Hallo beste lezers.
Ik ben Roger Van Goethem, uw gastheer.
Vorig jaar is mijn vierde boek verschenen.
Het boek heeft de veelbelovende tittel
‘Erop en erover’ Het is een verzameling van
ludieke verhalen en kwajongensstreken uit mijn jeugd.
Mijn vorige werken zijn: ‘De trap der wijsheid’, een jeugdroman, ‘Pinkske’ een kinderboekje, en ‘De zevende hemel’ een bikkelharde misdaadroman.
Hij stopt de lange kaarsenaansteker onder het papier.
De vlam likt de verfomfaaide krant.
Het vuur grijpt om zich heen.
De dorre takken schieten aan.
Twee kleine handjes wrijven zich in elkaar van plezier.
Glinsterende oogjes kijken naar het openstaande
deurtje van mijn houtkacheltje.
Mag ik er nu de kastanjes inwerpen bompa?
Ja, maar dan moet het deurtje dicht want die gaan ploffen.
Neen, dan wacht ik nog eventjes
Mijn keteltje op d hete plaat, begint te pruttelen.
Thee Eliano?
Met vier klontjes bompa.
Het zal mijn gedacht wel zijn maar ik vind thee, gemaakt met water uit mijn koperen keteltje, toch net iets lekkerder.
Wij slurpen van het heerlijke hete nat.
Hij werpt een handvol kastanjes op de gloeiende takken.
Ik sluit het deurtje. Kleine explosies volgn in mijn gietijzeren kacheltje.
Ik zet mij op de sofa, hij klimt op mijn schoot en vleit zich tegen mij aan. Ik hoor zijn regelmatige ademhaling. Hij slaapt, moe van het sprokkelen, loom van de kachelwarmte.
Zalig denk ik. Ik sluit mijn ogen en samen dwalen wij heerlijk door dromenland.
Vannacht verschrikkelijk gedroomd, opeenvolgende nachtmerries vol overleden mensen. Mensen die ik lief heb gehad, maar die mij deze nacht in mijn slaap kwamen kwellen.
Daarom ben ik vanmorgen met een zware kop opgestaan en blijven mijn gedachten in het verleden hangen. Kortom ik ben in een nostalgische bui.
Nu echter bewust, en ik tracht de goede herinneringen uit mijn jeugd op te roepen. En kijk, ik ben terug zeven jaar. Het is december kersvakantie1949. Ik ontwaak in mijn slaapkamer. Ik beslaap het grote twee persoonsbed, alleen, want mijn zus die veertien jaar ouder dan ik, is onlangs getrouwd. Dus nu is het grote bed voor mij alleen. Ik kijk rond in het vertrek en zie de oude vertrouwde dingen terug. Vlak voor mij zie ik in de geslepen spiegel van de kleerkast, waarin ik graag grote regenboog gekleurde speekselbellen in blaas. Rechts tegen de lange muur staat een lavabokast met een grote spiegel in het midden en twee smallere uitklapbare spiegels aan de zijkant, waarin men zijn achterhoofd kan bekijken.
Op het marmeren blad staat een zandkleurige lampetkom die al jaren niet meer gebruikt is. Links daarvan, rijdt op een kunstig gehaakt lapje, een porseleinen koets met een op de bok een fier koetsiertje en in de karos een weelderige freule die mij glimlachend aankijkt en waarop ik eigenlijk een beetje verliefd ben. Dat beeldje heb ik voor moederdag gekocht, omdat ik het zelf zo mooi vond mocht ik het op mijn kamer zetten.
Ik ga op mijn hoofd staan en kijk zo naar het, met schakeringen ingelegde, kersenhouten juwelenkistje van mijn vader.
Pas spaarcenten zitten erin en ook zijn gouden uurwerk, dat hij alleen maar s zondags draagt.
Ik ging er dikwijls in kijken en soms zat er veel geld in, maar nooit kwam het bij mij op om er ook maar één cent uit te nemen. Als er geld genoeg geld in zat, zei pa dat hij de bank liet springen, dan kleedde hij zich op en ging voor een paar dagen op kroegentocht, tot hij blut weer thuis kwam. Zijn gouden armbanduurwerk heb ik geërfd, maar zon twintig jaar geleden ben ik ze door het stokken werpen, bij het spel met de hond, in de duinen verloren. Het spijt mij pa, want ik had het graag doorgegeven aan mijn kleinzoontje.
