923 aan Rooms dat de huizen afgebroken waren en dat het wegvoeren van de afbraak snel vooruitging.
De Toneelkring "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven" had een dubbele Taak
DE TONEELKRING " DOOR TAAL EN DEUGD NAAR HOOGER LEVEN.” HAD EEN DUBBELE TAAK .
In het artikel over de “Maetschappij van Rhetorica” hadden we het over de bloeitijd van het amateurstoneel na de Hollandse periode. Toen ontstonden een groeiende belangstelling en liefde voor de taal. De toneelkringen werden beschouwd als de erfgenamen van de rederijkerskamers.Hun belangrijkste drijfveer was opvoeding en ontspanning onder het volk brengen. Dat was ook zo- en de naam verraadt het – voor het toneelgezelschap “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” in Marke. Aangaande de periode tussen het toneel van meester Benoot en de eeuwwisseling is niets bekend.
Uit de kroniek van de toneelkring “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”:
In 1908 kwam in de maand november , onder de geestelijke leiding van onderpastoor Henri Eeuwaert, een twaalftal mannen zich verenigen.Hun belangrijkste drijfveer was door het beoefenen van de toneelkunst, opvoeding, volksontwikkeling en ontspanning brengen. Ze kwamen deels uit het genootschap van Sint-Franciscus Xaverius (de Xaverianen) (1) en ook ten dele uit de Congregatie van O.L.Vr. Naast het beoefenen van de toneelkunst hadden ze ook voor doel hun gilde eigen hoog te houden. En dat deden ze ieder jaar op de zondag vóór het gewoon toneelfeest, met een feest uitsluitend voor de leden van de jongensbond, voor de jongelingen en de mannen.
De eerste keer dat de leden van de toneelafdeling op de planken moesten, was op 31 januari 1909 in het klooster van de zusters in de Kloosterstraat. De grote zaal was veel te klein en het volk zat er gespannen als in een biekorf.(2)
De toneelschikking was was ellendig en de planken (toneel) waren geleend. Iedereen speelde op zijn eigen, dus elk het zijne: de jongens van de patronage speelden " Vogels voor de Kat". En dat er gelachen werd. De mannen van Xaverius speelden "Vergeten en Vergeven"...ze deden het zo goed dat het hun allang vergeven , maar nog nooit vergeten is. De jongelingen van O.L.Vr. speelden "Advokaat voor een Uur" en het was lachen een uur aan een stuk. Om aan de mensen te voldoen die geen plaats gevonden hadden, werd er de maandag een tweede vertoning gegeven en van dan af werd besloten van ieder jaar twee dagen achtereenvolgend te spelen: de zondag aan één frank en half en één frank, de maandag aan halve prijzen. Zo verliep de eerste "ronde". Naar aanleiding van het succes van de opgevoerde stukken werd een echte toneelgroep gesticht.
Zo ontstond in Marke een behoorlijke toneelkring die kon wedijveren met gelijk welk andere. De spelers en de toeschouwers waren tevreden en de armen kregen er hun deel van.
Het jaar nadien (1910) speelde men zonder de jongensbond. De mannen speelden "Verdruk den mind're niet" en de jongelingen "Twee Neven" en "Pieter Livinus Slimbrouck".De zaal liep weerom vol.
Het derde jaar (1911) kwam een nieuwigheid in het spel. Burgemeester Francois de Bethune zag dat men maar armtierig uitgerust was, zonder eigen podium. Hij liet een splinternieuw toneel bouwen, met doeken, schermen en houtwerk. Hij veegde zo met één hand de schuld weg. De spelers zorgden voor het schilderen en nu stond het toneelgezelschap , gekleed en gereed.(René Vandaele, een van de zorgers was schilder van beroep)
Van nu af speelden de mannen en de jongelingen door elkaar en vormden een ferme toneelgilde. Er werd een naam gekozen ,die luidde "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven".
Het nieuw "theater" moest nu nog beproefd en ingewijd worden. Dat gebeurde met het stuk " De Werkstaking der Koolgravers",in vijf bedrijven, goed gekozen in die tijdsomstandigheden en het liet een machtige indruk achter. Daarna kwamen "Kobus en Wannes" en "Jocris de Vondeling", die potten, glazen en telloren brak.
Dan kwam het vierde jaar (1912), een jaar dat in de geschiedenis van het gilde langst in het geheugen zal blijven: “ Een grote gunst viel ons ten deele; immers, wij zouden helpen,nu, tot onderstand, tot voortplanting van ’t katholiek geloove in ’t zwarteland van Kongo.” Zo staat geboekt in de annalen van het toneelgezelschap.
Pater Callewaert die in onze kolonie sinds 25 jaar apostelwerk verrichtte, moest hulp krijgen en het toneelgezelschap had de grote eer een feest te kunnen geven ten voordele van zijn missiewerk. Om het missionarisleven en de gevaren , die er mee verbonden zijn aanschouwelijk te maken werd het stuk “De Menschenjagers” voorgeschoteld. Het werd een onverhoopte bijval, heel die mengeling van zwarten, slavenjagers en soldaten en daar tussenin het heerlijk beeld van de missionaris. Het was een van de mooiste bladzijden uit de geschiedenis van de vereniging. Hierbij kwamen een vertoning met lichtbeelden uit Kongo en het blijspel “Nonkel Judocus”, een lieve klucht, die hertelijk deed lachen en een soort verzachtende zalf was na het drama. Het feest bracht dan ook meer dan een gewone ontvangst op. Die grote bijval voerde de spelers nog verder: veertien dagen daarna stonden de toneelspelers op de planken in Bavikhove en voor een begeesterde menigte werd hetzelfde programma afgewerkt.
Nog een paar weken later belandde men in Kuurne ( ten voordele van pater Elslander) en hetzelfde spel herbegon. ’s Middags vertrokken toneelspelers en figuranten, begeleid van de Belgische en Kongolese vlaggen en een groot missiekruis, met een “char à bancs” getrokken door drie paarden:” Kom jongens!...van Vlaanderen en den Leeuw! …juu en op een draf klonk en ketste ’t over de straatstenen, van ’t ene dorp naar ’t andere. ’t Was als een zegetocht door de gapende straten van ons lieve Vlaanderen, met heel de Toneelgilde die als geroepen scheen om een halve wereld te hervormen….”
