In 1918 startten de Duitsers de graafwerken voor het aanleggen van een spoortraject voor een stoomtram, dat liep vanaf de pannenfabriek Pottelberg, dwars door Marke,via Lauwe naar het front. De pannenfabriek ,die dienst deed als opslagplaats, was een ideale locatie voor de bevoorrading van de troepen aan het front. Er werden arbeidskrachten (ondermeer Franse en Engelse krijgsgevangenen) en materialen naartoe gebracht. Het was ook een oplossing om troepen, die van het front kwamen uitrusten, in te kwartieren.Van december 1915 tot maart 1918 werd door de Duitse bezetter nagenoeg 4km rails (met 500mm spoorwijdte) van de Markse pannenfabriek (Tuilerie de Marcke-lez-Courtrai) opgevorderd, samen met diverse wagons,draaischijven (11) en bakwagens (57). Ook de locomotief werd opgeëist. Door het leggen van 2 sporen door de pannenfabriek, werd enorme schade aangericht aan de fabrieksgebouwen: voor die werken werd de grond er tot bijna 1m diep uitgegraven..Ook 2 bestaande spoorlijnen werden totaal gewijzigd en nagenoeg 1ha van de kleigronden werd uitgediept. Dagelijks kwamen Russische krijgsgevangenen te voet en in het gelid vanuit Kortrijk om 6 à 7 tramlijnen te leggen, samen met Italiaanse krijgsgevangenen die sinds 2 januari 1918 in Marke gelegerd waren [4]. De Lauwbus werd door opgeëiste Waregemnaars speciaal uitgegraven om de stoomtram een weg te laten banen onder de spoorwegbrug in Lauwe, om zo via Menen richting front te kunnen gaan. De schade aan de landerijen en straten door het aanleggen van een stoomtramtracé en vliegpleinen en het uitvoeren van talloze militaire werken, was aanzienlijk.Een samenvatting van enkele getuigenissen geeft een duidelijk beeld van het traject dat de stoomtram door Marke aflegde:" De stoomtram liep vanaf de pannenfabriek Pottelberg[ 5] naar de Kleine Marktstraat, achter de huizen in de Marktstraat,kwam uit tussen de hoeve Holvoet (Aveve) en het magazijn van de weverij De Witte-Visage (Station-West)[6] , kruiste de Marktstraat en liep dwars door het akkerland naar de Rekkemsestraat, waar hij een scherpe bocht maakte.Hij reed ook door het Baupark [3], waar palen,vlaken en loopplanken op de stoomtram werden opgeladen.Vanaf het Baupark ging het verder achter de villa De Brabandere door het land, langs de gevel van het huis nr.12 in de Van de Wielestraat, dwars over de straat, vervolgens tussen de huidige kantoren van Van de Wiele, om uit te komen vóór café "De Zon" (stond naast de woning met huisnummer 172 in de Rekkemsestraat). Hier stak de stoomtram de Rekkemsestraat over en liep zo dwars door de Zwinstraat, dan verder in het akkerland (van landbouwer Vander Heeren) richting Lauwe. Er bestond een aftakking naar de Sammelstelle [1] (pannenfabriek) vanaf de hoek van de Pontestraat, waar een station (Station-Oost) gevestigd was met een Duitse chef en 4 soldaten.Een zijspoor bediende vanuit het Baupark het Pionierpark [2] aan de Leie. Hiervoor werd beroep gedaan op de locomotief en de "berlientjes" van de Markse pannenfabriek. De stoomtram trok een zestal open wagons.Op iedere wagon kon zo'n twintigtal man plaatsnemen. Naast de bestuurder stond een gewapende wacht." Op de luchtfoto's die dateren van augustus 1918 is het netwerk van sporen dat Marke doorsneed (bemerk de witte lijnen!) duidelijk zichtbaar.In september 1919 werden de tijdens de oorlog aangelegde tramlijnen uitgebroken.Bij die werkzaamheden ontdekte men zelfs nog een niet ontplofte houwitser in de Rekkemsetraat.
