Hallo beste lezers.
Ik ben Roger Van Goethem, uw gastheer.
Vorig jaar is mijn vierde boek verschenen.
Het boek heeft de veelbelovende tittel
‘Erop en erover’ Het is een verzameling van
ludieke verhalen en kwajongensstreken uit mijn jeugd.
Mijn vorige werken zijn: ‘De trap der wijsheid’, een jeugdroman, ‘Pinkske’ een kinderboekje, en ‘De zevende hemel’ een bikkelharde misdaadroman.
Ik ontmoette deze morgen een vriend die ik reeds ken van in mijn jeugdjaren, de broer van Charlotte.
Tonny een buurjongen. Mijn vader vertelde mij altijd dat de knaap Tonny heette, omdat hij de vrucht was van een Engels soldaat die het met zijn moeder had gedaan tijdens de bevrijding. Maar goed dat de Chinezen ons niet hebben bevrijd anders heette Tonny misschien Ying yang.
Nu ja, na vele jaren wist ik wel dat ik mijn vader niet altijd au serieus moest nemen, pa was een geboren speelvogel, een kindertreiter.
Zo woonde er in onze straat, de deur naast ons, een meisje dat Charlotte heette, de jongere zus van Tonny.
O, wat was is als kind verliefd op haar. Al vanaf mijn vijfde adoreerde ik Charlotje. Mijn vader wist het, en hij had toen voor mij een ondeugend liedje gemaakt dat als volgt klinkt.
Charlotje mijn zotje, geef mij de sleutel van je gotje. (gotje is Antwerps voor gaatje)- voor de Nederlanders-
Wist ik veel wat daar verkeerd aan was en ik zong het als een Romeo voor zijn Julia, tot ik Lotjes moeder achter mijn vodden kreeg.
De genen mijn vriend, wil het toeval toch dat er bij Eliano in de klas een meisje zit waarop hij verliefd is en dat toevallig Charlotte heet.
Neen, verkeerd geraden ik leer hem het versje niet, hoewel ik ferm op mijn tanden moet bijten.
Zo zie je maar je leert bij, van generatie tot generatie. Wij zijn meer gesofistikeerd noemt men dat. Dikke nekken, dat is het.
Zoals bijna iedere woensdagmorgen, ging ik vandaag ook weer, bij een lekker zonnetje, naar de markt in de Driehoekstraat. Mijn interesse gaat slechts naar een paar kramen: de viskraam, de groenten en fruit kraam (waar ik de vitaminen voor een ganse week inkoop), en tenslotte de snoepkraam, (waar ik de suiker die ik niet mag hebben vanwege mijn diabetes inkoop), omdat ik het niet laten kan.
Met zwarte muizen zondig dan overdadig omdat ik zo graag de smaak van anijs heb.
Tevergeefs zocht ik rond tussen de uigestalde lekkernijen.
Mijnheer heeft u al van die heerlijke zwarte muizen?vroeg ik vol verwachting aan de marktkramer.
Ik weet het mijnheer, u hebt er al een paar weken na elkaar naar gevraagd. Eergisteren nog heb ik woedend getelefoneerd naar de leverancier, en als ik boos ben mijnheer, dan weten ze er van! Volgende week zal ik er zeker terug bij hebben.
Diep teleur gesteld wilde ik mijn weg verder zetten.
Mijnheer, ik heb wel zwarte pieten die hetzelfde smaken!riep de man mij na.
Ik keerde terug op mijn stappen.
Ik had mij verwacht aan een drop in de vorm van de trouwe helper van de Sint.
Hier proef maar een eens ze smaken het zelfde als de muizen,verzekerde de man en hij dook onder de plank met uitgestalde snoepjes. Dan reikte hij mij een zwarte piet aan, zoals men dat in de jaren vijftig deed met seksboekjes die men vanonder de toonbank haalde. Verwonderd keek ik naar het snoepje in mijn hand. Het was een waarachtige zwarte penis, zij het dan in eerste communie formaat. Met wat twijfels stak ik de drop in mijn mond. Tot mijn verbazing smaakte hij net zo heerlijk als de door mij begeerde zwarte muizen.
