In een van de vorige berichten had ik het over Esperanto. Blijkbaar had ik het fout toen ik stelde dat Esperanto nauwelijks gesproken wordt buiten Esperantocongressen, en dat er geen discussieforums of chatrooms in Esperanto op Internet zouden bestaan.
Blijkbaar heb ik niet goed gezocht, en heb ik mij laten leiden door een indruk. De moderne slogan mag dan wel zijn perceptie is alles, maar dat is niet bepaald de wetenschappelijke houding.
Mijn oprechte dank dus voor wie mij hierop heeft gewezen. Betekent dit dat ik mij nu bekeerd heb tot het Esperantisme ? Helaas niet of nog niet.
Het blijft inderdaad zo dat het gebruik van Esperanto wereldwijd verspreid mag zijn, maar het blijft verspreid binnen een (zeer) kleine groep. Het materiaal waarover ik kan beschikken (Internet) laat me ook niet toe om te zeggen of daar al dan niet snel verandering in komt.
Toch heb ik ook de nood gevoeld aan iets Esperanto (of een andere neutrale wereldtaal). Zo werd ik door een vorige werkgever uitgestuurd naar Griekenland om als expert in de papiertechnologie een agent van de lokale vestiging van onze groep te begeleiden bij een reeks contacten met hun lokale klanten in de papierindustrie. Nu bleken die technologen in de Griekse bedrijven meestal niet voldoende Engels te kennen, zodat de lokale agent als tolk moest optreden. Ik moest dus mijn uitleg geven in het Duits (ook al niet de taal waar ik meest mee vertrouwd ben), waarop de agent vertaalde in het Grieks, en het antwoord weer vertaalde in het Duits. Soms kon ik in het Grieks wel bekende vaktermen horen, en soms was er al een tekeningetje gemaakt, zodat ik toch al een vaag idee had van het antwoord. Maar toch liet de nood aan een gemeenschappelijke taal zich voelen.
Ik sprak erover met onze agent, en die bleek binnen het bedrijf een verwant te hebben die Esperantist was. Tijdens een middagpauze werd ik met hem in contact gebracht, en gelukkig sprak de man behoorlijk Frans, zodat we vrijuit konden praten zonder tussenkomst van een tolk.
Het bleek dat hij naar zijn zeggen dat hij nog nooit de kans had gehad om Esperanto te gebruiken bij zijn professionele contacten, terwijl zijn kennis van het Frans het had mogelijk gemaakt dat hij de contactpersoon was voor Libanon. Dat maakte dat hij meer bezig was met het vervolmaken van zijn Frans dan met het vervolmaken van zijn Esperanto.
In de meeste bedrijfstakken en technologieën is het Engels de courante werktaal geworden voor internationale contacten. Betekent dit dat we ons daar zo maar bij moeten neerleggen ? De absolute dominantie van het Engels leidt ook tot een dominantie van het Amerikaanse ideeëngoed, en of dit inderdaad zo goed is durf ik te betwijfelen.
Zeker in Europa moeten we onze veeltaligheid in stand houden, ook al houdt dat de verplichting in om vanaf een zeker niveau toch verschillende talen te beheersen.
Een gemeenschappelijke neutrale taal als het Esperanto zou de druk op de zogenaamde kleine talen zeker doen afnemen. Het ideaal van het Esperanto blijft dus alleszins bestaan, en zou door de eenmaking van Europa alleen maar belangrijker kunnen worden.
Maar politiek komt het nauwelijks in beeld en dat is niet zomaar een indruk, dat wordt bevestigd als we nagaan (nog maar eens via Internet) hoe vaak, of beter hoe zelden, Esperanto aan de orde komt in het Europees parlement, of in de pers.
De inspanningen van een kleine groep Esperantisten, hoe wereldwijd ze ook mogen verspreid zijn, zullen hieraan niet snel iets veranderen.
Esperanto de naam zegt het zelf draait om hoop. Als ik in de Belgische politiek hoe men met het taalprobleem omgaat, dan lijkt het mij dat die hoop ver te zoeken is. Is er wel de wil om tot een oplossing te komen ?
Voor de Esperantisten moet ik besluiten met het citaat van Willem van Oranje, dat ik al eerder heb gebruikt : "Point ne faut espérer pour entreprendre, ni réussir pour persévérer. Of in Esperanto Ne necesse esperi por entrepreni nek sukcesi por persisti. (met dank aan Mia)
Soms laat de actualiteit weinig ruimte bij de keuze van het onderwerp voor je column. Ik was bezig aan een stukje over ploegentijdrit, waarbij de aërodynamische effecten van het treintje rijden moesten aantonen dat de ketting best sterker kan zijn dan de zwakste schakel,. Maar door de bommen in Londen is dat gewoon weggeblazen.
Bommen zijn een wapen van terreur : zij treffen altijd veel meer dan het militair strategische doelwit alleen, en als per definitie maken ze altijd onschuldige slachtoffers. Het psychologisch effect is meestal groter dan het militaire belang.
Onlangs kon ik nog vaststellen dat in sommige streken van Duitsland de periode 1944-45 nog altijd bekend staat als der Bombenkrieg. Uiteraard gebruiken zij deze term niet als ze het hebben over de periode dat de Duitsers steden als Rotterdam of Londen bombardeerden. Daarbij waren ze niet aan hun proefstuk : in 191/ hebben zij Parijs bestookt met superkanonnen van op 125 km, waarbij het niet zozeer de bedoeling was militaire installaties te vernietigen, maar eerder terreur en ontreddering zaaien bij de bevolking.
Ook nu is dat blijkbaar de bedoeling van de bommen : de materiële schade is te verwaarlozen in vergelijking met de ontreddering. Net zoals het bij anti-persoonsmijnen meer de bedoeling is ernstig te kwetsen dan meteen te doden : als je iemand zwaar kwetst stel je niet enkel deze persoon buiten gevecht, maar ook de twee die hem in veiligheid moeten brengen.
Als je bedenkt dat de bommenleggers vooral uit zijn op ontreddering en paniek, dan valt het op dat een gedeelte van de pers daar eigenlijk enthousiast aan mee werkt. Het verschil tussen de manier waarop bijvoorbeeld verschillende Tv-stations het nieuws brengen is opvallend, tot in de keuze die onze zenders maken wat betreft de Britse zenders waar ze hun beeldmateriaal vandaan halen. En als Tv-zenders zich als objectieve medestanders van de bommenleggers gedragen, dan komt dit vooral doordat een belangrijk deel van het publiek blijkt te genieten als van een thriller of een griezelfilm. Angst is best lekker als je het kan beleven van op een veilige plek in je luie stoel.
