Na vier jaar ontbering en tekorten tijdens de Eerste Wereldoorlog was de tijd gekomen dat de bevolking kon genieten van betere tijden. Zowel op materieel als op sociaal vlak viel her op te bouwen en was vernieuwing nodig. Er was amper nog verenigingsleven.
Nog te midden de geestesverwarring die heerste tijdens de onstuimige oorlogsjaren stuurde het bisdom, dat niets aan het toeval over liet, doelbewust een dynamisch sociaal opgeleid iemand, teneinde de huidige benarde sociaal-culturele toestand in onze gemeente aan te pakken. Louis Socquet, die met Sinksen van het jaar 1918 priester was geworden, verving hier in oktober 1918 onderpastoor Jozef Bonne (°Brugge 1878 + Brugge 1936), die noodgedwongen naar Brugge werd geroepen.
Louis Socquet werd geboren te Ieper op 4 april 1893 als zoon van een apotheker. Op 25 mei 1918 werd hij priester gewijd in het kerkje van het Prinselijk Begijnhof te Brugge . Hij had een opleiding gekregen, zoals nog andere priesters in die tijd, om de laagste sociale klasse bij te staan in de klassenstrijd die toen heerste. Trouwens een moeilijke taak, omdat naast de conservatieve geest, veel onbegrip roet in het eten gooide. In 1927 werd hij naar Ieper St. Pieters overgeplaatst, waar hij fungeerde als onderpastoor en tevens ook het ambt van arrondissementsproost (1927-1937) van het A.C.W. waarnam. Vanaf september 1933 was hij tot zijn ziekte in 1948 directeur van de St. Jozefs Vrije Beroepsschool in Ieper, waar hij al sinds 1931 lesgever godsdienst en maatschappijleer was. Onder zijn gedreven beleid kreeg de school, die in een benarde toestand verkeerde, een heel nieuwe facelift. Maar hij had het daar ook aan de stok met "andersdenkenden" in verband met een buitengewone stadstoelage voor een nieuwe werkplaats. Hij stierf te Ieper op 8 november 1950, getroffen door een erge hartkwaal.
Op 20 juni 1921 stichtte hij, samen met enkele jongelui uit de congregatie, de turnvereniging "Voor Outer en Heerd" . Onder zijn impuls zagen hier te Marke het syndicaat, de spaarkas en ook de muziekharmonie "Hoger Op", de KAJ, de toneelgilde en de kinema het daglicht. Voor de oorlog was de jeugdwerking hier minimaal, omzeggens onbestaand. Het sterk opzetten van sociale bewegingen, die ook de lagere klassen, die hem nauw aan het hart lagen, aanspraken , was een belangrijke factor op cultureel en creatief vlak.
In mei 1921 reden enkele jongelingen samen met hun kameraden naar Kemmel, waar maarschalk Foch een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers zou komen inhuldigen. Daar bevond zich benevens Belgische en Franse ruiters ook een groep Franse keurturners. De prestaties van die laatste vielen zo in de smaak van Jozef Craeynest en Maurice Holvoet, dat ze besloten een vergadering te organiseren en een voorstel in te dienen voor de oprichting van een turnvereniging.
De vergadering verliep niet zonder tegenstand, zo had Socquet het ook voorspeld, maar de initiatiefnemers hielden voet bij stuk en hun wil geschiedde. Op die stichtingsvergadering lieten zich al meteen 15 leden inschrijven. Nu moest er uitgekeken worden naar een leider en de keus viel op Alfons Libeer, een Lauwenaar, die gedurende 2 jaar de jonge groep met veel talent en toewijding zou leiden.
De eerste leider werd opgevolgd door Michel Mulie, die na zijn huwelijk op zijn beurt werd opgevolgd door Jozef Craeynest, een van de stichters.
Op de eerste zondag van oktober 1921 trokken de turners - ze waren al met 28 - voor de eerste maal uit in kostuum (witte lange broek, zwarte elastieken gordel, witte vareus (trui) met op de linkerborst het wapen van Marke, en dwars over de borst en de rechterschouder een breed driekleurig lint, als hoofddeksel een pet met harde klep, blauwe band en wit bovenste en op de band een speld met kenspreuk en de Vlaamse Leeuw die het kruis vasthoudt). Deze eerste uitstap werd gepland ter gelegenheid van de processie van de H. Rozenkrans.
|