1. De oudste gedenksteen voor de Eerste Wereldoorlog staat rechts tegen de voorgevel van de Sint-Brixiuskerk. Dit monument werd plechtig ingewijd en ingehuldigd op zondag 27 februari 1921. Dit gebeurde tijdens de grote Missie, gepredikt in de week van 19 februari tot 1 maart 1921, door de paters redemptoristen Bloete en Van Horenbeek. Het betrof een belofte aan het H. Hart. Het gedenkteken werd ontworpen in 1919 door Baron Joseph de Bethune (° Gent 1859 + Kortrijk 1920) en vervaardigd door beeldhouwer Alois De Beule (1861-1935) uit Gent, leerling van de Sint-Lucasschool. Baron Joseph de Bethune was een broer van de Markse burgemeesters Emmanuel (° Gent 1869 + Marke 1909) en François de Bethune (° Gent 1868 + Leuven 1938).
Het initiatief kwam eigenlijk van Rafaël De Brabandere (1890 - 1973). Raf was de oudste zoon van de lokale brouwer Cyriel De Brabandere (burgemeester van Marke vanaf 1922 tot 1942) en tevens een broer van Gabriel De Brabandere (burgemeester van Marke van 1947 tot 1957). Vader en zoons De Brabandere waren in 1907 mede-stichters van de Fanfare Sint-Jan. Raf De Brabandere stichtte, nog voor de stichting van de NSB (Nationale Strijdersbond van België) een Vlaamse Oudstrijdersbond (VOS) in Marke. De VOS zou in Marke echter nooit geen officiële vereniging worden. Rafaël De Brabandere riep ze in het leven, mede door zijn persoonlijke herinnering aan de oorlog. Rafael was bij het uitbreken van de oorlog nog student geneeskunde aan de Universiteit van Leuven. Nog niet afgestudeerd werd hij onder de wapens geroepen. Hij was tijdens de oorlog actief als hulp-dokter en droeg de rang van officier nl. Onderluitenant. Hij zorgde, van achter het front, voor het regelmatig verschijnen van het Markse frontblad De Marckenaar. Hij creëerde daarmee een welkome binding tussen de verschillende Markse soldaten achter het front en hun thuisbasis in Marke. De Brabandere maakte tijdens de oorlog van dichtbij mee dat de Vlaamse soldaten op zijn zachtst uitgedrukt benadeeld werden door de hoofdzakelijk Franstalige legerleiding. Wegens het verstoppen (of was het iets officieler het niet aangeven van pamfletten van de Frontbeweging?) werd ook hij aangeklaagd. Hij werd gedegradeert tot adjudant en werd zelfs voor 6 maanden verbannen naar het kamp van Auvours (F). Na 6 maanden kreeg hij zijn officiersrang terug en vloog hij direct weer naar het front. Een zaak die bij De Brabandere levenslang zijn sporen zou nalaten
Rafaël De Brabandere vertrok na de oorlog uit Marke en ging tandheelkunde gaan studeren in San Francisco (USA). Eenmaal afgestudeerd vestigde hij zich als stomatoloog in Gent en bouwde er een succesvolle beroepsloopbaan uit. Zijn vertrek uit Marke luidde meteen het einde in van de VOS.
De opbrengst van twee toneelopvoeringen in 1919 in het klooster zouden zorgen voor de financiering van een gedenkteken. Er bleek een overschot te zijn van 600 frank. Emiel Boussier, gemeentesecretaris van Marke, en Odilon Craeynest, plaatselijke bakker, beiden overburen van de kerk, trokken naar de pastorie met de vraag ieder jaar ten eeuwigen dage op 4 augustus een mis op te dragen voor de gesneuvelden. Dat gebruik zou echter slechts een 4-tal jaar meegaan.
Het gedenkteken beeldt een H.Hartbeeld uit in hoog reliëf. Op de zijkant staan 2 beelden van opzittende leeuwen, links prijkt het Belgisch wapenschild en rechts het wapenschild van de gemeente Marke opgesteld tegen 2 palmtakken. Alles werd uitgevoerd in hardsteen.