Het effect van dit soort media-aandacht is dan ook dubbel : enerzijds worden terreur en ontreddering op grote schaal verspreid, maar anderzijds worden ze meteen gebanaliseerd, gelijkgesteld aan fictie, alsof die bommen in Londen niet veel meer zijn dan een concurrentie voor de film War of the Worlds van Spielberg, die net in de zalen loopt.
Zelfs een bommencampagne in Londen heeft bijlange niet het effect van het roemruchte luisterspel War of the Worlds uit 1938. De overvloed van informatie aan de ene kant, en de banalisering van het geweld aan de andere kant, maken dat wij voor dit soort zaken een bijzonder dik vel hebben gekregen.
En dan is er nog een ander effect van bommen. De bevolking die zich bedreigd voelt houdt daar een gemeenschappelijke vijand aan over, en in plaats van zich af te keren van de geviseerde leiders, schaart ze zich achter die leiders in een strijd tegen het terrorisme.
Die strijd wordt dan niet gevoerd door de onrechtvaardigheden te bekampen die de voedingsbodem uitmaken voor het terrorisme. Al te vaak richt zij zich op relatief weerlozen die dezelfde taal spreken of dezelfde god vereren als de vermeende terroristen, of en gaat allerlei veiligheidsmaatregelen treffen, die niet veel meer dan de wrevel opwekken van degenen die er mee geconfronteerd worden zoals wij gezien hebben met de fancards bij het voetbal.
Tegen terreur is weinig te doen : wie zich slachtoffer van onrecht voelt en zijn tijd neemt, zal altijd wel een zwakke plek weten te vinden, en zal ook wel een of andere heilige tekst vinden die zijn daden verrechtvaardigt.
Ondanks de bommen en terreur zal er weinig fundamenteels veranderen. Terroristen moeten niet rekenen op onze welwillendheid, want hun daden maken dat wij ons zelf als slachtoffer kunnen zien, en dan bij voorkeur vanuit een luie stoel voor de tv, met een hapje en een drankje binnen handbereik.
Voor wie humor wil bedrijven is het inderdaad niet om mee te lachen !
Je kan aan humor doen omwille van de humor zelf, of je humor kan een deel zijn van je strategie. Als je humor bedrijft in de eerste plaats om je publiek te vermaken, dan maakt het wel enig verschil uit of je dat nu doe als amateur, dan wel beroepsmatig : van een professional mag je meer originaliteit en betere timing verwachten. Maar de grondregels blijven dezelfde.
Nu ligt het een stuk moeilijker als je van humor wil gebruik maken om publiek te trekken voor zeg maar de rest van je verhaal. Wij herinneren ons allemaal wel die leerkrachten die ons probeerden te boeien met een vleugje humor in de les. Sommigen leken daar moeiteloos in te slagen, anderen brachten er werkelijk niets van terecht, en het ergste daarbij was dat ze met hun mislukte pogingen tot humor meer de aandacht afleidden, dan dat ze aandacht trokken.
Het kan best zijn dat je van jezelf weet dat jou humor aanslaat bij het publiek. Als dit inderdaad het geval is, dan is het nauwelijks nodig om te analyseren waarom je succes hebt. Al is het niet zeker dat je humor meteen succesvol zal zijn bij een ander publiek, toch zal een geboren humorist zich instinctief aan publiek en omstandigheden weten aan te passen.
Maar geboren humoristen zijn zo populair precies omdat ze uitzonderingen zijn, dus de kans dat we onszelf tot die groep mogen rekenen wordt best niet overschat. Als we dan toch humor willen gebruiken om aandacht te trekken op de rest van ons werk, dan kunnen we daar beter van af zien, of anders moeten we proberen alles over humor te leren en vooral over de gevaarlijke kanten ervan. Vandaar dat humor een ernstige zaak is.
Wat is de essentie van humor ? Sommigen zullen zeggen dat het gaat om het onverwachte. Maar dit kan nooit het volledige antwoord zijn. Hoe kan het anders dat we hartelijk kunnen lachen om de voorspelbare grappen van clowns, of om een sketch waarvan we de tekst stilaan kunnen mee zeggen ?
Ongepast is misschien een beter woord dan onverwacht. Humor is altijd iets dat niet klopt. Van een clown met al te grote schoenen kan je verwachten dat hij over zijn eigen voeten struikelt, maar over je eigen voeten struikelen blijft ongepast, iets dat niet klopt. Net zoals het ongepast is dat iemand zich verspreekt, of woorden gebruikt die op verschillende manier kunnen uitgelegd worden.
Een ander geheim van de humorist is timing. Zeker als de grap niet helemaal onverwacht is, moet de humorist de spanning zodanig opbouwen dat het een opluchting is wanneer het er eindelijk van komt, wat dan meteen de bevrijdende lach uitlokt.
Maar als je van humor gebruik wil maken om publiek te trekken voor de rest van je verhaal, heb je geen tijd om spanning op te bouwen. Dan blijft er weinig anders over dan dat ongepaste. Meteen moet het gevaar dat aan humor verbonden is ook duidelijk zijn : als je begint met een grap, moet je meteen aan je publiek te kennen geven dat je heel goed weet dat die eigenlijk ongepast is, en alleen bedoeld om bijvoorbeeld de spanning te breken na de buitengewoon interessante lezing die vooraf is gegaan. Hopelijk kunnen ze dat dan niet als ironisch of grappig opvatten, anders zal het publiek niets anders meer dan grappen verwachten, en moet je al extreem bekwaam zijn om nog iets ernstigs te kunnen brengen. Er is altijd een spanning tussen beginnen met iets dat niet klopt en daarna uitleggen dat het eigenlijk wel klopt.
Bedenk ook dat humor altijd relativerend is. Als je op het punt staat een absolute waarheid te verkondigen, dan leid je die niet in met een vleugje humor. En als je het publiek wil aanzetten tot een bepaalde actie, dan sluit je niet af met een kwinkslag.
Maar als het de bedoeling is om je publiek aan te zetten tot zelf nadenken over wat je hebt voorgehouden, dan kan humor inderdaad wel op zijn plaats zijn. En dan kan humor een hulpmiddel worden om van mening te verschillen zonder daarom het wederzijds respect te verliezen, of in onbegrip te vervallen. Want onbegrip is pas echt een ernstige zaak.