Lekker nietwaar?vroeg de verkoper met een schalkse lach.
Inderdaad geef mij maar een half pond,zei ik.
Ja, ze zijn lekker en ik heb ook nog zwarte borsten bij. Nu wij geen negerinnen tetten meer mogen verkopen, beginnen wij met zwarte pieten en zwarte tetten,schaterde de man.
Als spoedig bleek het dat hij niet voldoende pieten meer in zijn bokaal had.
Ik ga even kijken of ik er nog in mijn wagen heb liggen,zei de man.
Weet je, onderbrak ik hem vul dan maar aan met borsten.
O, dat is gemakkelijker mijnheer.
Ik zuig toch liever op een borst dan op een penis, vindt u ook niet?lachte ik en maakte daarmee een grap die niet in goede aarde viel, want de marktkramer keek mij plots scheef aan en sloot nors af met:
Dat is een kwestie van smaak hé mijnheer, gewoon een kwestie van smaak.
Zij wandelden samen arm in arm, kinderen amper vijftien jaar. De mensen lachten cynisch spottend, toch waren zij echt een paar. Van seks was er toen nog geen sprake, neen, daar dachten zij niet aan. Elkaar wat kussen en wat strelen meer werd er niets gedaan. Maar dan enkele maanden later, ver weg verborgen tussen t gras. Bevend, en na lang gestamel vond hij de hoogste hemel pas. Zij had zich wel aan hem gegeven, doch het was voor haar te vroeg. Ze kon het haarzelf niet vergeven, en brak met hem spijtig genoeg. Liefde eerst zo puur en zuiver was voor haar niet langer waar, Want wat er met haar gebeurde, daarvoor was zij nog niet klaar Hij kon het maar niet begrijpen, het ging mis, voorgoed maar waar.
Hij was lief en zo voorzichtig, God hij hield zo veel van haar.
Het was een smalle hoge kerselaren kast met een lang schuifraam vooraan. Zij was onderverdeeld in drie schabben. Op de onderste verdieping stond een Arabisch mokkaservies. De wijnrode kopjes, verfraaid met een gouden randje, keken op naar de koffiepot die hooghartig met zijn nek over hun heen boog. Om het geheel te vervolledigen glom er achteraan een antieke Turkse waterpijp waaraan misschien ooit nog een sjeik aan gelurkt had.
Op het bovenste vak stond het zilverwerk in zijn opgepoetste glimmende pracht. Het middelste gedeelte was mijn afdeling, de porseleinen beeldjes de koets met het markiezinnetje en op de bok de fiere koetsier, daarachter de verliefde herder en zijn blozend herderinnetje, de hondjes en de poesjes die op hun glazuren achterpootjes dansten, ik kon ze urenlang bewonderen.
Niemand behalve moeder mocht de kast openen het was haar domein, alleen zij besliste wat er in stond en wat er mocht bijkomen. Alleen de vrijdag wanneer zij alles uit het heiligdom haalde om het af te stoffen en op te poetsen mocht ik voorzichtig de beeldjes aanraken. Ik genoot dan van het vrij uitgestalde keramiek en de vrijdaggeur van zilverpoets.
Ik had er nooit aangedacht om zelf in die kast te komen tot op die bewuste dag een nieuw relikwie in de kast kwam, iets dat er naar mijn gevoelens niet in thuis hoorde.
Op een dag kwam vader naar huis met een fototoestelletje, dat hij aan boord had gekregen, niet groter dan een luciferdoosje. Het had de kleur van witte chocolade. Mijn ouders keken door het zoekertje naar het licht en deden nogal geheimzinnig over wat er te zien was.
Wanneer ik vroeg om ook eens te kijken, kreeg ik te horen dat het nog niet aan mij besteed was. Het toestelletje kreeg een plaatsje rechts achteraan op de middelste etage van de zilverkast, recht tegenover het ondeugende herderinnetje.