De namen van de gesneuvelde soldaten, de opgeeïste én burgerlijke slachtoffers van 14-18 waren toen nog leesbaar. De Markenaren Leopold Decock, Joseph Degroote , Henri Desmet, Gustave Lefever, die door uitputting en ontbering stierven in Piennes, Bouligny en Lamourière werden in 1924 ontgraven en herbegraven op het Frans Militair Kerkhof van Pierrepont Meurthe-et-Moselle (F).René Dermaux, René dHespeel, Leo Spriet en Achiel Vervaeke die hetzelfde lot ondergingen werden niet teruggevonden.
2. Al in 1919 werd door Arthur Maenhout (° Varsenare 14 juli 1885 + Marke 2 juli 1976) , een aanvraag ingediend tot het bekomen van een gedenkteken ter herinnering van de slachtoffers van de oorlog 14-18. De NSB in Marke werd gesticht door Maenhout in september 1919. Ervoor was men van in mei 1919 aangesloten bij NSB Kortrijk. De stichting van een lokaal NSB gebeurde dus na het vertrek van Raf De Brabandere.
In zitting van 7 mei 1920 besliste de gemeenteraad en Burgemeester en Schepenen over te gaan tot de onteigening en de afbraak van 3 huizen op de Markeplaats om deze te verruimen en een waardige plaats voor het gedenkteken te bezorgen. De af te breken huizen waren het eeuwenoude café St. Barbara, het café In d'Arke van Noë en een burgershuis. In zitting van 1 juli 1921 besloot men over te gaan met de werken en tegen 1 september 1922 zou het gedenkteken er staan. Doch die beslissing werd niet uitgevoerd. Herhaaldelijk werd door de NSB aangedrongen en zelfs ook door de gekozen uitvoerder van het monument, de heer Rooms, opdat men zou beginnen aan de afbraak. Men vreesde zelfs dat het monument in september 1923 er nog niet zou staan. Uiteindelijk werd het monument ter nagedachtenis van de gesneuvelde soldaten, wegge-voerden en oorlogsslachtoffers plechtig ingehuldigd op zondag 9 september 1923. De aannemer van de werken was de Markse ondernemer Alois Vandenweghe. De feestelijkheden gingen gepaard met een grote stoet, met vooral NSB en ZAB afdelingen, maar ook andere Markse verenigingen trokken mee. Op de Markeplaats hield Burgemeester Cyriel De Brabandere een toespraak. Kolonel Verfaillie vertegenwoordigde de Koning en de minister van Landsverdediging. Ook krijgsaalmoezenier De Beir was van de partij. Dhr. Doornaert vertegenwoordigde de ZAB. Tijdens de inhuldiging van het monument op de Plaats werden liederen gezongen door schoolkinderen (meisjes én jongens). De liederen "Rust en Vrede" en "Naar Wijd en Zijd" werden uitgevoerd. De muziekverenigingen van het 22e Linieregiment, de Harmonie van Bellegem en Lauwe én de eigenste Fanfare St.-Jan uit Marke waren van de partij.
Om 22u. werd er, tot slot van deze heuglijke dag, een vuurwerk afgeschoten.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de namen van de oorlogsslachtoffers van de beide oorlogen in opdracht van de gemeente Marke op dunne stenen panelen gebeiteld. De beschikbare plaats op het monument werd herverdeeld. De opgeschroefde panelen bedekken de oude namen en geven sindsdien het oorlogsmonument zijn huidige uitzicht. M.F en F.D.