Afgelopen zondag hebben de Amerikanen de gelegenheid gehad hun grootste te kiezen, zoals de Britten, de Fransen, de Nederlanders en de Duitsers al eerder hadden gedaan. En wie is als winnaar uit de bus gekomen ? Ronald Reagan. Als je bedenkt wie de anderen waren bij die final five, namelijk Abraham Lincoln, George Washington, Martin Luther King Jr. en Benjamin Franklin, dan merk je dat een ontstellend gebrek aan historisch inzicht zeker geen Nederlands monopolie is.
In Nederland waren enkele kunstgrepen nodig om Willem van Oranje vóór Pim Fortuyn geklasseerd te krijgen. Blijkbaar kiest het publiek massaal voor iemand die ze zelf nog in levende lijve op TV hebben gezien. dat was trouwens ook met de Britten, de Duitrsers en de Fransen het geval.
Dat de Britten Churchill kiezen, is een beetje normaal : hij verpersoonlijkt het Groot-Brittanië dat nog een wereldmacht was, en dat alleen stand hield tegen Nazi-Duitsland. Maar dat prinses Diana hoger eindigt dan Queen Elisabeth I is nogal bedenkelijk.
De Duitsers schatten Adenauer hoger dan Luther, en bij de Fransen werd Charles De Gaule de winnaar. Allemaal figuren die op zijn minst tot na de tweede wereldoorlog een rol van betekenis hebben gespeeld. En tot op zekere hoogte is dat begrijpelijk : iemand van wie het gezicht regelmatig op TV komt moet wel belangrijk zijn. Je verschijning op het kleine scherm werkt ook langer na dan je afbeelding op het biljet van één dollar : die beweegt niet, en die spreekt ook al niet. Van al die grootsten waren dus genoeg bewegende beelden en klankfragmenten beschikbaar om ze min of meer regelmatig op het kleine scherm te laten paraderen.
Nu zijn zowel De Gaule als Churchill inderdaad grote figuren. De Gaule is een beetje het archetype van de militair die tot staatsman uitgroeit. Blijkbaar genoot hij toch in hoge mate het vertrouwen van de Fransen, zowel in de woelige periode onmiddellijk na de tweede wereldoorlog, als in de jaren 60 toen hij in het tijdperk van de dekolonisatie Frankrijk opnieuw moest positioneren op het wereldvlak. Uiteraard ging dit niet altijd zonder weerstand : zowel van linker- als van rechterzijde werd hij regelmatig hardhandig aangepakt. Maar blijkbaar is hij in de ogen van de Fransen toch overeind gebleven.
Churchill genoot dit vertrouwen van de natie vooral in de cruciale eerste jaren van de tweede wereldoorlog. Hoewel ontegensprekelijk behorend tot de zogenaamde leidende klasse, wist hij toch in de ogen van de gewone man over te komen als één van ons.
De Duitsers zullen allicht van mening zijn dat Adenauer hun land weer op de been geholpen heeft na de ineenstorting die volgde op de tweede wereldoorlog. En zijn onmiddellijke opvolgers op de lijst, namelijk Luther en Marx, zullen waarschijnlijk teveel tegenstanders hebben gehad onder de respectievelijke andersdenkenden.
Het media-aspect van dergelijke verkiezing mag ook niet onderschat worden. Het succes van de campagne om Pascal Vyncke genomineerd te krijgen is hiervan een overtuigend bewijs. Ik weet best dat zonder Pascal deze blog niet zou bestaan, en dit stukje misschien nooit zou geschreven zijn, maar in mijn ogen volstaat dit niet om in de lijst van grootste Belgen opgenomen te worden. Sommigen denken daar anders over, en verder zijn er velen die zonder veel nadenken gewoon meelopen in de stoet.
De verkiezing van de grootste was overal een media-event. Het talent van de promotor die de kandidaat-grootste voor moest stellen, zal mogelijk even zwaar hebben doorgewogen als de kennis die de kiezer had over die kandidaat. En het is bekend dat een gewelddadige dood een schitterende zet is naar de media toe. Dat zowel Pim Fortuyn als zijn promotor Theo Van Gogh op gewelddadige manier aan hun eind moesten komen, zal het resultaat in Nederland zeker sterk beïnvloed hebben.
Met Reagan hebben ook de Amerikanen voor een media-figuur gekozen. Zij noemen hem ook graag the great comunicator. Maar hij is nooit meer geweest dan een acteur, die wel de rol van een Churchil of De Gaule dacht te spelen, maar daar in Europese ogen nooit in is geslaagd.
Een tijd lang heb ik gedacht als titel gewoon iets als Paradoxen 2 te nemen. Maar ik geloof dat het paradoxale toch voldoende in deze titel vervat zit, en dat de lezer meteen een beetje in de juiste stemming gebracht is.
Waar het om gaat is dat bij sommige religies het Opperwezen niet bij name genoemd wordt ik denk bijvoorbeeld aan het Jodendom, waar men het heeft over Adonai (De Heer), terwijl andere religies een eindeloze reeks n namen voor het Opperwezen hebben bedacht spreekt men in de Islam niet van de Duizend Namen van Allah ?
Een paradox is een schijnbare tegenspraak en ook hier is de tegenspraak er slechts oppervlakkig. Als je duizend namen kan gebruiken om Hem, Haar of Het te benoemen, dan is er alle kans dat je nog niet aan een volledige omschrijving toe bent. Iets een naam geven is tegelijk het omschrijven, het inperken. Als duizend namen niet volstaan, kan je Hem, Haar of Het misschien beter niet benoemen.
Want Onnoembare als naam klinkt nogal dreigend, alsof het noemen van iets gelijk zou staan met het oproepen ervan, met alle mogelijke nare gevolgen van dien. Zo kennen we in het Nederlands de uitdrukking als je van de duivel spreekt, zie je zijn staart. Daarom past Onnoembare beter in een griezelverhaal. Onvatbare en ongrijpbare zijn net als onnoembare negatieve termen, en iets omschrijven door wat het niet is kan niet beter zijn dan een noodoplossing.
Taal is een gereedschapskist, waar we de werktuigen uit halen om over iets te praten, of over iets na te denken. Blijkbaar ontbreken daarin de werktuigen om over deze begrippen te spreken of na te denken. En dit probleem is ook de wetenschap niet vreemd.
