Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
02-07-2015
Geel schriftmos
"Geel schriftmos" (Opegrapha ochrocheila nu Alixoria ochrocheila) is een schriftmos (licheen) met een basis (thallus) die wittig is. Daarop liggen de vertakte apotheciën of lirellen die zwart zijn en vertakt. Er is ook een middenvoor in. Doorgaans moet men wel de sporen nakijken om het licheen goed op naam te kunen brengen. Geel schriftmos is ook nogal zeldzaam en soms meer in kustgebied te vinden. Toch mooi om dit licheen, dat op een oud schrift lijkt te trekken, onverwacht aan te treffen.
Deze zwam, de "Schorsspleetlipkogelzwam" (Hysterium angustatum) is een verrassende verschijning als men naar lichenen op zoek is op een populier. Op 't eerste zicht lijkt dit om een schriftmos (een licheen) maar dat lijkt niet te zijn. De vruchtlichamen zijn een mm lang en zwart met een overlangse groef. Hij komt op allerlei loofhout voor. Deze opname is 10 maal vergroot en met een loepe (10 x) is dit wat men ziet. Er zijn geen vertakkingen en dit is wel een verschil met lichenen die doorgaans vertakkingen hebben. De naam is wel verhelderend maar men moet eerst eens goed ademhalen alvorens hem te kunnen uitspreken.
Op de heide met een zure bodem kan men dit merkwaardig licheen aantreffen. Het "Gewoon stapelbekertje" (Cladonia servicornis) heeft podetiën (staafvormige structuren) die als een beker eindigen en merkwaardig genoeg spruit er in het midden van deze beker nog eens een bekervormige structuur. Dit fenomeen kan zich nog eens herhalen tot zelfs zeven etages hoog! Hier wel drie etages.Toch wonderlijk dat een symbiose van en schimmel en een alg tot zulke formaties kunnen uitgroeien. De vormenrijkdom van lichenen is toch wel zeer groot! In "bijlage" geven we nog een opname van dit merkwaardig licheen met een treffende en goede naamkeuze.
Op rottend hout kan men soms deze "Turflucifer" (Cladonia incrassata) wel eens aantreffen (de naam "turf-"is dus wel goed gekozen). De grondschubben zijn groenig grijs en diep ingesneden en meestal liggend en wat zode- vormend. Ook sterk bedekt met soredieën. Het zijn deze sorediën (korreltjes) die hier vooral opvallen. Ook de rode apotheciën, die zeldzaam zijn, maar hier toch goed te zien zijn, vallen op. De apothecieën (vruchtlichamen van het licheen) staan op korte, staafvormige "podeciën", zoals men deze noemt. In "bijlage" geven we nog een vergrote opname waar ook de grondschubben wat beter te zien zijn.
Hierbij nog een schriftmos: "Gewoon schriftmos" (Graphis scripta). Het is een van de zeldzame schriftmossen ook. Het thallus is gelig tot wittig, glad en helemaal korstvormig zoals men goed kan zien. De "apotheciën" (lirellen omwille van de vorm) zijn lijnvormig tot vertakt en geven opnieuw de indruk dat het een of ander schrift is. Steeds mooi om het op een beuk , hazelaar, lijsterbes of zomereik aan te treffen!
Een merkwaardige maar toch goed gekozen naam voor dit licheen: "Inktspatkorst"(Arthonia spadicea)! Deze "inktspatjes" (vlekjes) vallen van ver helemaal niet op en liggen een beetje boven het thallus en de schors van de boom. Het zijn de vruchtlichamen (apotheciën) van de schimmelcomponent van het licheen. Zij zijn maar 0,5 mm groot. Zo worden zij veelal aanzien als vlekjes die bij de schors horen. Over grote oppervlakten kan men ze aantreffen. Meestal wel op boomvoeten maar soms ook hogerop. Verrassend! In "bijlage" nog een opname van iets verder.
Dit was wel geen echt "Gewoon purperschaaltje" (Lecidella elaeochroma) maar en vorm met gelige soralen op. Het wordt een forma "soralifera" genoemd. "Sorali" zijn soralen en Latijnse "fera" = dragen. Gewoonlijk zien we dus een gewone wittige thallus (grondvlak) met de zwarte kleine apotheciën, maar hier over het gehele licheen zien we deze gele soralen op het thallus. Dit beeld is een vergroting van iets meer dan 30 x om een beter zicht te hebben. In "bijlage" nog een opname van iets meer dan 10 x. Geen fenomeen dat men dagelijks tegenkomt!