Na de voorstelling werd nog een avondmaal geserveerd en daarna weer naar huis. Onderweg werd gezongen van “Artevelde”, van “Klokke Roeland”, ook het “Kerstlied” en meer dan eens “Paterke, Paterke Lambrecht…”
Het vijfde toneeljaar (1913) werd een anti-alkoholisch drama “ Twee Wegen” gespeeld, een pakkend stuk dat ingreep en inwerkte bij het volk. Verder nog “Twee plezierige Jongens”, die de hele zaal hartelijk deed lachen en tot slot “Schilders in Huis”.
Datzelfde jaar werd onderpastoor Henri Eeuwaert (3), bestuurder van de toneelkring, als pastoor aangesteld in Doomkerke.
Het zesde jaar (1914) werd begonnen met een nieuwe bestuurder, onderpastoor Jozef Bonne (4), die van Knokke kwam. Nu werd een waar juweeltje op toneelgebied gespeeld “Hugh Scott”. Het was boeiend van begin tot het einde. Dan volgde “De Wonderdokter” en als blijspel “Het Testament”.
Ieder jaar, bij het naamfeest van de bestuurder, droegen “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” en de congregatie van de mannen een lief toneelprogramma voor.
Tijdens het zesde toneeljaar riep onderpastoor Bonne de toneelmannen samen om het officieel reglement vast te leggen en daarbij ook te kiezen voor een bestuur. Op O.H. Hemelvaart 21 mei 1914 werd het bestuur gekozen en op dinsdag aanstaande zou het reglement worden bepaald. De vergadering had plaats in de woning van onderpastoor Jozef Bonne. Het eerste bestuur zag er als volgt uit:
-Geestelijke bestuurder en toneelleider : onderpastoor Jozef Bonne.
-Hoofdman: Odiel Craeynest.
-Onderhoofdman: August Ostyn.
-Schrijver-penningmeester : Emiel Boussier.
- Zorgers: Ferdinand Glorieux – René Vandaele- Jeroom Ostyn.
Het reglement werd bepaald op dinsdag 26 mei. Op die dag werden als ere-bestuurder pastoor Louis De Brabandere en als ere-hoofdman Baron François de Bethune, burgemeester, aanvaard. Het reglement werd ook aan de goedkeuring van alle leden onderworpen. Ieder lid kreeg een gedrukt exemplaar en moest ook in de eerstvolgende vergadering het reglement ondertekenen. Iedere vergadering werd begonnen met het kruisteken . Die regel werd vastgelegd omdat het paste voor een katholieke instelling.
In 1914 vroeg “De Vlaamsche Kring” (5) om het toneel te mogen gebruiken bij het vieren van 11 juli. Volgens het reglement van inwendige orde werd het aanvaard.
Het dienstjaar 1914 noemde het bestuur een schrikkeljaar, omdat het geen jaar was zoals het zij hadden voorgesteld: “ Wij droomden van zoo schoone dingen, wij stonden immers geharnast en beslegen, wij stonden fier en trappelden van ongeduld, lijk een jong paard, dat voor de eerste maal den grond voelt te daveren onder de last van zijn ijzeren voeten…..jammer genoeg, een storm, zoo machtig als verwoed, is losgebroken….heel de menscheid ligt te zuchten , diep te zuchten onder ’t gewicht van zooveel rampen, bij den aanblik van zooveel weedom, gebaard door den gruwel van den oorlog…” schreef Emiel Boussier.
De droevige oorlog die al zovele huisgezinnen reeds in rouw en ellende had gedompeld eiste ook van het toneelgezelschap zijn offers en voerde twee van zijn leden mee in de strijd: Maurits Maes , de trouwe vriend van “Hugh Scott” werd opgeroepen om het vaderland te verdedigen. Ook de moedige Thom uit “De Menschenjagers”, Gustaaf Derdeyn had als vrijwilliger de wapens opgenomen.
De toneelgilde werd tot werkloosheid gedwongen.
Vanaf 1915 werd volgens het reglement jaarlijks verslag uitgebracht over de werkzaamheden van het vorig jaar. In de algemene vergadering van 14 februari 1915 werd volgend verslag blootgelegd:
Als ontvangsten:
-opbrengst van kaarten 453,20fr.
Als uitgaven:
-voor het plaatsen van het toneel 49,34fr.
-voor drukwerken 32,30fr.
-voor toneelstukken,benodigdheden
zegels 37,35fr.
-voor kostumen 30fr.
-voor kapping 22,50fr.
-voor verlichting 15,10fr.
-voor schilderwerken 16,63fr.
-aan kaartenverkopers 2 x5 10fr.
-voor bier aan muzikanten 7,60fr.
-voor politie 2x2 4fr. samen = 224,82fr.
Bleef nog 228,38 fr. over. Tijdens de toneelfeesten werd een omhaling gedaan ,die 51,70fr. opbracht. Deze som werd geschonken aan het Sint Vincentiusgenootschap.
In het verslag van het dienstjaar 1915 (vergadering van 13 februari 1916) waren geen inkomsten te bespeuren. 200fr. werd geschonken aan het Sint Vincentiusgenootschap en 5fr. werd besteed aan een mis, zodat nog 23,38fr. in kas bleef.
Er werd wel gezocht hoe men eventueel een toneelfeest kon op touw zetten, maar iedereen vond het ongepast, omwille van de beproeving van vele mensen. Toch kon men getuigen van een nieuwe stichting in die droeve tijden: “een comité tot onderstand” van de krijgsgevangenen. Voor de toneelafdeling was het aspect van de liefdadigheid erg belangrijk: de achtergebleven familieleden van de krijgsgevangenen, de weggevoerden en de gesneuvelden moesten gesteund en verzorgd worden.
Op 12 oktober 1915 werd door de leden van de toneelkring een comité opgericht dat bestendig zou ijveren om geld in te zamelen tot ondersteuning van de krijgsgevangenen in Duitsland. Alle leden sloten zich aan onder het voorzitterschap van ere-bestuurder pastoor Louis De Brabandere. Baron François de Bethune werd het ere-voorzittersschap aangeboden en onderpastoor Jozef Bonne werd als schrijver en schatbewaarder aangewezen. Aan Ferdinand Glorieux en René Vandaele werd de taak opgedragen een omhaling te doen in de gemeente. Dat was het begin van een hele reeks werkzaamheden, die later nog uitgebreider zouden worden. De omhaling bracht 619,61fr. op. Twee omhalingen in de kerk bij ’t kerstfeest en bij nieuwjaar leverden de som van 251,15fr. op. Geregeld na al de missen , de zondag,ook na het lof, werd aan het publiek de gelegenheid gegeven om hun “penning” te storten in de bus van “’t Werk der Krijgsgevangenen”. Op 22e ,23e en 25e mei werd over de gemeente een tweede omhaling gedaan, die 590,25fr. opbracht.