Wanneer mijn ooms op bezoek kwamen werd het apparaatje te voorschijn gehaald en ging het van hand tot hand terwijl er bewonderend en wat smalend door gekeken werd. Daarna werd het weer veilig opgeborgen.
Mijn nieuwsgierigheid werd steeds feller geprikkeld, het was voor mij zowat het doosje van Pandora.
Telkens ik voorbij de zilverkast kwam werd mijn blik door het fototoestelletje aangezogen. Uiteindelijk werd het mij te machtig. Donderdagavond werkte mijn moeder drie uur als poetsvrouw. Mijn vader stond in ploegen en had die week de late shift. Ik was dus alleen thuis en had nu de kans om door het toestelletje te kijken. Ik had alles van dagen te voren uitgedokterd. Ik ging te werk als een geroutineerde dief. Niemand zou erachter komen dat ik in de kast geweest was. Met mijn maatlatje in aanslag opende ik heel voorzichtig de glazen schuifraam. Op de millimeter na mat ikhoever het hebbedingetje van de kanten stond. Met bevende hand nam ik het begeerde apparaatje van zijn plaats. Ik ging onder de luchter staan en net op het moment dat ik door het glaasje naar het licht wilde kijken ging de deur open. Mijn vader, die vroeger met zijn werk gestopt was, stond als een bedreigend gedaante voor mij. Ik verborg het toestelletje vlug achter mijn rug maar ik kon mijn angst niet verbergen. Vader keek van mij naar de geopende kast en fronste het voorhoofd.
Wel, wat heb je daar achter je rug?vroeg hij streng.
Niets pake,beefde ik.
Kom, laat mij je handen eens zien.
Het fototoestelletje kwam te voorschijn.
Heb je erdoor gekeken snotaap?
Neen, paantwoordde ik naar waarheid.
Geef hier dat ding, het is niet mooi wat erin staat.
Waarom kijken jullie er dan altijd naar pa?
Omdat het alleen voor grote mensen is snotneus.
Ik mocht een week niet buiten spelen.
Het fototoestelletje werd niet meer in de zilverkast gezet. Ik heb het nooit meer terug gezien. Het zal voor mij altijd een raadsel blijven wat er in te zien was. Heeft er iemand een suggestie?
Een keer in de maand ging mijn moeder naar haar zuster op bezoek. Toen ik nog heel jong was ging ik met haar mee, maar vanaf mijn acht jaar mocht ik die paar uurtjes alleen thuis blijven. Zeker als het vakantie was, bleef ik liever op straat spelen dan bij die twee kletsende dames te zitten. Bovendien was dat het moment om deugnietstreken uit te halen. Wat moeder mij ten strengste verbood was met lucifers spelen en vriendjes mee in ons huis te nemen. Twee dingen die ik heel graag deed. Die middag nog geen tien minuten nadat ma vertrokken was, zat ik met minstens zeven bengels van mijn leeftijd in onze woonkamer. Ik had de deur op het nachtslot gedraaid zodat men ons niet zou kunnen storen.
Wij deelden ons in twee kampen en speelden cowboy en indiaan. Het was een enorm tumult. Er werd gevochten of ons leven er vanaf hing.
Ik was cowboy en had een vel te grote gleufhoed van pa op mijn hoofd. De indianen hadden rode oorlogsstrepen met moeders lippenstift in hun gezicht getrokken. Kareltje, die altijd het kneusje was, en de bijnaam bloemkool had vanwege zijn blonde krulletjes en zijn bleke huidskleur, werd door de vijand gevangen genomen en vast gebonden. Het knevelen, daar zorgde Walter de spitsmuis voor. Wij noemden hem zo vanwege zijn smal gezicht en zijn spitse neus. Walter was al een jaar of twee bij de padvinders en was een kei in het knopen leggen. Als hij je vast bond was er geen loskomen aan. Zo werd Kareltje gebonden als een worstje en in de Yale het bezemhok geworpen tot hij zou berecht of bevrijd worden.