Het "Melig takmos" (Ramalina farinacea) is een struikvormig licheen.Het is vrij onregelmatig dichtvertakt, de takken zijn smal (tot 3 mm). De bovenzijde is gelig groengrijs onderzijde iets bleker maar niet wit.Hierop komen ronde tot iets onregelmatige soralen met geelwitte, fijnkorrelige sorediën. Deze korreltjes bevatten de schimmelcomponent en algen en zijn de favorite voortplantingselementen van dit licheen. Eén korreltje kan al een nieuw licheen vormen! Dit was wel een heel mooi exemplaar want gewoonlijk zien we dit licheen niet zo groot ontwikkeld. In "bijlage" nog een opname hiervan. Ook de wetenschappelijke naam is mooi gekozen: Het Latijnse "ramus" = tak en het Griekse suffix '-ina' = gelijkend op. Het Latijnse 'farinacea' = melig, uit meel bereid. Zo zien we dat hier gebruik gemaakt is van het Latijn en het Grieks om een wetenschappelijke naam te maken.
Dit is ongeveer de ware grootte wanneer men op schors een schriftmos ontdekt. Deze zijn in het veld nogal moeilijk te determineren zodat er best een stukje van wordt meegenomen om het verder te bekijken. Hier bleek dat het een "Geel schriftmos" (Alixoria ochrocheila) was. Een schriftmos vindt men niet zo dikwijls en het is dan ook altijd een verrassing er een te vinden. De vruchtlichamen (apotheciën) nemen hier een vertakte vorm aan die men dan ook "lyrellen" noemt. In het midden hebben ze doorgaans een spleet. Hier vindt men dan de sporen van de schimmelcomponent in. Ook deze vorm getuigd weer van de variabiliteit van lichenen. In "bijlage" nog even een vergroting.
Dit "Lichtvlekje" (Phlyctis argena) was wel erg groot. Het was bijna 20 cm lang en stond op een overhangende wilgenstam boven water. Daarnaast stonden nog een paar Lichtvlekjes die meer normaal van grootte waren. Het is helemaal korstvormig en heldergrijs, glad tot iets bobbeligen en vrij dun. Soralen (korreltjes bovenaan) zijn gelig wit. De uiterste rand is steeds wat witter. Nog maar eens een voorbeeld van de variabiliteit van het voorkomen van lichenen. De naam is wel goed gekozen, want het valt toch wel op, op een donkere stam, waarop het staat.
Het "Rookglimschoteltje" (Lecania naegelii) heeft een witte thallus (ondergrond) en de apotheciën (vruchtlichamen) zijn vrij groot tot 0,5 mm. Ze staan wat bol en zijn grijzig bruin (hier wat donkerder bruin) met een randje dat veel lichter van kleur is. De sporen zijn kleurloos en viercellig. Dit wil zeggen dat zij door drie septen (streepjes in het beeld) gescheiden zijn. In "bijlage kan men zo twee sporen zien met een pijltje aangeduid. Dit beeld is en vergroting x 400.
De "Boomrookkorst" (Catilaria nigroclavata) is ook een klein licheen dat op bomen te vinden is. Hier zien we sterk vergrootte, zwarte schijfjes (de apotheciën of vruchtlichamen) met een zwart randje die ook niet groter zijn dan 0,25 mm. Zo'n vruchtlichaam bevat zakjes met sporen. Hier zijn de sporen in drie vakjes opgedeeld. Op de afbeelding in "bijlage" zijn er enkele aangeduid met een pijltje. Ook zien we dat de "parafysentoppen" (structuren tussen de zakjes met sporen) knotsvormig en zwart zijn (ook aangeduid met een pijltje) De sporen zitten in een "zakje", dit kunnen we opmerking vooral links in de afbeelding in bijlage, daar is een zakje met sporenin te zien.
Het "Schoorsteentje" (Anisomeridium polypori) is wel een heel klein licheen. De vruchtlichamen "picnidiën" zijn maar 0,25 mm. Het zijn kegelvormige elementjes die als een "schoorsteentje" naar boven steken uit een wittig thallus. Daaruit zien we hier en daar een wittig elementje naar bovenkomen wat we als de "rook" van het "schoorsteentje zouden kunnen noemen. Dit zijn de "picnosporen" die er uit stulpen. Picnosporen zijn sporen die niet geslachtelijk zijn voortgebracht maar afsnoeringen zijn van het mycelium van de zwamcomponent van het licheen. Omdat het zo klein is hebben we hier, een afbeelding met enkele "schoorsteentjes, met een pijl aangeduid. In "bijlage" nog een afbeelding. Deze vergrotingen zijn meer dan x10 onder een binoculair opgenomen.
Lichenen kunnen toch een merkwaardige vorm aannemen, zoals hier ook het "Zwart schriftmos" (Arthonia atra). De naamkeuze is wel goed met het woord "schrift" er in, verder is het natuurlijk fout als er "mos" wordt aan toegevoegd. Het is helemaal geen mos maar een licheen, een symbiose van een schimmel en een alg. De tekens die we hier op een witte ondergrond zien, zien er als een chinees schrift uit, maar het zijn de vruchtlichamen (apotheciën)van de schimmel van het licheen. Hier worden de sporen gevormd om zich voort te planten. Zo'n spoor moet dan wel de goede alg tegenkomen om in symbiose te gaan. Niet moeilijk om te begrijpen dat dit lichen niet zo algemeen is. In "bijlage" nog een opname.