In de moderne fysica kennen we twee theorieën, die onderling onverenigbaar lijken, maar evenwaardig zijn in de zin dat ze niet te weerleggen zijn, en voor heel wat fenomenen een verklaring geven. Ik heb het over de relativiteitstheorie en de kwantumtheorie. Ik ga hier niet proberen deze theorieën uit te leggen, ik ben niet eens zeker dat ik ze zelf voldoende begrijp. Maar het volstaat niet dat we een theorie niet begrijpen om ze te mogen verwerpen, dat mogen we pas als we kunnen bewijzen dat ze fout zijn. Of we dat bewijs nu leveren uit proefnemingen dan wel uit redenering is daarbij van minder belang.
Kunnen wij het de taal verwijten, dat we iets niet begrijpen ? Noch Einstein noch Planck hadden zo veel meer werktuigen ter beschikking dan wijzelf toe ze elk over hun theorie nadachten. En Newton heeft zelfs een complete nieuwe set werktuigen moeten ontwikkelen om zijn algemene gravitatietheorie te bewijzen, waardoor wij nu beschikken over de infinitesimaalrekening. Einstein moest zijn toevlucht zoeken in het beeld van de steeds sneller rijdende tram, en wat Planck precies gebruikte weet ik niet.
Wij zijn geen Newtons, Einsteins of Plancks. Tegenover deze heren schieten wij hopeloos tekort, zowel in genialiteit als in opleidingsniveau. Newton begrijpen ligt intussen wel binnen de mogelijkheden, de infinitesimaalrekening behoort tot de leerstof van het middelbaar onderwijs. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat we de dag nog zullen beleven dat Einstein en Planck even toegankelijk zullen zijn. Maar ooit zal die dag er komen.
Ik heb mijn voorbeelden gehaald uit het domein van de natuurwetenschappen, omdat ik me op dat terrein beter thuis voel. Anderen zullen misschien vergelijkbare voorbeelden zoeken in andere wetenschappen, of in de filosofie. In elk domein zal je wel figuren hebben waarvan de ideeën buiten ons bevattingsvermogen liggen.
Wij zijn dan misschien geen Einstein of Planck, ook niet op ons eigen vakgebied, wij hebben het meestal moeilijk genoeg om nog maar te proberen deze pioniers te volgen. Maar dat mag ons niet beletten om verder te zoeken, met de middelen waarover wij beschikken.
Ik zal nog maar eens een citaat uit zijn verband rukken om af te ronden, en dit keer neem ik mijn toevlucht tot Willem van Oranje, en naar het schijnt is het oorspronkelijk in het Frans genoteerd. Het is niet nodig te hopen om te ondernemen, noch te slagen om te volharden.
Tijdens mijn loopbaan heb ik vaak teksten moeten vertalen. Soms waren het eigen teksten die ik toegankelijk moest maken voor anderstaligen, soms ging het in omgekeerde richting. Ik had geluk : meestal ging het om technische teksten, en kon ik er op rekenen dat de doelgroep in zekere mate met de materie vertrouwd was, en dus de goede verstaander was die maar een half woord nodig heeft. Soms was het moeilijker, en was mijn brontekst al een vertaling uit een andere taal. In deze situatie worden alle mogelijke onduidelijkheden nog een stuk onduidelijker.
Op Internet zijn er enkele vertaalprogrammas kostenloos beschikbaar, maar de kwaliteit ervan is doorgaans bedenkelijk. Probeer maar eens een vertalingskringloop, bijvoorbeeld van het Nederlands in het Frans, van het Frans in het Duits, van het Duits in het Engels en van het Engels terug in het Nederlands. Je zal merken dat zelfs van eenvoudige teksten soms weinig overblijft.
Het is altijd nuttig als je naar de oorspronkelijke tekst terug kan grijpen, ook als je de taal minder goed beheerst. Als het om technische teksten gaat kan je kennis van de technologie je vaak over twijfelsituaties heen helpen. Nog beter is het als je met de auteur zelf kan praten, eventueel via een gemeenschappelijke derde taal.
Maar vertalen blijft altijd een verraderlijk spel, en als lezer of luitseraar kan je soms moeilijk inschatten hoe betrouwbaar de vertaler en dus ook de vertaling wel is.
Iets dergelijks heb je ook met citaten. Niet dat het hier om onbetrouwbare vertalingen zou gaan, maar een citaat wordt altijd een beetje onbetrouwbaar omdat het altijd uit zijn verband is gerukt.
Van mezelf weet ik dat ik graag citaten gebruik om mijn argumenten kracht bij te zetten. En zelfs als ik vermeld wie ik citeer, pleeg ik daarbij toch een beetje bedrog, een beetje verraad zoals bij een vertaling. Als ik een citaat breng van Wittgenstein bijvoorbeeld, dan kan dat de indruk wekken dat ik die Wittgenstein inderdaad gelezen heb, en dat ik het citaat in zijn context ken, en dus vrij goed weet wat er precies mee is bedoeld. Daarom zal in een wetenschappelijke publicatie ook altijd wel vermeld zijn (als voetnoot) waar het citaat precies uit komt : welk artikel uit welk tijdschrift, of welk boek, welk hoofdstuk, welke pagina. In een column lijkt dat niet nodig, en dus kan ik mijn citaat van Wittgenstein halen uit een populariserend werk over filosofie, waarin een hoofdstukje aan deze filosoof is gewijd. Of ik kan het zelfs gewoon uit één of ander citatenboek geplukt hebben, of uit de column van iemand anders.
Citaten doen het goed, maar eigenlijk zijn ze geen sterke argumenten, omdat je ze buiten hun context krijgt, en omdat ze vaak tweede of derdehands zijn. Daarbij zijn ze vaak fout geciteerd, of worden ze zelfs aan de verkeerde auteur toegeschreven, of is de historische juistheid ervan zeer tijfelachtig. Er bestaan bloemlezingen van dergelijke foute citaten, en die zijn heel wat leuker om lezen dan de gewone citatenbundels.
Citaten kunnen ook geleidelijk aan evolueren tot spreekwoorden, waarbij niemand er zich nog om bekommert wie die wijsheid oorspronkelijk zou hebben uitgesproken of neergeschreven, of in welk verband. In de muziek kent men de sitautie van populaire melodietjes, die voorkomen in één of ander klassiek muziekstuk. Niemand kan nog met zekerheid zeggen of de componist het melodietje van de straat heeft opgeraapt en gebruikt, dan wel of de straat het via-via van de componist heeft overgenomen.
