André Demedts werd geboren op 8 augustus 1906 te Sint-Baafs-Vijve op de eenzame hoeve Het Elsbos, tussen de Mandel en Leie. Hij was het eerste kind van Maurits Ferdinand Demedts (1872-1943) en van Maria-Celesta Vandenhende (1878-1966). Uit dertien bevallingen bleven maar vier kinderen over: naast André de oudste, Gabriëlle geboren in 1909, Paul in 1914 en Michel in 1922. Weinig auteurs waren zo verbonden met hun geboortegrond en hun voorgeslacht als André Demedts.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Zijn grootouders aan vaderszijde waren Ivo Demedts en Rosalia DHondt, die afstamt van het geslacht van de Wakkense cartograaf en graveur Hondius (1563-1612). Langs moederszijde waren zijn grootouders Modest Vandenhende en Rosalia Baert. De moeder van Ivo Demedts was Coeta Ghellemijn (1791-1852), die op haar beurt de jongste dochter was van Karel Ghellemijn (1765-1848). Ook het Demedts-land tussen Mandel en Leie zal regelmatig terugkomen in zijn werk.
Een bijdrage van zijn zuster Gabriëlle voor het Demedtsnummer van het tijdschrift Vlaanderen in 1976 biedt ons meer informatie over de eerste levensjaren van André. Hun moeder vertelde haar
dat André, die slechts zeven maand gedragen was toen hij geboren werd, alleen gekoesterd in haar armen in slaap geraakte. Ook, dat hij niet schreeuwde als andere kinderen, maar echte tranen weende. Om hem te kunnen voeden, moesten ze trachten hem te verstrooien, zodat hij vergat waarmee hij bezig was. Vader beproefde het op een avond met zijn lijflied 'Souvenirs du jeune age'. En alles ging goed tot hij naar een ander lied wilde overgaan. Het moest telkens opnieuw hetzelfde zijn. Het langzame weemoedige, het eerst gehoorde. Of grootvader nam hem met fles en al op de arm, ging ermee van stal tot stal en liet hem aan klinken en grendels rammelen. Wie met zo'n kleine levenshonger begint, blijft het lastig hebben...
Gabriëlle Demedts: Ik herinner mij een verre avond uit mijn kindertijd : moeder had André verzocht bij mij te blijven, in een drukke tijd dat zijzelf voor het melken moest instaan. Ik kon nog niet lopen en dat deed ik op mijn derde jaar, dus kan hij nog geen zes geweest zijn. Hij verzon vertellingen en naarmate het meer schemeren ging, geheimzinniger en beangstigender. Het ging net over een gróte beer in een diepe spelonk, toen onze bandhond, verwonderd over zichzelf en onze schrik, in de deuropening kwam staan. Voor mij was hij de beer uit het verhaal, zo sterk was reeds mijn broers suggestievermogen. Eigenlijk ging er als een kracht van hem uit. Zijn grote schuchterheid belette niet dat men onder de indruk kwam van zijn anders en méér zijn. Dit deed een vriend-priester aan mijn grootouders zeggen : 'hij zal eens een groot missionaris worden.'
Gedurende de eerste wereldoorlog zijn wij veel meer thuisgeweest dan dat we school-gelopen hebben, zo dikwijls werden de klaslokalen door Duitse soldaten bezet. Moeder gaf ons af en toe les, maar het grootste deel van de tijd hebben we in vrijheid doorgebracht. Het moet soms voor André en mijn neef Marcel, die bijna altijd bij ons was, een soort plaag geweest zijn: het meisje dat maar half meekon en steeds met de jongens buiten wilde zijn.. Tot uw aller geruststelling kan ik er echter onmiddellijk bijvoegen dat ze dikwijls aan mijn aandacht konden ontsnappen. Dan hoorde ik nadien van Marcel weidse verhalen over het vinden van nesten van zeldzame vogels, hoog of diep verborgen. De eitjes werden als trofeeën meegebracht en, in een twijfelachtig geval, moest vader uitmaken om welk soort het ging. De geheimvolle 'Wulfputten' en de waterbossen (of ging dat alles om één bos, André ?) ken ik slechts uit het enthousiasme van Marcel, mijn broer deelde die nood tot praten niet.
Er werden echter ook dikwijls rustiger spelen op touw gezet, waaraan ik volop mee kon doen. U ziet, vreugde en teleurstelling was zon beetje verdeeld ! Het opzetten der spelen ontsproot gewoonlijk uit André's verbeelding, maar eens dat ze op gang waren, verloor hij vlug alle belangstelling en verdween zo maar. Dan was hij in huis met een boek terug te vinden en verder onbereikbaar.
Wie André's 'Dag voor gisteren' las, weet hoe hij tot de ontroering van het schone in de letterkunde is gekomen en over het ontstaan, zeer vroeg, van zijn eerste geschriften. Later, toen zijn gedichten in tijdschriften begonnen opgenomen te worden, zou hij er mij af en toe een nieuw voorlezen. Zij hebben mij diep geraakt, ik wist hoe reëel het leed was dat erachter stond en de machteloosheid van mijn goede wil. Ook toonde hij me een lovende brief van Menno Ter Braak, over een novelle die hij naar 'Forum' had ingestuurd.
Zijn vertrouwen toen heeft mij gesteund en helpen mens worden. In mijn vrije tijd las ikzelf veel en mijn boeken kreeg ik uit André's hand. En eens, ik was toen vijftien, kreeg ik 'Celbrieven' van Wies Moens. Ik bracht het terug, ik wilde een verhaal, een roman. 'Eerst dat nu eens' zei André. Op zijn gezag begon ik eraan, maar een drietal bladzijden waren genoeg, om mij als het ware op te nemen in de eenheid van klank, ritme en betekenis van dat lyrische proza. Het was voor mij als een openbaring. Voortaan zou ik automatisch het eerst de gedichten lezen in de binnenkomende tijdschriften. Het was een tijd, in de literatuur, van grootmenselijk idealisme en broederlijkheid. Het klonk alles zo waarachtig en verwezenlijkbaar. De wereld zou met ons opnieuw beginnen !
Tot slot hier nog een fragment uit de inleiding in De weg terug (verschenen in Biekorf, Westvlaams Archief, 1963):
Terug te mogen denken aan mijn kinderjaren is mij een vreugde en een troost, zowel een troost als een vreugde. Met het voortgaan der jaren besef ik beter en beter hoeveel ik toen gekregen heb, dat me niet meer kan ontnomen worden. Het land waar ik geboren en opgegroeid ben, de streek tussen Mandel en Leie, is vlak als een tafel. De einder ligt waar de blik in gebreke blijft om dieper in de verte door te dringen. Er zijn geen grenzen, geen begrensdheden in de ruimte. Ze bestaan evenmin in de tijd. Verleden, heden en toekomst waren gelijktijdig aanwezig; sagen en overleveringen verhaalden dat alle toekomstvooruitzichten en voorspellingen aleens gebeurd waren en ons niets kon overkomen dat onze voorouders niet medegemaakt hadden.
|