Zijn handen, krachtig, sterk vol leven,
legde hij op't blanke blad, papier onbeschreven.
De witte eendeveer, scherp aangesneden, schrijvensklaar,
stak als een speer tussen duim en wijsvinger, hij keek er naar.
Eens had deze vleugelpen, een deel van een volmaakt geheel geweest, door de schepper goed overwogen.
Hoeveel duizenden mijlen, zou hij wel zijn gevlogen.
Naar warmer oorden, als kopgids, in een sierlijke veeformatie,
Na uren vliegen, neerstrijkend, uitglijdend op de Nijl, in al haar gratie.
Wat slaat mijn rede weer op hol, ik moet werken, schrijven en hier niet zitten grienen.
Ik neem de veer, en schrijf het recept, " eend met appelsienen."
Blues ( het water komt me in de mond )
|