Herhaaldelijk stuurde men ook afwisselend, een pak kledingstukken, ook levensmiddelen, ondergoed,schoenen,tabak ,enz…
De algemene vergadering van 11 februari 1917 bracht voor het dienstjaar 1916 niets nieuw aan het licht. Op toneelgebied was het een dode letter gebleven. Totnogtoe had het werk ten behoeve van de krijgsgevangenen 3670,43fr. opgebracht.
Op de algemene vergadering van 10 februari 1918: de toestand van de kas is onveranderd gebleven en op toneelgebied is het ook bij het oude gebleven. Wat tot heden verzonden werd aan pakken beliep 6962,12fr. Dat was dank aan pastoor Louis De Brabandere, en de twee uitstekende zorgers Ferdinand Glorieux en René Vandaele, die in alle moeilijke omstandigheden een uitweg vonden. In december 1917 was de kas nagenoeg leeg. Daarom werd op de 17e van dezelfde maand een buitengewone ronde gedaan. Deze omhaling bracht weer 900,35fr. op. De ontvangsten bedroegen nu 8141,91fr. Met alle uitgaven , daarvan afgetrokken, beschikte het comité nog over 1179,79fr.
In het verlopen jaar werd de werkkring van het comité tot ondersteuning van de krijgsgevangenen aanzienlijk uitgebreid. Sedert meer dan een jaar immers werden tal van ongelukkigen onder de werkersbevolking ver van huis en have weggevoerd en tot werkplicht opgeroepen. Daar in hun ballingschap dreigden onze mensen weg te sterven. Hier ook moest een helpende hand uitgestoken worden. Het comité nam de taak op zich om aan die beklagenswaardige medeburgers regelmatig een pak met levensmiddelen, kleren en ondergoed en …beschuiten op te sturen. Het gemeentebestuur kwam hier tussen met geldelijke steun.
De algemene vergadering van 9 februari 1919: zoals de voorgaande oorlogsjaren bleef alles onveranderd tijdens het dienstjaar 1918. Het toneelprogramma bleef opzij geschoven, bleef over, aan het tweede deel van de zending beantwoorden: de werkkring van het comité tot hulp aan de krijgsgevangenen. De laatste hulp aan de krijgsgevangenen kon gezonden worden tot in de maand oktober 1918. Dat gold ook voor de “opgeeïste” werklieden.
Op het moment dat onderpastoor Jozef Bonne teruggeroepen werd naar Brugge, op 1 juli 1918, had het comité de som van 9374,41fr. bijeen gekregen. Baron François de Bethune had de taak op zich genomen om de zaken van het comité te voeren. Bij hem werd 2622,12fr. geboekt, dat maakte in de drie jaren samen 11.996,53fr.
Op 24 januari 1919 overleed bestuurder pastoor Louis De Brabandere.
Voor de eerste maal op 1 juni 1919 kon het toneelgezelschap , sedert de rampvolle dagen van onderdrukking en oorlogsellende, weer vrij ademen en genieten van het toneelleven.
De gesneuvelde soldaten en de medeburgers die gevallen waren onder het drukkend oorlogsgeweld, moesten gevierd en de namen moesten vereeuwigd worden. Er moest een gedenkteken komen. En daarom moest een buitengewoon toneelfeest gegeven worden. Op het podium hing een spandoek :” Dankbare Hulde aan onze Dooden.” Het stuk “Vergeten en Vergeven” werd waardig vertolkt en opgevoerd.
“Boerenkrakeel” gaf stof tot lachen en “De Droom der Krijgsgevangenen” was een lieve grap van pastoor Cuppens. Het toneelfeest bracht netto 1190,75fr. op.(6)
Voor de uitvoering van het programma werd beroep gedaan op vier nieuwe leden: Jozef Craeynest, Achilles Desmet, Maurice Holvoet en Maurits Lefevre.
Bij de herkiezing van het bestuur gaf de stemming volgende uitslag:
Hoofdman : Odiel Craeynest
Onder-hoofdman : August Derdeyn
Schrijver: Emiel Boussier
Toneelbestuurder: Emiel Boussier
Zorgers: Ferdinand Glorieux- René Vandaele- Jozef Craeynest.
Andere leden: Cyriel Ostyn – Maurice Maes – Gustaaf Haesebrouck –Gustaaf Derdeyn – Theophile D’Haene – Aloïs Ostyn – Arthur Dumortier – Arthur Vanthuyne – Maurice Holvoet – Evarist Holvoet – Jozef Brasseur – Maurits Lefevre - Achilles Desmet – Maurice Holvoet .
Algemene vergadering van 4 september 1922 : de toneelmaatschappij die op 1 juni 1919 haar laatste toneelfeest ten beste gaf legde haar eindrekening voor , alsook die van het comité tot ondersteuning aan de krijgsgevangenen en opgeeïste werklieden.(7)
De opbrengst moest dienen als bijdrage tot de oprichting van een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers, maar die was verre van genoeg.(zie ook artikel "Oorlogsgedenktekens te Marke")
Baron Jozef de Bethune tekende het heerlijk beeld, dat rechts aan de ingang van de kerk prijkt. Baron François de Bethune zorgde voor de ontbrekende centen.
Aloïs De Beule (8), beeldhouwer te Gent, werd met het werk gelast en op zondag 27 februari 1921, ter gelegenheid van de sluiting van de missie door de redemptoristen gepredikt, werd het gedenteken ingehuldigd in aanwezigheid van een ingetogen menigte. De totaalprijs van het gedenkteken beliep 6262,75fr.
In oktober 1918 werd Louis Socquet (9) , in opvolging van Bonne ,onderpastoor. Hij was op 25 mei 1918 priester gewijd in het kerkje van het Prinselijk Begijnhof te Brugge.Midden in de nog geestesverwarring die er nog heerste kwam hij , volledig opgeleid ,orde op zaken stellen in de organisatie van de laagste klasse, de arbeiders .Begin 1919 werd de eerste steen gelegd van de kristelijke werkersorganisatie. Naast de harmonie “Hoger Op”, stichtte hij de kinema, de turnersvereniging “Voor Outer en Heerd”, de KAJ en het toneelgezelschap dat later de naam “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” meekreeg. De schuur van Aloïs Ostyn, op de hoek van Preshoek- en Vagevuurstraat werd op 27 mei 1919 aangekocht en omgevormd in een heuse toneeltempel “De Katholieke Kring “genaamd.(10) De nieuwe feestzaal werd op 26 oktober1919 plechtig ingehuldigd met de opvoering “Robert en Bertrand” van Floridello.:”Alle katholieke standen, zoowel hoogeren, midden- als lageren stand zullen er toegang vinden om hunne belangen te bespreken ; de katholieke jeugd zal er in deugdzaamheid eerlijk vermaak genieten.”