Citaten die spreekwoorden zijn geworden hoef je niet te duiden, zeker niet als je ervan overtuigd bent dat iedereen ze zal begrijpen zoals je hebt bedoeld.
Voor de rest zijn citaten een beetje als vertalingen, doordat je ze in een andere contekst gebruikt. Wat de oorspronkelijke auteur voor één situatie bedoeld had, ga jij als schrijver in een andere sitautie gebruiken. Zowel voor de schrijver als voor de lezer is enige voorzichtigheid aan te bevelen. En nu zoek ik vergeefts naar een goed citaat om af te ronden !
In een vorige column heb ik misschien de indruk gegeven dat nieuwsgierigheid een ondeugd zou zijn. Nieuwsgierigheid is een levensnoodzakelijke behoefte, net als eten en drinken. Maar net als eten en drinken ondeugden kunnen worden als ze op de verkeerde dingen gericht zijn, wordt ook nieuwsgierigheid een ondeugd als ze niet bijdraagt tot levensnoodzakelijke kennis.
Levensnoodzakelijke kennis is wellicht de beste omschrijving van wetenschap. Daarmee bedoel ik helemaal niet dat ieder van ons op de hoogte moet zijn van kernfysica of quantummechanica; het is de mensheid als geheel die deze kennis moet verwerven en steeds verder uitdiepen. In die zin zal het ook duidelijk zijn dat wetenschap veel meer omvat dan enkel de natuurwetenschappen, in die zin ook is theologie (godgeleerdheid) evenzeer wetenschap als rheologie (de wetenschap van krachten en vervormingen).
Wetenschap begint altijd bij nieuwsgierigheid, bij het meer willen weten over iets. In de rheologie bijvoorbeeld wil je weten hoe het komt dat tandpasta uit de tube stroomt als je er op drukt, maar daarna netjes op de haren van je tandenborstel blijft liggen zonder weg te vloeien; in de theologie kan je je afvragen waar we terecht komen als we niet meer van deze wereld zijn. Nu kan je stellen dat de ene vraag veel fundamenteler is dan de andere, en dus alle aandacht verdient. Newton bijvoorbeeld vond dat alle wetenschap is ondergeschikt aan de theologie (dat is al eerder in deze columns verteld). Maar precies deze Newton formuleerde enkele basiswetten van de rheologie in die mate dat het gedrag van een ideale vloeistof nog altijd Newtoniaans heet. Je ziet, het is niet enkel om dat ene lettertje verschil dat ik rheologie en theologie als voorbeelden heb gekozen. (Het kan best zijn dat de spellingscontrole op je computer het woord rheologie niet kent en theologie als alternatieve spelling voorstelt, ook al omdat de R en de T naast elkaar liggen op je toetsenbord.)
Anderen zullen stellen dat die ene vraag zo fundamenteel is, zo buiten ons bevattingsvermogen ligt, dat we ons beter kunnen toespitsen op de vraag waarop we misschien wel een antwoord kunnen vinden. Het is het bekende citaat van Wittgenstein : Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen. Dit is niet bepaald een bevredigend antwoord : het is niet omdat wij vandaag niet het bevattingsvermogen hebben om over die zaken mee te praten, dat niemand ooit dat bevattingsvermogen zal hebben, of misschien ooit heeft gehad.
Mystici hebben of hadden ervaringen van deze werkelijkheid die buiten het menselijke bevattingsvermogen ligt, en dikwijls hebben ze tevergeefs geprobeerd die ervaringen met anderen te delen. In de litteratuur en de kunst zijn daarvan tientallen voorbeelden te vinden..
Het is een wetenschapper onwaardig dit soort ervaringen weg te lachen omdat ze buiten zijn bevattingsvermogen liggen. Ten tijde van Newton leek het ook buiten het menselijk bevattingsvermogen te liggen dat er krachten zouden bestaan die werken over afstanden van miljoenen kilometer, en toch is het precies de zwaartekracht die planeten in hun baan houdt. In alle takken van de wetenschap en voor de gelegenheid wil ik daar graag de filosofie bij insluiten zijn de revolutionaire stappen gezet door mensen die net voorbij dat menselijk bevattingsvermogen durfden te gaan. Het is zoals bij de sport, waar records alleen maar verbeterd kunnen worden door mensen die over de pijngrens durven gaan.
Enig fundamenteel wantrouwen is gepast voor wie aan wetenschap doet : zelfs je eigen vondsten moet je kritisch durven benaderen. Het is beter dat je zelf de fouten in je theorie ontdekt vóór je aan publicatie toe bent, dan dat een ander het achteraf doet.
Nieuwsgierigheid mag dan al de eerste noodzakelijke voorwaarde zijn om aan wetenschap te doen, en enig scepticisme de tweede. Maar om baanbrekend werk te verrichten lijkt een beetje mystieke aanleg onmisbaar.
Ik weet het, het is eigenlijk al lang geen nieuws meer. Goed nieuws heeft enkel nieuwswaarde als het gaat over sport of over feesten of verjaardagen. Of als het gaat over oorlogssituaties, maar dan is dat goed nieuws dikwijls zodanig gemanipuleerd dat het misschien wel interessant is voor de media, maar als informatie waardeloos is.
Eigenlijk gaat het om het verschil tussen nieuws en informatie. Nieuws is in de eerste plaats niet meer dan wat onze nieuwsgierigheid weet te bevredigen. En onze nieuwsgierigheid wordt natuurlijk in de eerste plaats gewekt door wat er in onze onmiddellijke omgeving gebeurt, wat ons onmiddellijk aanbelangt.
In de tweede plaats wordt onze nieuwsgierigheid gewekt door wat uitzonderlijk is. Vandaar dat we allemaal wel de waterval van Coo gezien hebben, of dat we ons allemaal zo een brilletje aanschaffen als er een zonsverduistering is, vandaar ook het succes van het Guiness Book of Records.
Nu is het één van de merkwaardige trekken van onze soort dat we niet alleen nieuwsgierig zijn naar dat uitzonderlijke, maar ook dat we allemaal wel eens uitzonderlijk willen zijn. Zelfs wie liever op de achtergrond blijft (of toch die indruk wil geven) streeft naar die vijf minuten roem waar ieder recht op schijnt te hebben. En zelfs als die roem ons niet interesseert, dan hebben we allemaal nog wel iemand voor wie we bijzonder willen zijn. Voor die ene persoon (of die enkele personen) zal alles wat we doen dan ook wel nieuwswaarde hebben.
