Het sneeuwt
Vannacht verschrikkelijk gedroomd, opeenvolgende nachtmerries vol overleden mensen. Mensen die ik lief heb gehad, maar die mij deze nacht in mijn slaap kwamen kwellen.
Daarom ben ik vanmorgen met een zware kop opgestaan en blijven mijn gedachten in het verleden hangen. Kortom ik ben in een nostalgische bui.
Nu echter bewust, en ik tracht de goede herinneringen uit mijn jeugd op te roepen. En kijk, ik ben terug zeven jaar. Het is december kersvakantie1949. Ik ontwaak in mijn slaapkamer. Ik beslaap het grote twee persoonsbed, alleen, want mijn zus die veertien jaar ouder dan ik, is onlangs getrouwd. Dus nu is het grote bed voor mij alleen. Ik kijk rond in het vertrek en zie de oude vertrouwde dingen terug. Vlak voor mij zie ik in de geslepen spiegel van de kleerkast, waarin ik graag grote regenboog gekleurde speekselbellen in blaas. Rechts tegen de lange muur staat een lavabokast met een grote spiegel in het midden en twee smallere uitklapbare spiegels aan de zijkant, waarin men zijn achterhoofd kan bekijken.
Op het marmeren blad staat een zandkleurige lampetkom die al jaren niet meer gebruikt is. Links daarvan, rijdt op een kunstig gehaakt lapje, een porseleinen koets met een op de bok een fier koetsiertje en in de karos een weelderige freule die mij glimlachend aankijkt en waarop ik eigenlijk een beetje verliefd ben. Dat beeldje heb ik voor moederdag gekocht, omdat ik het zelf zo mooi vond mocht ik het op mijn kamer zetten.
Ik ga op mijn hoofd staan en kijk zo naar het, met schakeringen ingelegde, kersenhouten juwelenkistje van mijn vader.
Pas spaarcenten zitten erin en ook zijn gouden uurwerk, dat hij alleen maar s zondags draagt.
Ik ging er dikwijls in kijken en soms zat er veel geld in, maar nooit kwam het bij mij op om er ook maar één cent uit te nemen. Als er geld genoeg geld in zat, zei pa dat hij de bank liet springen, dan kleedde hij zich op en ging voor een paar dagen op kroegentocht, tot hij blut weer thuis kwam. Zijn gouden armbanduurwerk heb ik geërfd, maar zon twintig jaar geleden ben ik ze door het stokken werpen, bij het spel met de hond, in de duinen verloren. Het spijt mij pa, want ik had het graag doorgegeven aan mijn kleinzoontje.
Ik hoor vreemde klanken op de straat, geluiden die zo anders lijken. De klepperende hoeven van het bakkerspaard klinken holler en meer gedempt. Ik hoor geschraap van blik tegen de straatstenen. Ik vermoed wat dit betekend. Ik spoed mij naar het raam. Schuif snel de gordijnen opzij. Ik word even verblind door het felle licht dat de verduisterde kamer induikt. Mijn mondhoeken krullen zich naar boven in een lach. Ik wrijf de ijskristallen van de ruit. Het sneeuwt, het sneeuwt, giert het in mij!. Ik zie sommige van mijn vriendjes die een grote sneeuwbol rollen, klaar om er een sneeuwman van te maken. Sneeuwballen vliegen over en weer. Charlotje ligt op haar rug en maakt met haar armen een engeltje in het midden van de straat.
Hé, luilak het is al tien uur, maak je vlug klaar, de straat op, het sneeuwt.zegt mijn moeder blij.
Zij geeft mij een dikke zoen, en zie ze leeft
niet dood zoals deze nacht.
Dagdromen zijn veel mooier, die kun je zelf manipuleren.
|