De oorlogsjaren hadden voor vernieuwing gezorgd. Sociale factoren zorgden voor duidelijke vernieuwing van het cultureel leven. De nieuwe afdeling toneel die het levenslicht zag , “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” zal het onderwerp maken van een afzonderlijk artikel.
(1)Het genootschap van Franciscus Xaverius werd in 1878 door onderpastoor Leopold Roelens (Poperinge 1835- Marke 1880) opgericht. De congregatie van O.L.Vr. (de Maria-congregatie) niet alleen voor meisjes, maar ook voor jongens werd ingesteld door pastoor Carolus Van Dommele in 1845.
Op 22 april 1906 werd een toneelfeest gegeven in de grote zaal van het klooster.Vele leden van het latere gezelschap “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” maakten er deel van uit: Emiel Boussier- Aloïs Ostyn – Valère Lauwers – Remi Deprez – René Vandaele. Men speelde er het “ Eerekruis” van J. Snieders. Leopold Raemaekers hield twee alleenspraken : “Ik woon bij mijne Zuster”” en “Hoe men Pompier wordt”.
Op 21 april 1907 werd ook gewag gemaakt van een toneelafdeling met liberale inslag :“Voor Taal en Welzijn”, waarvan Polydoor Lepere en Ivo Verschuere de protagonisten waren. Volgens de overlevering zou er ook Ernest De Witte-Filliers, zoon van Theophiel Ernest , stichter van de weverij De Witte-Visage, lid van geweest zijn. De toneelvertoningen, ten voordele van de armen van de gemeente, gingen door in het feestlokaal van café “In Lauwe Wandeling” in de Rekkemsestraat. Over deze toneelkring is weinig tot niets bekend.
In maart 1927 werd een socialistische toneelkring gestart :” Na Werk Vermaak”. Adolf Bultiau was souffleur. Jozef Coole kwam opleiden. De eerste opvoering was op 20 maart met het stuk “Eert van Vader en Moeder”. De feestzaal was gelegen op de hoek van Marktstraat en Hemelrijkstraat. Op 30 april van hetzelfde jaar speelde men “Strijd” – “Herdenking van den Slag van Marcke van 1894” en “Is dat Komedie”.
(2)Maurice Holvoet (1900-1984) :” Maar de ouderen zoals,René Vandaele in plaats van te repeteren gingen ze in café”In de Gouden Leerze” pinten drinken.Het kwam zover dat onderpastoor Henri Eeuwaert, die zich het toneel aantrok, moest gaan smeken opdat ze de herhalingen zouden bijwonen.Dan zei René: “slechte repetities zijn goede vertoningen” en het was nog juist ook.”
(3) Henri Eeuwaert (Krombeke 11-5-1859 – Ardooie 21-12-1931. Zijn onderpastorij in de Markekerkstraat nr.6 werd in 1906 herbouwd. Hij was onderpastoor van 1891 tot zijn benoeming , op 22 oktober 1913 ,als pastoor van Doomkerke . Hij was ook de eerste proost van de fanfare Sint Jan in 1907.
(4) Albert Vandaele, ere-secretaris, zoon van René Vandaele :”Jozef Bonne moest Marke verlaten en werd teruggeroepen naar Brugge , waar hij gedegradeerd werd van onderpastoor tot geestelijke koster van de kathedraal van Brugge. Vanuit Brugge schreef hij regelmatig naar René Vandaele, mijn vader; Jozef Bonne en René Vandaele waren samen in de toneelgroep. Bonne leidde er een karig bestaan in Brugge. René Vandaele en Emile Boussier stuurden dan regelmatig tabak naar Jozef Bonne.”
(5) “De Vlaamsche Kring” werd gesticht door dokter Arthur Vanneste in 1913, met het doel het Vlaamse volk te heropbeuren en veredelen door kunst en wetenschap. De ere-voorzitters waren pastoor Louis De Brabandere en burgemeester Baron François de Bethune ; de proost onderpastoor Jozef Bonne ; voorzitter dokter Arthur Vanneste ; ondervoorzitter postmeester Achiel Desmet ; schrijver Jozef Deblaere; schatbewaarder Gabriël De Brabandere ; bestuursleden: Arthur Maenhout, K. Berland, Camiel Raepsaet, J. Martens en Camiel Deganck.
(6) Jozef Craeynest (1902-1991), zoon van Odilon Craeynest :”Na de 1e wereldoorlog werd weer voor de 1e maal gespeeld in het klooster in 1919.”Vergeten en Vergeten” “Boerenkrakeel” en “De Droom der Krijgsgevangenen”.In 1920 begonnen ze te repeteren voor het stuk “Jozef in Dotham” van Vondel maar ze hebben het nooit gespeeld. De opbrengst moest dienen voor een gedenkteken der gesneuvelden. Dat gedenkteken zit nu in de rechtervoorgevel van de kerk. Emile Boussier had maar weinig tijd meer voor het toneel het spel viel in duigen.”
Albert Vandaele : “De toneelgroep van de burgerij “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” was wel in concurrentie met de toneelgroep “ Geen rijker Kroon dan eigen Schoon”van Socquet. De werkende klasse vormde de toneelgroep van Socquet. De burgerij deed haar repetities en hun toneelopvoeringen in de zaal van het klooster. Toen Socquet in 1919 de patronage oprichtte , dus de Katholieke Kring, ontstond ruzie tussen de 2 toneelverenigingen. De burgerij mocht van Socquet niet in de patronage optreden, dus in de Katholieke Kring. Daarentegen mocht Socquet de rekwisieten, die de burgerij bezat niet gebruiken( dus decors en klederen). Vandaar de ruzie.”