Intussen ging de strijd verder. Ik zat met twee kompanen op mijn bed, dat ons fort was, de vijand te bekampen met hoofdkussens. Er werd zwaar gevochten en ik zag na een poosje zo rood als mamas boulanaisesaus en het zweet rolde over mijn voorhoofd.
Roger er is iemand aan de deur bezig,zei de spitsmuis.
Miljarde, dat is ons moeder, verstop jullie vlug.zei ik doodsbang.
In één oogwenk hadden mijn vriendjes zich verstopt.
Bevend op mijn benen draaide ik het nachtslot los.
Woedend kwam moeder binnen gestapt.
Wel, waarom zit gij binnen bij dit prachtige weer en waarom is die deur op het nachtslot?vroeg mijn moeder boos.
Voor de veiligheid ma,zei ik.
Hoezo, voor de veiligheid wat is dat nu weer voor onzin. Je bent zo rood als een kreeft, wat gebeurt er hier allemaal?
Intussen had ik de tijd gekregen om een plannetje te verzinnen. Ik moest kost wat kost moeder buiten krijgen zodat de anderen konden weglopen.
Dus ik begon verschrikkelijk te wenen.
Ik ben geslagen door een grote jongen make,snikte ik.
Een grote jongen?
Ja, hij is zeker zestien jaar en hij heeft mijn tol afgepakt. Ja, en omdat ik mij verweerde heeft hij mij hard geslagen make. Zie maar ik heb een bult vanachter op mijn hoofd.
Die buil had ik tijdens het kussengevecht opgelopen.
Moeder voelde over mijn hoofd.
t Is waar, je haar is helemaal nat en je beeft als een espenblad. Waar is dat gebeurt?
Ginds achter het Kapelletje van de Heilige Rita. Hij is zo groot make en sterk. Ik ben weg gerend en toen heb ik van schrik de deur op slot gedraaid. Willen wij eens gaan kijken, misschien is die gast er nog make.
Met rasse schreden liepen wij naar het kapelletje.
Schijnheilig zocht ik mee naar de grote jongen.
Die kerel is natuurlijk al lang weg,zei moeder met spijt.
Walter kwam ons tegemoet.
Als je die schoelje zoekt die Roger geslagen heeft, hij is twee minuten geleden op zijn fiets weg gereden.loog de spitsmuis tegen moeder.
Oef, het gevaar is voorbij,dacht ik.
Een uurtje later toen moeder in de keuken de spaghetti bereidde hoorde zij gestommel en gekreun.
Roger, ga eens kijken in het bezemhok ik denkt dat er muizen zitten.
Ik was Kareltje al lang vergeten en trok de deur van het hok met een zwaai open om de muizen af te schrikken.
Als of zij lood in had kin had viel moeders mond open, toen zij Kareltje gans verward, met zijn handen op de rug gebonden, uit de Yale zag komen.
Ik liet een vloek.
Godverdomme, bloemkool wat zit jij daar nu te doen,vroeg ik met de verbazing in mijn ogen.
Ik zit hier op de tram te wachten. Zotteke je hebt mij hier zelf
Ingestoken. Waar is de spitsmuis om die knopen los te maken?
Hij liegt zenne make, ik heb hem vandaag nog niet gezien!
Dat was het laatste dat ik te zeggen had, want even later zag deze keer mijn achterste zo rood als haar boulanaisesaus.
Ik verzamelde mijn tranen in een schrijn. Na t ploffen van de aarde op jouw kist. Trommelvliezen barstten, hart verscheurt door pijn. Ik bewaarde t schrijn eerst naast mijn bed. Dan in de gastenkamer voor iedereen in het zicht. Later in vergetelheid op de zolder weggezet. Vandaag is het schrijn weer even losgeraakt. De tranen dertig jaren oud volledig opgedroogd. In vlaag van nostalgie heb ik het schrijn weer vol gemaakt. Met tranen minder bitter maar met liefde even groot. Wat mis ik je mijn moederlief. Waarom moest jij toch dood?