Voor de rest beperkt onze belangstelling zich tot uitzonderlijke personen of uitzonderlijke gebeurtenissen. Maar belangstelling kan ook gekweekt worden. De media hebben er een handje van weg om personen als veel uitzonderlijker voor te stellen dan ze werkelijk zijn. Want voor de media zijn deze beroemde personen uiteindelijk hun broodwinning. Wat ze doen heeft nieuwswaarde, en brengt dus op. Ze proberen dan ook om letterlijk alles wat die beroemdheden doen als uitzonderlijk voor te stellen, waardoor de beroemdheid nog beroemder wordt, en dus nog meer nieuwswaarde krijgt.
De nieuwe tendens van docu-soaps speelt daar zeer handig op in. Door ettelijke zenduren te wijden aan de Pfaffs en de Planckaerts en wie nog al meer wakkeren zij de vervagende roem van de figuren in kwestie weer aan, en worden banale personen tot rolmodel verheven.
Daarbij vervaagt ook het onderscheid tussen feit en fictie. Blijkbaar zijn er nog altijd personen die niet geloven dat Het Geslacht Depauw fictie was.- hoewel, ik kan nog altijd moeilijk geloven dat De Pfaffs geen fictie was, dus wat zou ik me druk maken.
Nieuws lijkt daarenboven ook alleen nieuws te zijn als je er bewegende beelden kan bijgeven. Vandaar de overweldigende media-aandacht voor de tsunami : er waren massas bewegende beelden, en er waren Europese toeristen bij betrokken wat de zaak dichter bij huis bracht.
Al zullen heel wat mensen belangstelling hebben voor wat er gebeurt met het geld dat ze na die ramp gestort hebben, toch mogen niet dezelfde media-aandacht verwachten Hier geldt het klassieke scenario : als een groep Belgische soldaten terugkeert van een humanitaire missie in dat gebied, dan krijgen ze drie minuten nieuws (of misschien vijf minuten als de minister erbij is), en nog wat extra zendtijd op dat programma van het leger. Programmas die er wel op willen ingaan, worden blijkbaar nauwelijks bekeken of beluisterd, en zeker niet herhaald. En dat gaat net zo goed op voor de geschreven pers.
Dan is het natuurlijk de vraag in hoeverre we daar zelf iets kunnen aan doen. Je kan je mening al eens kwijt in een column in een blog bijvoorbeeld, maar de respons blijft beperkt. Of je kan op een discussieforum op zoek naar mensen met dezelfde vragen, en hopen dat je op die manier ooit een koortje kan vormen dat meer gehoor vindt dan ieder afzonderlijk als solozanger. En je kan er vooral voor zorgen dat je tenminste zelf altijd oog blijft hebben voor het goede nieuws.
De Oude Grieken wisten het al : Kennis is Macht. Maar macht heeft de neiging zich met deugd te vereenzelvigen. Is kennis dan ook deugd ? En is macht ook kennis ?
Dat macht zich met deugd vereenzelvigt is niet nieuw; onze grote middeleeuwse steden (Gent,, Brugge en Ieper) noemden zich al goede steden, om zich te onderscheiden van de smalle steden. Wie machtig is zal zich altijd gerechtigd voelen om die macht uit te oefenen
Maar macht wil zich ook graag met kennis vereenzelvigen : de machtige vindt niet alleen dat hij beter leeft, hij vindt ook dat hij het beter weet.
Dat leidt tot merkwaardige gedragingen, zoals ministers die willen dat het creationisme op school onderwezen wordt. Een bijzonder voorbeeld van dit gedrag van de macht vinden wij bij de kerk van Rome.
Hoewel deze kerk duidelijk aan macht heeft ingeboet, vindt zij blijkbaar dat zij nog altijd gerechtigd is om ook aan de andersdenkenden de wet voor te schrijven. En daarbij steunt zij graag op de onfeilbaarheid van de paus. De aanhalingstekens staan hier wel degelijk met opzet.
Of de wereldlijke macht van de bisschoppen van Rome dateert uit de tijd van de Romeinse keizer Constantijn, dan wel zijn oorsprong vindt in de schenking van Pepijn de Korte, waaruit de Kerkelijke Staat is ontstaan, is iets wat anderen moeten uitmaken. Zeker is dat na de kroning van Karel de Grote tot keizer (in het jaar 800) de macht van de paus en die van de opvolgers van Karel de Grote (de koningen van Frankrijk zowel als de keizers van Duitsland) zeer verstrengeld zijn. Koningen en keizers noemen zich koning (of keizer) bij de genade Gods, en de bisschop van Rome vindt hier een bevestiging van zijn suprematie over de andere bisschoppen.
Uiteraard loopt die relatie tussen Kerk en Staat niet altijd even vlot. Tijdens de Napoleontische periode is het zelfs bijzonder hectisch : Napoleon bezet de Kerkelijke Staat, en roept de Romeinse Republiek uit, herstelt de Kerkelijke Staat een jaar later, want hij wil graag goede relaties met de nieuwe paus. Maar eenmaal keizer gekroond, in aanwezigheid van die nieuwe paus (december 1804) aarzelt hij niet om de Pauselijke Staat weer op te heffen en te laten deel uitmaken van het Koninkrijk Italië (met Napoleon zelf als koning).
Na het Congres van Wenen wordt de Kerkelijke Staat hersteld, maar bij een nieuwe revolutie wordt Paus Pius IX verdreven en wordt opnieuw een Romeinse Republiek ingesteld (in 1849).
Het is precies deze bisschop Mastai-Feretti (ook bekend als Pius IX) die de pauselijke onfeilbaarheid heeft uitgevonden. Waarschijnlijk zag hij daar een middel in om een deel van zijn tanende gezag te heroveren. Hij wist wel dat er een Concilie nodig was om dit te bevestigen. Het concilie wordt samengeroepen in 1869, maar verloopt voor Mastai-Ferreti niet helemaal naar wens. Het dogma van de onfeilbaarheid wordt wel aanvaard, maar aan beperklingen inzake toepasbaarheid onderworpen. En dan wil het concilie de rol van het concilie te berde brengen. Maar op dat ogenblik is er oorlog tussen Frankrijk en Duitsland, voor Mastai-Feretti een reden om het concilie naar huis te sturen voor de duur van... Maar het concilie wordt ook na de oorlog niet terug samengeroepen.