(7) Maurice Holvoet :”Toch werd eens,tijdens de oorlog door enkele jonge liefhebbers ( Jozef Craeynest, Achilles Desmet, Aloïs Ostyn,Maurits Lefevre en ik zelf), een toneelavond ingericht, waar een 10-tal alléén- en tweespraken werden voorgedragen enkele liederen gezongen en zelfs een klucht werd opgevoerd.Dat ging door op een plaats, boven de koeiestal bij Remi Bekaert.Veel belangstelling was er. Ruim 100 aanwezigen en van de meest vooraanstaanden der gemeente.De toegang was langs een ladder, en voor het geval er alarm zou zijn, voor vliegergevaar, werd een nooduitgang voorzien, ook met een ladder.En of het nodig bleek.Na een half uur spel!Alarm! Alleman naar beneden en in de onderstand.Gelukkig geen bommen.Daarna wederom de ladder op en voortgedaan.Slechts éénmaal had dit plaats.De gevaren waren te groot. Dat gebeurde toen het vliegveld er al was.Ze namen dan wat schetterwerk (houten planken) van de Duitsers en mieken zo een verhoog of hun theater.Ze speelden ten gunste van de opgeeisten.”
(8) Aloïs de Beule (1861-1935) ontwierp zo een 20-tal oorlogsgedenktekens. Hij was ook, in 1902, de uitvoerder van de kruisweg in de nieuwe Sint-Brixiuskerk in Marke. Hij kreeg vele opdrachten van architect Jean-Baptiste Bethune (“Jantje Gothiek”).
(9) Louis Socquet werd geboren te Ieper op 4 april 1893. Na zijn collegetijd in Menen belandde hij in september 1912 in het klein seminarie te Roeselare, dat hij in 1914 verliet. Ondanks de oorlog kon hij toch naar het groot seminarie in april 1915. Daar volgde hij vier jaar theologie. In 1927 werd Socquet benoemd tot onderpastoor op Sint Pieters in Ieper. Zes jaar lang zou hij rusteloos werken, net zoals in Marke, aan de uitbouw van de arbeidersbeweging, en dat ging gepaard met diverse stichtingen. In 1933 werd hij ontlast van de bediening als onderpastoor en werd hij directeur van de Vrije Katholieke Beroepsschool St. Jozef te Ieper. In september 1948, neergeveld door ziekte, bekwam hij eervol ontslag. Hij stierf op 8 november 1950.
(10) De grond waarop Aloïs Ostyn een huis met schuur bouwde werd aangekocht aan Baron Joseph de Bethune op 16 januari 1908. “De Katholieke Kring”kreeg , door de zorgen van onderpastoor Louis Willemyns,een hele nieuwe facelift en werd in 1961 gewoonweg als “De Kring” ingewijd.
Maurice Decock (1903-1991) :”De schuur van vlashandelaar Ostyn op de hoek van de Preshoekstraat en de Vagevuurstraat werd in 1919 omgevormd in een kinemazaal en toneelzaal en werd de “Katholieke Kring” genoemd .De 2 toneelgroepen smolten later toch weer samen in het werk “Met een hoed van Italiaans stro”. Vele spelers die in “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” speelden gingen ook spelen in “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon”.De toneelspelers werden ouder en het spel doofde langzaam uit.
Later kwamen ze toch weer eens samen om te herbeginnen, maar dan onder de naam van ‘D’Oude Ratten’, allemaal oud-leerlingen van de Broeders Van Dale.”
Zoals in veel landelijke gemeenten was de taak van onderwijzer in de 17e en 18e eeuw voor de plaatselijke koster weggelegd. In Marke was Jan Soete-Parré koster en onderwijzer vanaf 1695. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Pieter , die het uithield tot 1817 .(1) De pastoor genoot wegens zijn ambt en zijn studies een hoog aanzien. Het onderwijs van de jeugd in geloof- en zedenleer ( godsdienst) behoorde tot zijn taak. Het cultuurpeil van het volk was zeer laag, want velen konden noch lezen, noch schrijven. De oudst gekende onderwijzer- niet- koster was Pieter De Fraeye. Hij was de zoon van Joannes en Maria Jacoba Vanneste, landbouwers te Marke. Hij overleed op 3 maart 1799 amper 34 jaar oud . Zijn opvolger Josse Martin Vandenberghe trouwde met Marie-Cathérine Valcke, weduwe van Pieter De Fraeye. Er werd toen les gegeven in de woning van de onderwijzer. Later werd daar de onderpastorie gebouwd , nu parochiaal secretariaat in de Markekerkstraat nr.6.
Vanaf 1807 werd Josse Martin omroeper van wetten, besluiten en berichten vanaf de kerksteen. Hiervoor ontving hij jaarlijks 20fr.(2) In 1812 hield hij het voor gezien en Marke viel zonder onderwijzer. Hij stierf op 18 april 1842 in zijn woonst in de Aalbekestraat in Kortrijk. Het loon van de onderwijzer was aan de lage kant . In 1807 ontving hij 30 fr. voor logement en 60 fr. voor onderwijs aan de arme kinderen. Het jaarlijkse loon van de secretaris was 200fr., van de veldwachter 400fr. en van de pastoor 300fr.!
In 1815 kregen wij een nieuwe koning : Willem I. En ook een nieuwe meester: Petrus Delepaut ( Kortrijk 1794- Kortrijk 1855) . De nieuwe koning stelde alles in het werk om het volksonderwijs te verbeteren. Petrus Delepaut behaalde een akte van derde rang, na het afleggen van een examen voor een Commissie van Onderwijs. In 1822 had hij tijdens de zomer 30 leerlingen, en tijdens de winter 10. Tijdens de winter werden de kinderen ingeschakeld in de spinnijverheid, die vele handenkrachten vergde.
In 1830 werd de school betiteld als volgt: “Een school voor het lezen, de eerste beginselen van spellen,lezen en schrijven, bestuurd door een wettig aangestelde onderwijzer.”Het schoollokaal telde 1 stoel en 8 banken en was toen gelegen in het huis van Delepaut op Markeplaats, tussen café Sint-Barbara en het hoekhuis aan de Van Bellegemdreef (bakker Soete). De schoolbehoeften behelsden: schrijfboeken,potloden, inkt,leesboeken, “histoires de Belgique”, “histoires saintes”,” histoires ecclésiastiques”, “géographies”, “manuel de culture”, manuel d’arboriculture”, “manuel de drainage”, gebedenboeken..
In 1831 was België dus onafhankelijk en dat betekende : vrijheid van onderwijs. De bisschoppen maakten er gretig van gebruik om bij hun pastoors aan te dringen in hun parochies vrije scholen op te richten. Pastoor Carolus Vandommele ( Egem 1790- Marke 1847) moest er niet lang op slapen: in 1835 liet hij in de Hellestraat (nu Kloosterstraat) een woonhuis voor zusters en een zijvleugel voor een school bouwen. Pauline Van Belleghem (Marke 1817 – Marke 1868), dochter van burgemeester Petrus Franciscus, en Sophie Delember (Marke 1816- Marke 1893), beiden van Marke , waren de eerste die het klooster kwamen bewonen. Zij “leerden” al enige tijd de kinderen. In 1839 noteren we volgend onderwijzeressen in de kloosterschool: A. Vanuxem (overste) - Al.Werrebrouck- Regina Wyseur (Z) -Sophie Delember (Z) - Melanie D'hespeel (Z).