Ik hoor vreemde klanken op de straat, geluiden die zo anders lijken. De klepperende hoeven van het bakkerspaard klinken holler en meer gedempt. Ik hoor geschraap van blik tegen de straatstenen. Ik vermoed wat dit betekend. Ik spoed mij naar het raam. Schuif snel de gordijnen opzij. Ik word even verblind door het felle licht dat de verduisterde kamer induikt. Mijn mondhoeken krullen zich naar boven in een lach. Ik wrijf de ijskristallen van de ruit. Het sneeuwt, het sneeuwt, giert het in mij!. Ik zie sommige van mijn vriendjes die een grote sneeuwbol rollen, klaar om er een sneeuwman van te maken. Sneeuwballen vliegen over en weer. Charlotje ligt op haar rug en maakt met haar armen een engeltje in het midden van de straat.
Hé, luilak het is al tien uur, maak je vlug klaar, de straat op, het sneeuwt.zegt mijn moeder blij.
Zij geeft mij een dikke zoen, en zie ze leeft niet dood zoals deze nacht.
Dagdromen zijn veel mooier, die kun je zelf manipuleren.
Nu heb ik je vuile Arabier gierde het door hem heen.
Op de grond, zijn kleren doorweekt met het bloed van gedode burgers en soldaten, keek een jonge Irakees recht in de loop van zijn geweer.
Twee kastanjebruine ogen keken Sonny vragend aan.
Alstublieft laat mij leven,smeekte de Irakees
Sonny zag dat er geen soldaat maar een kind voor hem lag.
Hoeveel van mijn Amerikaanse vrienden heb jij al gedood?vroeg Sonny vertwijfeld.
Ik doodde nog nooit een mens, ik zoek mijn vader, hij is hier waarschijnlijk ergens in de buurt, misschien wel omgekomen.
Sonny kreeg medelijden met de knaap en liet zijn wapen zakken. De vuile Arabier was plots een kind, een jongen ongeveer zo oud als zijn jongste broertje.
Sta recht en ga verder je pa zoeken young man,
Moge Allah u beschermen Amerikaan.
Plots ging er een kogel door het hoofd van de jongeling. Sonny zag zijn schedel uit elkaar barsten en zijn hersenen in het rond spatten.
Achter hem stond zijn vriend.
Ik kwam net op tijd makker,lachte Sam zonder enige emotie.
Het was een jongen Sam, die zijn vader zocht. Jij vermoorde hem Sam, een kind nog!
Sam haalde zijn schouders op.
Sorry, Ik dacht dat hij je bedreigde Sonny. That is war man, that is war.
Toen ik vorige week dinsdag opstond en de kussens onder zijn ogen eens flink opschudde en mijn bril opzette, merkte ik tot mijn schrik, dat mijn neus minstens drie centimeter was gegroeid.
Ik weet maar al te goed dat de oren en neus op een bepaalde leeftijd als maar groter worden, maar drie centimeter op een nacht, dat ging er een beetje over.
Toen ik voor een tweede keer keek, schrok ik mij een hoedje, want ook mijn oren waren een stuk langer geworden dan de dag tevoren. Ik vond trouwens dat het geschrokken paarse hoedje, helemaal niet bij de kleur van mijn pyjama paste.
Schat, zie je iets aan mij, vroeg ik bang aan mijn vrouw. Buiten het hoedje zag zij geen verandering.
Maar kijk dan toch naar mijn neus en mijn oren, kijk eens hoe groot, panikeerde ik.
Zij haalde de schouders op en zette verder de ontbijttafel klaar.
In de badkamer keek ik in de hoge spiegel waar ik een totaal beeld van mijn persoontje kon zien.
Mijn piemel, God zij geloofd, hij had terug de afmetingen van tien jaar geleden gekregen, neen hij was zelfs groter.
Ik kneep in mijn wang om zeker te weten dat ik wel wakker was.
Liefje, liefje, kom vlug kijken, ik heb iets geweldig voor jou, riep ik beloftevol.
Kijk eens wat een kanjer, toonde ik verheugd mijn jongeheer.
Vrouwtje lief bekeek mij vertwijfeld van onder tot boven aan. Toen merkte zij de reden.
Oh ja, ik je hebt hem nog maar van gisteren. Manlief, zet je nieuwe bril eens af, dan wordt je terug de oude,zei zij melancholiek.
Vriendschap en haat kunnen soms zeer dicht bij elkaar liggen, daar waren Jef en Robert, twee mannen op middelbare leeftijd, het levende bewijs van.