Dit is inderdaad duidelijk een situatie waar de macht zichzelf vereenzelvigt met kennis; omdat hij de macht heeft weet hij het ook beter, en heeft hij meteen het morele recht om anderen de les te lezen. Er wordt daarbij voorbijgegaan aan het feit dat de onfeilbaarheid enkel bestaat voor geloofspunten.
Meestal wordt ook niet vermeld dat sinds Mastai-Ferreti maar één keer een pauselijke uitspraak gedaan is, waarbij die onfeilbaarheid van kracht was. Of hoe de Kerk toch wijzer blijkt dan men soms zou denken !
18 juni 2005 wordt de 190° verjaardag van de slag bij Waterloo.Dit zal wer weer aanleiding worden om Napoleon op alle denkbare manieren in het zonnetje te zetten, en de overwinnaar van de slag zal wel weer in de schaduw blijven staan.Maar is dat wel terecht ?
Na de slag moet Wellington iets gezegd hebben in de zin van er is maar één ding erger dan de aanblik van het slagveld na een gewonnen veldslag.Uiteraard zal dat ergere de aanblik van het slagveld na een nederlaag geweest zijn, maar van Napoleon kunnen we dergelijke bedenking niet verwachten.
Wellington is hetblijkbaar eens met Clausewitz, één van de belangrijkste militaire denkers van de laatste 200 jaar.Die stelt namelijk dat oorlog een ongewest maar soms noodzakelijk verlengstuk is van de politiek.Oorlog is ongewenst, omdat de kost aan mensen en materiaal nooit kan opwegen tegen het resultaat.Niet zo voor Napoleon.Voor hem is oorlog zijn natuurlijk biotoop.
Na zijn staatsgreep kent Frankrijk geen vrede meer.Er is wel een korte periode (minder dan twee jaar) waarin geen oorlog gevoerd wordt, maar die volledig opgaat in de voorbereiding ervan.Zo wordt Antwerpen uitgebouwd tot een oorlogshaven, als een pistool gericht op het hart van Engeland.Napoeleon is geen staatsman, maar een krijgsheer.
Als kind komt Napoleon terecht op één van de koninklijke militaire scholen, maar moet daar al gauw vaststellen dat hem geen brilliante carrière in het koninklijke leger wacht.Een snelle promotie veronderstelt nameijk ofwel een hoge adelijke titel, ofwel de juiste relaties aan het hof, ofwel een goed gevulde beurs om op het juiste moment voldoende steekpenningen in de juiste richting te kunnen schuiven.
Met de revolutie verbeteren zijn kansen, maar Napoleon toont zich niet bepaald loyaal behalve tegenover Napoleon zelf.Hij deserteert uit het republikijnse leger om mee te doen aan een Corsicaanse bevrijdingsoorlog.Maar na een conflict met één van de leiders deserteert hij ook uit dit Corsicaanse leger, om zich weer te melden bij het republikijnse leger.En daar is de nood aan officieren zo hoog dat hij met open armen wordt ontvangen.
Een aantal succesvolle acties maakt dat hij snel promoveert, en als generaal een leger mag aanvoeren in de Italiaanse campagne.Een volgende opdracht is een invasie tegen Engeland voor te bereiden.Maar Napoleon verkiest Egypte aan te vallen om Engeland in zijn koloniale rijk aan te vallen.Engeland zit helemaal niet in Egypte,het zijn de Turken die daar de plak zwaaien.De Egyptische campagne wordt ook een succes, vooral omdat Napoleon met een deel van zijn leger weet te ontsnappen na een zeeslag tegen de Engelsen.Het gedeelte van het leger dat in Egypte achterblijft wordt vernietigd door een Turks-Engelse coalitie.
Terug in Frankrijk pleegt Napoleon zijn staatsgreep, wordt eerst consul, daarna consul voor het leven en tenslotte keizer.Hij doet een aantal hervormingen, waarbij hij systematisch de verworvenheden van de revolutie terugschroeft.Zo laat hij het burgerlijk wetboek opstellen, de befaamde Code Napoleon om iedereeen rechtszekerheid te garanderen, maar tegelijk heft hij bijvoorbeeld het gelijkheidsprincipe op door de adel opnieuw in te stellen, waarbij hij uiteraard zijn familie en zijn omgeving van de beste postjes te voorzien.
Het is merkwaardig dat Napoleon na zijn nederlaag tegen Rusland door het Congres van Wenen nog zo vriendelijk bejegend wordt :hij wordt vorst van Elba in het geval van die andere krijgsheer Hitler zou dat overeenkomen met een benoeming tot president van bijvoorbeeld Oberbayern.Blijkbaar stond dat Congres van Wenen afkeriger tegenover de Revolutie dan tegenover Napoleon.
Verering van krijgsheren is blijkbaar van alle tijden :de Illias van Homerus is hiervan een voorbeeld.Maar dat betekent niet dat krijgsheren bijdragen tot de vooruitgang van de mensheid !
Wij worden er dagelijks mee bestormd, met reclameboodschappen die ons willen wijsmaken dat iets wetenschappelijk bewezen is, met doemdenkers die berekend hebbezn dat een komeet de aarde zal treffen, met bekende personaliteiten die weer eens één of andere theorie aanbrengen die ons denken zal veranderen.
Doemdenkers hebben altijd succes.In de XIX° eeuw voorspelden wetenschappers dat onze steden tegen het midden van de XX° eeuw ombewoonbaar zouden zijn omdat het opruimen van de paardenmest voor onoverkomelijke problemen zou zorgen.Wie voorspelt dat een komeet de aarde zal treffen, zal vlugger de media halen dan iemand die voorspelt dat dezelfde komeet ergens tussen de baan van de aarde en de zon zal passeren.
Als je in het kader van een reclamecampagne beweert dat wasproduct Ditte beter wast dan welk ander product dan ook, en dat dit wetenschappelijk bewezen is, dan zal niemand je vragen hoe je dat precies bewezen hebt, of wat precies de resultaten van dat wetenschappelijk onderzoek waren.Je laat gewoon één of andere acteur een witte jas aantrekken, en poseren als wetenschapper - of als tandarts of dokter, al naargelang het product.In het geval van het wasmiddel kan je er misschien voor zorgen dat de witte jas van je wetenschapper vlekkelozer is dan die van zijn collegas.