Nu konden de meisjes ook naar school gaan. De zusters hielden er een “kantwerkschool”. De arme kinderen leerden er gratis spinnen en kantwerken, en kregen ook godsdienstles. In 1843 kwam er zelfs een kostschool.
In 1838 werd onder impuls van Mgr. Boussen, bisschop van Brugge, een normaalschool gesticht in Roeselare. De school trad niet zelfstandig op, doch als een afdeling van het klein seminarie. Het onderwijs moest toevertrouwd worden aan mannen, die niet alleen deugdzaam waren, maar die ook grondige kennis bezaten. Dergelijke mannen ontbraken vooral op het platteland. De leerlingen werden , naar gelang het peil van hun ontwikkeling, in drie klassen ingedeeld. Er werden een “oefenschool”(modelschool) en facultatieve leergangen voor koster ingericht. In 1846 werd de normaalschool uit het verband van het klein seminarie geschakeld en overgebracht naar Torhout. De kostersschool was zeer nauw verbonden met de normaalschool. Gedurende lange tijd was er zelfs geen onderscheid tussen beide: in de opvatting van de geestelijke overheid moest de normaalschool haar leerlingen opleiden tot de twee ambten tegelijk: onderwijzer en koster.
In het archief van het bisdom Brugge vond ik jaren terug een interessant document , dat de “staet der leegere school van Marcke in 1843” onthulde. Het werd opgemaakt door pastoor Carolus Van Dommele op 23 maart 1843.
Hieruit bleek dat er een zondagsschool bestond ,waar 230 leerlingen les volgden . Zij werd bestuurd door de pastoor en de onderpastoor. De lessen duurden 1u 15 . Hier waren de meisjes en de jongens totaal van elkaar gescheiden : ze hadden een afzonderlijk lokaal en koer. Het lokaal van de jongens kon verbeterd worden. De gemeente bezat een werkschool, bestuurd door “ Religieusen genaemd Zusters van OLV. Onbevlekte Ontvangenisse.” Die werd bezocht door 100 leerlingen. In de werkschool leerde men buiten de “Christelijke Leering”, nog lezen,schrijven, cijferen, spelwerken ,naaien en breien. Op de vraag aan wie het schoollokaal van de werkschool toebehoorde, klonk het antwoord “aan de Pastor”. De onderwijzeressen kregen geen geldelijke steun voor de arme kinderen in hun werkschool. Meisjes en jongens zaten gescheiden.Er bestond één “communaele”(gemeenteschool), met 60 leerlingen. Petrus Delepaut was er onderwijzer en zijn oudste zoon Louis speelde er ondermeester. Delepaut was getrouwd en had 4 kinderen. Delepaut verdiende het vertrouwen van de geestelijkheid en de inwoners niet. Zijn christelijk en zedelijk leven liet te wensen over. Had hij het voor het zeggen gehad hebben dan zou er nooit een armenschool en nog veel min een meisjesschool bestaan hebben. Zijn zoon , als ondermeester, moest wel in de gaten gehouden worden, “ hij wil den wijzen spelen en spreekt bijna niet anders als van litterature en physiquen, waarvan hij nauwelijks de naam kent.” Een keer per maand werd door de onderpastoor christelijke leer en zedenles gegeven.
De zondag werden de schoolkinderen niet gezamenlijk door de onderwijzer naar de goddelijke diensten geleid. Enkel “pensionnairen” werden er naartoe geleid. De gemeenteschool was er alleen voor de jongens. De boeken die gebruikt werden in de gemeenteschool : “Beginselen der Vlaamsche spraakkunst door Renier 1843- Beginselen der Fransche spraakkunst door Tack – Vlaamsche spel en leesboekjes uitgegeven door Mr. Annoqui als allinus. Verhalen van ’t oud en nieuw testament en de Mechelsen Catechismus.”
De onderwijzer verdiende 74fr. per jaar. De school behoorde toe aan “meester Soete” te Kortrijk.
In 1848 : iedere gemeente moest over ten minste één lagere school beschikken, die aan behoeftige kinderen kosteloos onderwijs verstrekte.
In 1844 werd onze burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem op de vingers getikt door de provinciale inspectie ,omdat de school niet beantwoordde aan de gestelde normen. Hij was er niet mee akkoord want “ het schooltje is groot genoeg, want toen de armenschool van de zusters nog niet bestond zaten er nog meer kinderen in dan nu.” De inspectie wilde zelfs hebben dat het gemeentebestuur stappen ondernam om Bidé de la Grandville, Heer van Marke, te smeken een lapje grond te verkopen om het schooltje te kunnen bouwen….maar de gemeente zat bluts. Het betrof een stuk grond , dat paalde aan het hoekhuis van bakker Soete, in de Van Bellegemdreef.
Nog om een ongekende reden nam Petrus Delepaut in 1848 ontslag en verliet hij samen met zijn echtgenote ,Rosalie Baptiste (3) , de gemeente. In zijn plaats kwam Charles-Louis Callens uit Moeskroen. Hij trok het hier niet lang en overleed op 4 maart 1850 . Marke zat met een probleem : de wet van 23 september 1842 luidde dat de gemeenteraad in een tijdsspanne van 40 dagen moest kunnen voorzien in een vervanger, dat was vóór 15 april 1850. Gezien nog geen enkele kandidaat zich aangeboden had vroeg de burgemeester een uitstel van 30 dagen aan de arrondissementscommissaris. In zitting van de raad van 21 mei 1850 werd gemeld dat ook een zekere De(j)sune met vrucht de Normaalschool had verlaten en zich kandidaat stelde. Van waar hij kwam werd niet gemeld. Er werd gestemd.
De keuze viel uiteindelijk op kandidaat Felix Benoot (Loppem 1824 – Marke 1887). Felix Benoot stond vermeld in de internaatsboeken van het klein seminarie, waar hij leerling was van 9 oktober 1837 tot april 1839, dus vóór zijn opleiding in de normaalschool. Hij stond twee maal vermeld in de palmaressen van de normaalschool: (16 augustus) schooljaar 1842-43, als leerling van de “troisième cours”en op 17 augustus 1845. In het palmares van 1844 kwam zijn naam nergens voor, want toen had hij zijn examens met succes afgelegd aan de “modelschool” in Roeselare.