Zij hadden elkaar leren kennen in het ziekenhuis. Waar hun beider echtgenotes aan kanker overleden. Dat maakte hun lotgenoten en tenslotte vrienden.
Dagelijks kwamen zij na hun werk samen. Meestal kwamen zij samen bij Robert thuis, hij was de kok van de twee. Iedere dag kookte hij een potje voor hen beide. Jef was niet zon keukenprins, maar hij droeg dan weer zijn steentje bij door af te ruimen, de vaat te doen en alles weer terug in de kasten te zetten.
Robert was een kort dik, kaal mannetje. De tien haren die hij nog had liet hij aan de rechterkant van zijn hoofd lang groeien en kamde die horizontaal over zijn glimmende naakte schedel. Als kind had Robert polio opgelopen, waardoor zijn rechterbeen niet voldoende meegegroeid was en verlamd bleef, tot net boven de knie, daarom droeg hij dit been in een vernuftig, scharnierende stalen en lederen systeem. Met behulp van een wandelstok kon hij behoorlijk lopen.
Jef echter, was een spierde kerel, die voor zijn leeftijd, zeker mocht gezien worden.
Het tweetal kon elkaar niet missen en toch ging er geen dag voorbij of ze hadden gekibbeld. Gekibbeld is veel te zacht uitgedrukt, zij hadden hoogoplopende discussies, net geen slaande ruzies omdat Jef , - nochtans een licht ontvlambare knaap- zijn gehandicapte vriend niet wilde slaan en omdat Robert te laf was om meer dan woorden te avonturen.
Wanneer de heren op café gingen lokte Robert, wel steeds met de ene of andere klant een geschil uit. Hij wist zijn slachtoffers zo uit te kiezen en te bewerken zodat ze hem zouden slaan. Dan riep hij de hulp van Jef in die de chosen onemet zijn mokervuisten bewerkte.
Jef en Robert waren twee workaholics. Jef was scheepshersteller en repareerde scheepsmotoren, Robert was diamantslijper.
Dat waren dan ook de dagelijkse themas, waarover gesnoefd en geruzied werd.
Er voer geen schip uit of Jef had het onderhanden genomen en de prachtigste diamanten die Antwerpen verlieten werden door Robert geslepen. De ene kon alles beter dan de andere. Er werd op de duur geredetwist over zaken waarover zij niets afwisten. Kortom tijdens de debatten kende Jef meer van diamantslijpen en Robert dan weer meer van scheepsmotoren.
Te vaak moest Jef op zijn tanden bijten om zijn vriend niet rond de oren te slaan. Om zijn ingehouden woede te koelen en Robert toch te pesten, bedacht Jef zich een list. Ongezien kleefde hij de halflege verpakking van een Brussels kaasje - in Antwerpen beter gekend als een stikkende kaas- onder het blad van Roberts keukentafel.
Na enkele dagen begon het onding geweldig te stinken.
Ruik jij dat ook?vroeg Robert;
Wat bedoel je?zei Jef schijnheilig.
Zon sterke kaaslucht.
Maar man toch, zo ruikt het hier altijd, dat zijn jouw vieze sokken.
Robert deed daarna twee maal zoveel wasverzachter in de machine, doch de reuk bleef de keuken bezwangeren.
Toen viel het hem op dat het alleen daar was. Als een jachthond, met de neus in de hoogte speurde hij de ganse keuken af. Uiteindelijk vond hij het schuldige papiertje met het rottende kaasrestje.
De smeerlap,dacht hij en hij zinde op wraak, het kon voor hem niet erg genoeg zijn.
Bij toeval erfde hij een jonge amazonepapegaai.
Die avond toen Jef bij Robert thuis kwam, stond de vogel in zijn prachtige kooi te pronken.
Oh, wat een mooie vogel, kan hij praten?
Neen, nog niet, hij is nog te jong, antwoordde Robert.
Dan kunnen wij hem nog alles leren, hoe heet hij.
Ik heb hem Jefje genoemd, zei Robert sarcastisch.
Jef? Wie heet er nu zon vogel Jef? dat ging totaal erover dacht Jef.
Kom Jefje, kopje krabbengrijnsde Robert.
De naam was gegeven, het kwaad was geschied. Jef bedacht zich wraak.
Een paar weken later moest Robert voor drie dagen weg om een paar zaken te regelen.