Tegenwoordig zijn boeken en artikelen over WO I schering en inslag. In een onlangs verschenen boek situeert de auteur de plundering van de meelzolder van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (NHVC) bij de molen Glorieux in Heule Bedoeld wordt: Marke! Ook het hoofdstuk De aanslag op de veestapel in het Kortrijkse tijdens de Eerste Wereldoorlog in De Leiegouw van juni ll. van dezelfde auteur, vergt in verband met Marke wat meer transparantie. Vijf periodes Welke regimes golden voor onze gemeente tijdens de bezetting? In totaal heeft Marke onder Duits regime tijdens de Eerste Wereldoorlog vijf periodes gekend. 1/ Op 2 oktober 1914 maken enkele landbouwers van Marke kennis met verkenners van de 6. Kavallerie-Division (6. Armee). Op 6 oktober komt de eerste troepenzwerm van het 6. Armee, dat op de linkerflank van het 4. Armee opereert, toegestroomd. Na de val van Antwerpen in oktober worden we ingedeeld onder het Generaal-Gouvernement. 2/ November 1914: bevriezing van de frontlinie. We belanden in het Etappengebiet van het 6. Armee, onder het bestuur van de Etappen Kommandantur Moeskroen en de Etappen Inspektion Valenciennes. Moeskroen had ook de opeising van onze duiven verordend. Voor Kortrijk waren de Verordnungen van het Etappengebiet van het 4. Armee al van kracht vanaf haar bezetting op 17/18 oktober. 3/ 16 juni 1915: Marke wordt weer ingelijfd bij het Generaal-Gouvernement Bezirk (district) Doornik, specifiek in het Grenzzonengebiet längs der Etappengrenze. Het overschrijden van de etappegrens is voor elk verkeer, zowel voor wagen als voor voetganger Passierschein-plichtig. Zo doet burgemeester François Baron Bethune bijvoorbeeld een aanvraag voor paspoorten aan de Kreischef (commandant) van het Bezirk Doornik voor A. Tack, E. Boussier en R. Vannieuwenhuyse, voor het traject Marke-Kortrijk. Vanaf 9 augustus 1915 maakt Marke deel uit van de Provinciale Oogstcommissie van Mons (net als Aalbeke, Lauwe, Rollegem, ). Op 21 juni 1916 schrijft François Baron Bethune in een brief gericht aan advocaat Joseph Liebaert in Moeskroen: De Markenaren wensen het huidig regime, onder de regio Moeskroen in het Generaal-Gouvernement, te behouden. 4/ 22 juli 1916: het zuidelijke gedeelte van Kortrijk, Marke en Moeskroen incluis, wordt overgeheveld van het Bezirk Doornik naar het Etappengebiet van het 4. Armee, Bezirk Kortrijk. Meteen worden we ook afgescheiden van de Provinciale Oogstcommissie van Mons. Merkwaardig is dat de vorderingen van vee, paarden en schapenwol, zowel van de Etappen Kommandantur Kortrijk als van die van Moeskroen, onverminderd doorgingen. Ook de opeising van de 87 Zivilarbeiters op 2 december 1916 werd bevolen door de Etappenkommandant van Moeskroen. Dat maakte het onze burgemeester niet gemakkelijk, want zo te zien was onze gemeente ondergeschikt zowel aan de Etappen Kommandantur van Kortrijk als aan die van Moeskroen. 5/ 12 juni 1917: Marke behoort voortaan (en tot het einde van de oorlog) tot het Operationsgebiet Heeresgruppe Wytschaete en vanaf 1 augustus 1918 Heeresgruppe Flandern. Kortrijk en Moeskroen worden op dat moment Ortskommandanturen (ook wel Mobile Etappen-Kommandanturen geheten). Opeisingen en bonnen Tijdens de Eerste Wereldoorlog eiste het Duitse bestuur zeer veel zaken op. Hierna stippen we enkele markante uit de zovele feiten aan: ·