Felix Benoot kwam wonen in het huis naast de bakkerij Soete , gelegen,op de hoek van de Van Bellegemdreef. Hij zou tevens met de dochter van de bakker trouwen. Tussen café Sint-Barbara en het huis waar Benoot woonde bevond zich de school.
Arrondissementscommissaris Raemaekers stuurde op 4 juli 1850 een missive naar het gemeentebestuur :”De normaalschool van Torhout werd slechts door de overheid aanvaard op 17 december 1843, dus Benoot voldoet niet aan de voorwaarden geëist door de wet van 23 september 1842. Zijn benoeming kan niet doorgaan zonder machtiging van hogerop.” Alles berustte op een misverstand. De bisschoppelijke normaalschool van Roeselare werd aangenomen op 17 december 1843, maar werd naar Torhout overgebracht in oktober 1846. Bijgevolg , voor onderwijzer moest men vanaf 1846 naar Torhout!
Uit volgend attest van het bisdom Brugge, bleek dat Felix Benoot het onderwijsdiploma op zak had :” Benoot Félix de Loppem a exercé pendant 3 mois les fonctions d’instituteur à l’école modèle attachée à l’école normale de Roulers, et y a subi un examen en pédagogie pratique le 17 février 1844. Il sera très bon instituteur. Il sait se concilier l’amour et l’estime de ses élèves et il est très exact à faire observer la discipline. ROULERS 6 mars 1844.”
De gouverneur gaf bijgevolg op 6 augustus 1850 de machtiging aan de gemeenteraad om Benoot te benoemen. Zo kon hij op 16 augustus aan de slag.(4)
De provinciale inspectie had er weer in 1846 op gewezen dat het schoollokaal niet voldeed aan de gestelde normen. De gemeente bezat geen eigenlijk schoolgebouw, en ze had ook de geldmiddelen niet om er een aan te schaffen . De provinciale inspectie bleef hardnekkig bij haar standpunt, niettegenstaande herstellingen aan de school in 1857.
Pastoor Petrus Martens ( Zulte 1804- Marke 1854) richtte op 23 januari 1853 een schrijven naar de bisschop (vertaling):
“ Dicht bij de pastorie ligt een klein stukje grond van ongeveer 15a. oppervlakte, verdeeld in twee delen door een huis dat vlak in het midden ligt. Het huis behoort toe aan het bureel van Weldadigheid. Het terrein was weleer , in zijn geheel, eigendom van de pastorie. Nu is het terrein voor het huis, eigendom van het Bureel. Het deel achter het huis behoort in ieder geval aan de pastorie. Het gemeentebestuur is samen met het Bureel van plan het huis in te nemen om er een schoolgebouw op te zetten, zonder iemand te raadplegen. Zodra ik dat vernam liet ik officieus weten , in het voordeel van de pastorie, dat ik protesteerde. Inderdaad het is onmogelijk om dat project uit te voeren, zonder voet te zetten op de eigendom van de pastorie en vooral zonder ze te beschadigen. Het resultaat zal immers zeer onaangenaam uitkomen voor de pastoor. Ik verneem dat de gemeentelijke administratie mijn klachten in de wind slaat. Vandaar , Monseigneur, dat ik mij tot u wend om te weten wat ons te doen staat.”
Brief van 25 januari 1853 door de bisschop naar de gouverneur (vertaling):
“ Het gemeentebestuur van Marke werd verzocht door de overheid om een geschikt schoolgebouw te vinden. Het denkt samen met het Bureel van Weldadigheid om een huis , dicht bij de pastorie, in te nemen en het terrein te gebruiken om nieuwe gebouwen te zetten zonder iemand te raadplegen. Het blijkt dat niettegenstaande de klachten van de pastoor, het gemeentebestuur wilt verder gaan zonder de goedkeuring van de kerkfabriek, van de pastoor en van de competente bevoegdheden. In dat geval , denk ik, dat maar een middel bestaat om kwade conflicten en onaangenaamheden met het gemeentebestuur te voorkomen, en dat is uw tussenkomst. Als u bevel geeft dat de gemeente zich moet schikken volgens de wetten , zal ze zeker toegeven. Volgens de rapporten die mij toekomen, is geen tijd te verliezen, want men bereidt zich voor om te beginnen aan de werken.”
De gouverneur schrijft op 3 februari 1853 terug naar de bisschop (vertaling):
“ Ik heb de eer u ter kennis te brengen dat de arrondissementscommissaris van Kortrijk op 28 januari een bezoek bracht naar Marke. Deze nam contact met het hoofd van de gemeentelijke administratie en de pastoor. Hij schrijft mij dat inderdaad een geschil bestaat met onderwerp het terrein waarop men van gedacht is een school op te bouwen. Maar zo zegt hij is de administratie nog niet van plan om direct een gebouw te zetten.”
Het stuk grond in kwestie lag tussen de oude pastorie ( ten noorden van de huidige pastorie) en het huis , in de Pastoor Vandommeledreef, dat vroeger dienst deed als onderpastorie (nu Christiaan Kina).
In 1866 werd 18a grond gekocht aan Baron Felix de Bethune in de Vagevuurstraat, en daarop verscheen een heuse school en een huis voor de onderwijzer.(5) Als dat geen goed nieuws was voor Benoot ! Er was één klas, die verdeeld was in vier afdelingen. Benoot werd soms eens afgelost door zijn zoon Polydore, om les te geven , maar die had meer aandacht voor mechaniek. Hij had meer hulp van zijn andere zoon, Emiel, ook onderwijzer.De nieuwe school was gelegen omtrent het nr.4. Er was één klas, maar die was verdeeld in vier afdelingen. De onderwijzerswoning stond ernaast (huidig nr.6) en werd later bewoond door Polydore Benoot-Josson ( zoon van Felix) en Michel Vandewiele-Benoot.( schoonzoon van Polydore).
Gabriël Vanneste (Lauwe 1894- Kortrijk 1980):”De gebouwen van de firma Benoot waren gelegen in de Vagevuurstraat waar “plakkerke” Gustaaf Loosvelt woont ( nu Dr. Lode De Wispelaere). Het atelier lag langs de straat waar nu het huis en poort ( nu gewoon oprit) zich bevinden. Vooraleer Benoot daar begon was een school voor liberalen. Links naast het atelier stond het huis van onderwijzer Felix Benoot.”