Jef kan jij even bij mij logeren tot ik terug ben en Jefje verzorgen?
Natuurlijk kon dat.
Jef was niet boos, neen hij was pist off, spinnijdig, woedend.
Zijn ijdelheid, zijn eigen naam was doorRobert door het slijk gehaald.
Ondanks dat, gaf hij de vogel dagelijks zijn eten en drinken.
Maar ondertussen trachtte hij de papegaai wat woordjes te leren.
Robert, klootzak, Robert, klootzak, herhaalde hij voortdurend, met de ijdele hoop dat de vogel het zou nazeggen. Toen kwam het onwaarschijnlijke.
Jef, klootzak, Jef, klootzak,zei de papegaai.
Dat was de druppel, de apotheose, het summum, de kroon op Roberts werk.
Jef was ziedend, in een vlaag van zinsverbijstering opende hij de kooi. Nog voor hij het goed en wel besefte was Jefje dood.
Mijn God wat heb ik gedaan, gierde het door jefs hoofd.
Toen Robert later terug thuis kwam zat er een dwergpapegaaitje in de grote kooi.
Waar is Jefje? vroeg hij ontredderd.
Wel daar,wees Jef.
Maar neen,zei Robert vertwijfeld.
Sorry Robert, te warm gewassen,sloot Jef af.
Hij keerde zich om sloeg de deur achter zich dicht en verdween voor goed uit het leven van Robert.
Eliano is een slimme jongen, die bovendien flink meewerkt in de klas,zei juffrouw Ingrid, toen ik met trots het schitterende rapport van mijn kleinzoontje in ontvangst nam. 98,5 op honderd voor wiskunde, ik wist al lang dat Eliano een bijzondere rekenknobbel had maar toch stond ik nog versteld van zijn cijfers. Eliano zelf stond er pretentieloos bij, of acteerde hij zijn nonchalance? Met klein manneke weet je nooit.
Gisteren zei u nog dat ik de grootste deugniet van de klas ben juffrouw.
Ingrid werd een beetje rood.
Dat is waar, maar een lieve deugniet,herpakte zij zich.
Zo, zijn eerste schooljaar zat op, wat was dat vlug gegaan. Voor bompa veel te snel, voor Eliano kan het niet snel genoeg.
Maar nu komt onze leuke periode, het verlof. Iedere dag op avontuur naar het zwembad, of naar het bos.
Deze morgen gingen wij stenen zoeken aan de haven. Binnenschepen lossen er bergen keien in alle soorten, vormen en kleuren. Sinds kort verzamelt klein mannekestenen. Van halfedelstenen tot doodgewoon grint. Een tijdje geleden leerde ik hem uit welke keien er vonkjes springen als je ze tegen elkaar slaat, dus wist ik wat mij te wachten stond als wij thuis kwamen.
Kom bompa, kom mee naar de badkamer ik heb veel vuurstenen geraapt, vlug dan kunnen wij vuur maken.
In de badkamer zijn er geen ramen en met de deur gesloten is het er aardedonker.
In zijn ene handje een zakje steentjes in zijn ander handje neemt hij mijn hand beet en sleurt mij mee.
Ik zie geen steek, dan klinkt het getik van de keien op elkaar. Minuscule vonkjes schieten in alle richtingen, niet de moeite, voor Eliano echter is dat als het jaarlijkse vuurwerk op de feestmarkt.
Kijk bompa, kijk, deze steen geeft het meeste gensters.
En heel even ontsteekt hij het licht om mij de bijzondere steen te tonen.
Jongens, wat een kanjer van een vuursteen speel ik mee.
Je moet eens aan die steen ruiken Eliano.
Klein manneke ruikt en haalt zijn neusje op.
Dat stinkt naar hondenpoep.
Maar neen zotteke, dat ruikt naar zwavel.
Hondenpoep.
zwavel.
Ik ruik nog eens om mij er van te vergewissen of er toevallig geen hondje tegen gepoept heeft, Eliano merkt mijn twijfel.
Ik heb je beet hé bompa, giert hij .
Ik zit hem achterna. Bij de bank heb ik hem te pakken. Ik werp hem op de kussens en begin hem te kittelen, tot hij zich overgeeft.
Dan is het etenstijd, rond zijn bord frietjes en steak heeft Eliano zijn keien geëtaleerd. Want als hij zijn laatste stukje vlees heeft naar binnengewerkt, zal het gensterfeest doorgaan.