Op 19 mei 1915 waren de eigenaars van paarden verplicht aangifte te doen van het aantal paarden (48) aan de Etappen Kommandantur van Moeskroen. Een brief gericht aan de Etappen Kommandantur van Moeskroen openbaart dat tot in 1915 al 81.260 kg haver, 91.050 kg hooi, 411.450 kg stro en 93.350 kg voederbieten aan de bezetter werden geleverd. Alle teelten lijden onder het ontbreken van chemische mest. Het opladen van stro gebeurt steeds door opgeëiste werklieden, zoals bv. in februari 1917: toen besteedden 9 mannen elk 34 uur aan het opstapelen alleen al. ·
Op 16 oktober 1915 wordt een schrijven gericht aan de Ortskommandant van Lauwe (Marke hangt, door de afwezigheid van een plaatselijke commandant, af van de Ortskommandantur Lauwe): Een officier van de Kommandantur van Kortrijk vraagt om paarden en soldaten te mogen inkwartieren op Marks grondgebied aan de grens met Kortrijk. ·
In 1916 en 1917 houdt het vervoer door voermannen en landbouwers op bevel van de Etappen Kommandantur Moeskroen niet op. In oktober 1916 werd een levering slachtvee naar Moeskroen geleid. Op 29 december 1916 werden 20 varkens naar het station van Moeskroen naar de waag gebracht. ·
In 1916 worden enorme stapels stro opgevorderd van onze boeren en in september 1916 wordt door de Etappen Kommandantur van Moeskroen een paardenbestand geëist. In februari 1917 wordt een monstering van paarden in Kortrijk verordend, ook geldend voor Marke. ·
6 juni 1917: op bevel van de Etappenkommandant van Moeskroen moet een lijst opgemaakt worden van de in de gemeente voorhanden zijnde schapenwol. Resultaat: 21 eigenaars geven in totaal 56,7 kg wol aan. ·
In 1917 moet landbouwer Jan Depaepe gedurende 6 maanden grote hoeveelheden boter vervoeren naar Moeskroen. Voor onze gemeente was de Landwirtschaftliche Betriebstelle II in Aalbeke gevestigd. Na de oorlog probeerden de Markenaren natuurlijk een en ander van wat ze tijdens de oorlog hadden verloren te recupereren. Zo werd op 29 november 1919 een balans opgemaakt en overgemaakt aan het Ministerie van Landbouw te Brugge, waarin de landbouwvoortbrengselen door Duitse troepen vernield of weggenomen worden opgelijst. Daaronder werd opgegeven: 131.605 kg haver, 184.150 kg hooi en 1.180.150 kg stro. Het bedrag van de totale schade geleden op naam van de gemeente Marke vernemen we uit een brief gericht aan de Voorzitter van de Rechtbank voor Oorlogsschade te Kortrijk d.d. 12 juni 1920: het astronomische bedrag van 1.733.273,32 toenmalige Belgische frank! Het ging om opvorderingen, gehele en gedeeltelijke vernielingen en schade aan het wegennet (het deel opvorderingen alleen al bedroeg 953.397,53 frank). De totale waarde van de opeisingen onder de inwoners werd geschat op maar liefst 2.229.365,55 frank, maar ... men had slechts voor 371.381,39 frank aan opeisingbonnen voor die totale waarde. Ongeveer 1,9 miljoen frank aan opeisingen was dus schijnbaar niet gedekt. Waardeloze bonnen waren absoluut geen rariteit. Veel opeisingen gebeurden ook zonder enige schriftelijke 'schulderkenning' vanwege de Duitsers. En bij een aangifte na de oorlog durfde men er ook al eens een schepje bovenop doen. Een fenomeen dat in heel veel gemeenten voorkwam.