De wet Van Humbeeck haalde Benoot van zijn sokkel. Er werd besloten een vrije school op te richten in Marke. Benoot dacht voordeel te halen als hij aanbleef, maar zijn school liep leeg. In 1879 werd een school gebouwd in de Markekerkstraat. Aimé De Muynck (gediplomeerd) , de schoonzoon van koster Désiré Moreels, werd in 1881 eerste schoolhoofd, nadat Emiel Debeurme in december 1880 als eerste onderwijzer uit de school werd gezet (zie de klacht verder). Felix Benoot was sinds 1879 ter beschikking en als klerk werkzaam op het gemeentehuis.(6) Het gemeentebestuur besloot de vrije school van De Muynck aan te nemen en vroeg meteen aan de overheid om de gemeenteschool af te schaffen. Meester Benoot vroeg ontslag en mocht als gepensioneerd onderwijzer in het huis bij de gemeenteschool blijven wonen. Het schoollokaal was verder bestemd om de schoolmeubelen in te bewaren.
Uit een brief van 28 november 1880 gericht aan de bisschop van Brugge door de schoolraad leren wij dat in november 1879 ( de school was toen nog niet geheel afgewerkt) een zekere Emiel Debeurme uit Heestert benoemd werd tot onderwijzer in de vrije school van Marke . Het betrof een klacht:” wij horen sedert enigen tijd , dat hij vele schulden had eer hij alhier schoolmeester wierd, schulden die hij gemaakt heeft binst dat hij opvolgentlijk gemeenteontvanger, onderkoster, winkelier en koopman in guano en kolen was te Heestert , en die belopen tot de som van ten minste 4500fr…..te Marke en te Kortrijk maakt hij nieuwe schulden. In Kortrijk en in Marke in verscheidene herbergen betaalt hij zijn drank niet….hierdoor lijdt het katholiek onderwijs….”
Gezien onze parochie door en door christelijk en katholiek was vreesde de overheid dat de jongensschool kinderen zou verliezen. Hij was al enkele keren vermaand , maar wilde niet luisteren, integendeel het verergerde. E.H. Dehouck, schoolopziener te Kortrijk had al de raad gegeven hem af te zetten. Op 2 december 1880 kreeg hij zijn ontslag.
Uiteindelijk vroeg Aimé De Muynck in 1884 zijn ontslag ,omdat hij van plan was naar Bovekerke te trekken om er koster te worden. Zijn schoonvader zag het nog niet zitten om te stoppen , en daarbij zijn zoon Jules zou hem wel opvolgen.
Zuster Agnes (Louise Raepsaet) , een gediplomeerde van de normaalschool “Dames de Saint André” te Brugge , kwam onze kandidaat-koster vervangen. In de Markekerkstraat werd zuster Agnes bijgestaan door zuster Martha (Elodie Van Simaey).In 1894 echter werd zuster Agnes tot overste verkozen in het klooster. Zuster Augustine moest zuster Marie-Louise (Regina Wyseur) , die tot dan toe de school in de Kloosterstraat leidde, opvolgen. Agnes bood haar ontslag aan.
Dat kwam hard aan voor de jongensschool in de Markekerkstraat. Gelukkig was een oplossing in de maak.
Pastoor Samyn ( Bavikhove 1838- Marke 1895) zorgde ervoor dat de Broeders Van Dale naar Marke kwamen. De school werd heraangenomen op naam van Emile Despriet (broeder Gerardus) (Kortrijk 1866-Kortrijk1931), die samen met Ernest Vanhaverbeke (broeder Stanislaus)( Kortrijk 1858- Kortrijk 1931) de school zou leiden.
KORTE SAMENVATTING:
Vóór de wet van 1879 waren er twee lagere scholen, een gemeenteschool voor jongens door een wereldlijke “meester” gehouden, en een vrije meisjesschool, toebehorende aan de zusters. In 1879-80 werd in de Markekerkstraat een nieuwe jongensschool met huis gebouwd door Baron Felix Bethune +1880). Geen enkel kind ging nog naar de “geuzenschool” in de Vagevuurstraat. Twee zusters bestuurden de jongensschool. Met de nieuwe schoolwet van 1885 werd de officiële gemeenteschool (“geuzenschool”) afgeschaft en de twee vrije scholen werden aangenomen. Vanaf 1894 werd de jongensschool bestuurd door de Broeders Van Dale . De meisjesschool werd bestuurd door de zusters van het klooster van O.L.Vr. Onbevlekte Ontvangenis.
(1)Pieter (° Marke + Uitkerke 1856, 76 jaar oud) , zoon van Jan Soete, bakker en koster , was de laatste koster met de naam Soete in Marke. Zijn opvolgers waren, Theodoor Clavers (tot 1820), Leo Dervaux (°Marke 1781 + Marke 1849) en Désiré Moreels (° Tiegem 1822 + Marke 1896). Felix Benoot , onderwijzer trouwde met Natalia Soete, dochter van bovengemelde Pieter .
(2)Over het jaar 1802-1803 ontving Josse Martin 40fr. voor logement en 60fr. voor onderwijs aan de arme kinderen. Daarbij kwam nog een weinig van de betalende kinderen. Zijn taak als omroeper bracht hem jaarlijks 20fr. Vanaf 1824 werd de veldwachter aangesteld als “belleman”. In de kleinste gemeenten was het onderwijzersberoep ontoerijkend als broodwinning.
(3) Rosalie Baptiste was de dochter van veldwachter Nicolas Baptiste.Het gezin ging wonen in de Aalbekestraat te Kortrijk.
(4) Benoot behaalde in 1844 zijn diploma in de “modelschool”.
(5)De grond eigendom van Baron Felix de Bethune werd op 22 december 1864 verkocht aan de gemeente voor de prijs van 1500fr. De gemeente niet goed bij kas, moest een lening aangaan aan het Bureel van Weldadigheid (het latere COO) aan de rentevoet van 5%. per jaar. Het plan werd opgemaakt door Croquison, provinciaal bouwmeester te Kortrijk op 4 mei 1865.
(6)Mgr. Boussen wilde dat Benoot ontslag nam als onderwijzer van de gemeenteschool. Benoot verkoos aan te blijven want bij ontslag verloor hij zijn pensioenrechten. Maar hij verloor ook zijn leerlingen…Pastoor De Poortere had op 12 september 1879 in een brief in het Latijn , gericht aan de bisschop , melding gemaakt dat Benoot goede katholiek en zeer eerbaar was, goede huisvader en van ontegensprekelijk gedrag…misschien ten onrechte werd zijn school “Geuzenschool” genoemd.