Deze beuk (Fagus sylvestris) had nog wel zeer hoog een bladerdek maar onderaan is hij volledig blootgesteld aan de zon. Door zijn gladde schors is de beuk zeer slecht bestand tegen deze blootstelling en spreekt men van "zonnebrand" bij de beuk. De schors zal door de temperatuurswisselingen van dag en nacht gaan openbarsten en dat is hier duidelijk te zien. We zien over een grote lengte de schors helemaal weg tot op de kern van de beuk. De beuk probeert dit te herstellen door schors aan te maken maar slaagt er niet in de wonde terug te bedekken. Een voordeel is hier wel door de invloed van licht en de zon zijn hier heel wat lichenen die zich op deze beuk hebben kunnen vestigen. In "bijlage nog een opname van de ernstige aantasting van deze beuk.
Het "Gestippeld schildmos" (Punctelia subrudecta) is een bladvormig licheen, zoals men dat noemt. De blaadjes zijn aangedrukt en de randen een beetje opstijgend. De uiterste rand is wat glanzend en donkerder gekleurd. De lobben, zijn rond en bovenaan zien we ronde puntvormige soralen. Dit is het merg dat door de bovenzijde van het licheen naar buiten komt. Deze korreltjes van de soralen zijn een effectief voortlantingselement van dit licheen. Het bevat reeds een stukje van de schimmel en van de algen waaruit het is samengesteld. Als zo'n korreltje wegvliegt kan het ergens anders gaan ontwikkelen tot een nieuw licheen. De ronde, puntvormige soralen hebben ook tot een zinvolle naamkeuze geleid: "gestippeld"! Deze opname is een detail in "bijlage" het licheen volledig.
Op deze beuk zien we een licheen staan: "Gewoon purperschaaltje" (Lecidella eleaochroma) . De thallus (het witte gedeelte) is door een brede barst in de schors helemaal gescheiden voor meer dan 1 cm!
In de witte thallus zien we verder de kleine zwarte apotheciën of vruchtlichamen van de schimmel van het licheen. Merkwaardig is wel dat er eerts een samenhangend geheel moet geweest zijn voor dit licheen maar dat er met de jaren een barst ontstaan is, die er twee helften van gemaakt heeft en dat het licheen zo op beide delen blijft verder groeien. Het uit elkaar gaan heeft heel wat tijd gevergd en geeft daarbij ook aan dat lichenen ook zeer traag groeien! Soms maar enkele mm per jaar! In "bijlage" nog een opname van dit fenomeen. Het zou intressant zijn om te weten hoelang deze barst er over gedaan heeft om deze breedte te krijgen.
De "Berijpte kroontjeskorst" (Sarcogyne regularis) is een licheen dat op steen te vinden is. De thallus (het zogenaamde lichaam van het licheen) is korstvormig, onopvallend, grijsgroen maar meestal ziet men niets speciaals en is deze thallus in het substraat verzonken. De apotheciën of vruchtlichamen van het licheen zijn in droge toestand blauwwit berijpt (zoals hier). Het merkwaardige is dat, als zij nat zijn, ze vleeskleurig worden. De wetenschappelijke naam "sarco" = vlees en "-gyne"= vrouw. "Vrouwenvlees" vrij omschreven, refereerd daarnaar. In "bijlage " nog een opname van dit mooi licheen.
Wel een aparte naam dit "Stoeprandvingermos" (Physcia caesia). Het is wel op beton te vinden maar ook op andere substraten en niet alleen op "stoepranden"! Het heeft lobben die uitgroeien en daardoor is de idee van "vingers" wel aangepast. Zeer eigen aan dit licheen zijn de grijze tot blauwigebollesoralen die boven op het thallus (de vingers) staan. Dit zijn korrelachtige structuren en deze kunnen bij uitstek bijdragen tot de aseksuele verspreiding van het licheen. In "bijlage" nog een opname van meer nabij.
Op een betonnen dijk vonden we dit groot exemplaar van het "Oranjedooiermos" (Xanthoria calcicola). Het moet wel een ouder exemplaar geweest zijn want doorgaans zien we alleen de isidieuze structuren in het midden van het licheen, die er wat knobbelig uitzien. Hier ook massaal aanwezig. Daarnaast stonden er echter ook grote vruchtlichamen of apotheciën op van de schimmelcomponent van het licheen. Indrukwekkend wel omdat ze wat groter uitwaaierden dan een gewoon schoteltje zoals we dat nog zien.In "bijlage" nog een opname met wat van meer nabij die grote apotheciën!