In de extra bijlage van een weekblad editie februari 2015 verscheen een artikel waarin Freiherr Manfred von Richthofen afgeschilderd wordt als een vrouwenversierder. Mogelijks liet de auteur zich inspireren door de film Der Rote Baron (2008) van de Duitse regisseur Nikolaï Müllerschön. Op vlak van historische authenticiteit biedt de film een slechte indruk. Richthofen muteert tot een vervalst levensgenieter en vrouwenheld. De romance tussen hem en zijn verpleegster Käte Otersdorf is niets anders dan fictie en speculatie. Maar dergelijk scenario verkoopt natuurlijk beter. Onder zijn tijdgenoten had hij weliswaar vele bewonderaarsters, maar hijzelf wilde het hart van een jonge vrouw niet breken. Daarbij zou de ene of andere relatie beslist falen door zijn militaire loopbaan en de oorlog. Twee vrouwen waren voor hem zo belangrijk: zijn moeder en zijn zuster. Niets belette echter dat bij feesten op het kasteel twee gezusters van de Markebeke gingen opdienen tot s avonds laat en zelfs tot s nachts. Nog wat duiding: tijdens zijn opname in Lazarett 76 Sint-Niklaas in Kortrijk in 1917, was Käte Otersdorf, zijn verpleegster, voornamelijk bekommerd om de genezing van Richthofen. Zij las hem zelfs de innige brieven die hij ontving van zijn bewonderaarsters voor. Richthofen, die zich verveelde in het Lazarett, verlangde om zijn eenheid terug te vervoegen. Op 22 juli gunden de dokters hem een bezoekdag. Dezelfde avond moest hij terug naar het Lazarett tot 25 juli. Käte Wienstroth was de verpleegster die hem zou vergezellen in de auto naar het kasteel de Bethune, samen met Albrecht von Richthofen (zijn vader), Adjudant Bodenschatz en Lt. Wolff. Van 6 september tot 23 oktober ging hij in rustverlof waar zijn thuis (Schweidnitz) was en liet zich telkens behandelen in een plaatselijk Lazarett. Lt. Carl von Schoenebeck (1898-1989), de laatste overlevende van Richthofens Jasta 11, citeerde nog in 1978 dat Manfred een rustig en humoristisch man was. Verscheidene bronnen vermelden dat hij ook een zeer hechte band had met zijn hond Moritz.
De
Duitse Jagdgeschwaders werden in april 1917 in het leven geroepen om de suprematie van de
Britse en Franse luchtmacht te bekampen. Op 24 juni 1917 kwam het bevel om het
Jagdgeschwader I te vormen. Dit kwam neer op de samenvoeging van de Jastas 4,
6, 10 en 11. Al gauw werd duidelijk dat men met het eerste Jagdgeschwader te
doen had met de elite van het Duits luchtleger...
De
Kogenluft (Kommandierenden General der Luftstreitkräfte) besliste op 27 juni
1917 dat om de 4 Jastas te verenigen, de terreinen ten zuidwesten van Kortrijk
worden toegewezen. Het zijn Marke, Markebeke en Bissegem. Op 2 juli nam het
Jagdgeschwader I zijn posities in. Het stond onder het opperbevel van het 4.
Armee (AOK 4).Rittmeister Manfred Freiherr von Richthofen werd er aangesteld tot
commandeur.
Maar
hoe was de toestand vlak vóór de vorming van het eerste
Jagdgeschwader?
Jasta
4 had op 27 juni 1917 zijn tenten opgeslagen in Kuurne en Jasta 11, met
bevelhebber M. von Richthofen himself, was sinds 10 juni gestationeerd in
Bavikhove. Jasta 18 diende Markebeke, dat het sinds 15 juni 1917 betrok, te
verlaten en kreeg als nieuwe bestemming Bavikhove. Jasta 6 en Jasta 10
daarentegen waren al respectievelijk sinds 10 juni te Bissegem (tussen de weg
Kortrijk-Menen en de spoorweg) en sinds 29 mei te Marke (verblijfshoeve)
gevestigd. Bijzonder detail: bij de aankomst van Jasta 18 op Markebeke ontstond
een conflict tussen de staf van de piloten en de staf van een
Fussartillerie-Regiment omtrent het betrekken van het kasteel de Bethune. De
artilleriestaf moest wijken...
Flugplatz
Marke (verblijfshoeve) zou van januari tot maart 1917 de standplaats worden van
Jasta 28 met als aanvoerder Oberleutnant Lang.
In
januari 1917 al werd een verordening geafficheerd waarbij werklieden werden
gevraagd voor het aanleggen van het vliegveld op de
Markebeke.
Niemand
bood zich aan, waarop burgemeester François Bethune de delicate taak kreeg zelf
de werklieden uit te kiezen...
Niettegenstaande
de harde vorst werd er toch gewerkt. De bomen van de dreef naar de hoeve Bekaert
waren al geveld. Samen met boer Wyseur moest boer Bekaert verplicht de mest
wegnemen van het land. In maart moest de helft van de bomen in de Kasteeldreef
afgehakt. Niets werd aan het toeval overgelaten en eind januari 1917 werd een
telefoonlijn gelegd vanaf het vliegveld Marke naar de villa De
Witte.
De overmacht van de geallieerde gevechtsvliegtuigen verplichtten de Duitsers halfweg de Eerste Wereldoorlog tot een hele reorganisatie van hun luchtstrijdkrachten. In augustus 1916 werden de Jagdstaffeln (afgekort: Jastas) in het leven geroepen; nieuwe gespecialiseerde vliegeskaders die - letterlijk vertaald - zouden jagen op geallieerde vliegers. Tegenover de kwantitatieve heerschappij in het luchtruim van de Britten en de Fransen, stond dat de Duitse gevechtspiloten beter geschoold en getraind waren. De Duitsers hadden ook betere vliegtuigen van het D-type, zoals de Albatros D.I, D.II en de latere D.III en D.V, maar ook de Pfalz D.III. Rond april 1917 waren de Duitsers zich ervan bewust dat ze de suprematie in het luchtruim weer moesten prijsgeven. Bijgevolg brachten ze de Jastas onder in grotere eenheden. Op dat moment vermenigvuldigde het 4. Armee (het 4de Duitse Leger) zijn vliegveldaantal over gans West-Vlaanderen; de meeste kwamen te liggen in het zuiden van de provincie, voornamelijk rond Kortrijk. Marke belandde meteen in operatiegebied. Van dan af speelden de vliegvelden een belangrijke strategische rol in de oorlog. De primeur, het gloednieuwe Jagdgeschwader I, dat onder het bevel stond van Manfred Freiherr von Richthofen, werd aan twee Flugplatzen toegewezen: enerzijds Flugplatz Markebeke en anderzijds, afgescheiden door de spoorweg, Flugplatz Marke. Flugplatz Marke had van januari tot maart 1917 al Jasta 28 ontvangen. In augustus 1917 stelde niemand minder dan Anthony Fokker, de Nederlandse vliegtuigbouwer, hier in Marke een gloednieuw vliegtuig voor dat alle andere zou overklassen: de Fokker Dr.I. Op 21 augustus landde hij hier op de Markebeke met twee van die nieuwe driedekkers. In zijn biografie schreef Fokker dat hij in Marke bij het Jagdgeschwader I een zeventiental dagen verbleef. De demonstratievluchten kregen hoog bezoek: ze werden bijgewoond door rijkskanselier Michaelis, generaal Sixt von Armin en generaal-majoor von Lossberg. Toch bleven de nieuwe driedekkers nog tot december 1917 aan de grond. Ten gevolge van vleugelconstructiefouten gebeurden al snel verscheidene ongelukken, waarvan sommige zelfs met dodelijke afloop. Luitenant Werner Voss, nieuweling bij Jagdgeschwader I op 30 juli 1917 en onmiddellijk benoemd tot Führer van Jasta 10, stortte om een ongekende reden neer en overleed aan boord van zijn Dr.I 103/17 op 23 september 1917. Acht dagen eerder was Kurt Wolff neergehaald in zijn Dr.I 102/17. Op 29 oktober van datzelfde jaar stortte luitenant Heinrich Gontermann, leider van Jasta 15, door een vleugelbreuk neer met zijn Dr.I 115/17. Hij overleed de volgende dag. Nauwelijks één dag later sneuvelde luitenant Pastor van Jasta 11 in gelijkaardige omstandigheden met zijn Dr.I 121/17. En zij waren niet de enigen... Fokker werd beschuldigd van ondeugdelijke constructie. Manfred von Richthofen eiste een grondig onderzoek van alle driedekkers van zijn Jagdgeschwader en drong erop aan dat ze allemaal zouden uitgerust met nieuwe vleugels van deugdelijke makelij.
Foto boven: Lt.Werner Voss (Jasta 10) en Anthony Fokker in augustus 1917 op Flugplatz Marke. Links gebouw pannenfabriek 'Tuileries du Pottelberg'. De letters zijn duidelijk te zien op het dak.