Maar het ergste zijn de bekende Vlamingen (soms zijn dat dezelfde acteurs) die onder de indruk zijn gekomen van één of andere hoogdravende studie, dikwijls omdat ze daarin een bevestiging vinden van hun eigen vooroordelen.Van hun bekendheid maken ze dan graag gebruik om via de media deze nieuwe waarheid uit te dragen.Het probleem is nu dat het grote publiek bekendheid wel eens verwart met kennis van zaken.
Enige kennis van zaken is nu eenmaal essentieel om aan wetenschappelijk onderzoek te doen.Deze kennis van zaken veronderstelt opleiding of studie, wat dan weer betekent dat je met enkele zaken zit, die je als vaststaand aanvaardt.Als morgen iemand komt aankondigen dat hij de perpetuum mobile heeft uitgevonden, dan zal de ganse wetenschappelijke wereld reageren met ongeloof, omdat het niet bestaan van de perpetuum mobile nu eenmaal als een vaststaand feit aanvaard wordt.Maar na die eerste reactie van weer zo één zal een aantal wetenschappers de zaak nader bekijken, in de eerste plaats als een spelletje zoek de fout.En of ze die fout nu vinden of niet, enkele wetenschappers zullen proberen die perpetuum mobile te bouwen en uit te testen.
Toen Einstein met zijn relativiteitstheorie voor de dag kwam, zal de eerste reactie ook wel een van ongeloof geweest zijn.Maar wetenschappers met voldoende kennis van zakenkonden geen fout in de redenering vinden, en dus moest men proberen de theorie in de praktijk uit te testen.Omdat dit niet met een laboratoriumproef kon, moest men wachten op zonsverduisteringen en op de vooruitgang in de ruimtevaart voor deze testen, en telkens is daarbij gebleken dat Einstein gelijk had.
Maar als bij het testen van die perpetuum mobile zou blijken dat deze niet werkt, dan kunnen wij er ons aan verwachten dat de uitvinder en zijn aanhangers de onderzoekers zullen verwijten dat ze hun werk niet goed gedaan hebben, of zelfs dat ze de proeven opzettelijk hebben laten mislukken.
Het kenmerk van de pseudo-wetenschappers is namelijk dat ze enkel rekening houden met testresultaten die in hun kraam te pas komen, en dat ze andere resultaten zullen verwerpen als meetfouten, of slecht uitgevoerde proefnemingen, of wat dan ook.
Van een groot aantal zaken is het moeilijk om uit te maken of ze behoren tot de wetenschap dan wel tot de pseudo-wetenschap.En in die gevallen lijkt het me aangewezen de redelijke verklaring te verkiezen boven de mystiek, zelfs ten koste van de spektakelwaarde.
Vanmorgen was het weer zover op het radionieuws :iemand was weer creatief bezig geweest met verblijfsvergunningen.Creatief is blijkbaar een eufemisme geworden voor net niet strafbaar, of toch tenminste voor onterecht.
Toch is creativiteit wanneer de term niet ten onrechte gebruikt wordt - één van de beste eigenschappen van de mens, waarbij we het net zo goed hebben over de artistieke creativiteit als over creatieve intelligentie.
Creativiteit in artistieke zin kan handelen over het maken van iets totaal nieuws, maar het kan net zo goed gaan over een nieuwe visie op een bepaald gegeven.Zo kan het bijvoorbeeld dat iemand als Munch zelf met verschillende versies van het schilderij "De Schreeuw voor de dag komt., of kan Monet de kathedraal van Rouen telkens opnieuw schilderen op andere uren van de dag of in andere seizoenen.Zo kunnen zangers de nummers van anderen coveren, waarbij het natuurlijk altijd de vraag blijft of die cover enige waarde aan het nummer heeft toegevoegd,.
Maar creativiteit is ook creatieve intelligentie.Intelligentie is het vermogen om goede oplossingen te bedenken voor een probleem.Wetenschappers die dieren observeren zullen je tientallen voorbeelden kunnen geven van dierlijke intelligentie, en er zullen nog meer gevallen zijn waar wij die dierlijke intelligentie niet herkennen.
Binnen dit probleemoplossend denken kunnen wij nog spreken over inventiviteit en over creativiteit.Inventiviteit is dan het vermogen om verschillende goede oplossingen te bedenken, creativiteit is dan het vermogen om met nieuwe goede oplossingen voor de dag te komen.Het een sluit het andere niet uit, maar inventiviteit kan ook in de eerste plaats steunen op een goede dossierkennis, een goed geheugen.Als je meer gelijkaardige situaties kent, en weet hoe het probleem in die situaties vroeger is opgelost, heb je ook meer kans om voor het nieuwe probleem met verschillende oplossingen voor de dag te komen.
Creativiteit veronderstelt dat je met een nieuwe oplossing voor de dag komt.Soms is dat nieuw relatief :het kan voldoende zijn dat niemand anders aan die mogelijke oplossing denkt, opdat ze als nieuw ervaren zou worden, terwijl je voor je zelf kan denken dat het gewoon voor de hand ligt.
Voorbeelden geven van creatieve oplossingen is moeilijk :als ik hier en nu een voorbeeld geef van een nieuwe oplossing, dan is die hopelijk nog nieuw voor jou als je dit straks leest, maar als je dit morgen zou herlezen zal ze gewoon niet meer nieuw zijn, en zal de oplossing niet meer creatief zijn.
Belangrijk blijft natuurlijk dat het om een oplossing moet gaan.Het voorgesteldemag dan nog zo vernieuwend zijn, als daarmee hetprobleemniet opgelost wordt, kan je niet echt spreken over creatieve intelligentie.Tegenwoordig wordt daar wel een mouw aan gepast :we schakelen marketingjongens in die dan wel een probleem bedenken waarvoor onze nieuwigheid een oplossing biedt, de marketingjongens (of -meisjes) kunnen dan aan de wereld duidelijk maken hoe groot het probleem wel is, en op de kortst mogelijke tijd is onze nieuwigheid een gadget geworden die iedereen wil hebben.
Onrechtstreeks is er dus wel creativiteit in het spel, en voor de economie maakt het weinig uit of het nu gaat over een werkelijke behoefte, dan om een behoefte die de mensen is aangepraat.En het zijn ook niet alleen de marketingmensen die dit soort creativiteit toepassen, ook in de politiek is het dagelijkse kost.Schijnproblemen en problemen van een kleine groep worden telkens weer opgeklopt tot het grote problemen zijn geworden voor iedereen, en op die manier wordt de aandacht afgeleid van de echte problemen.
Is het dan te verwonderen dat met de term creativiteit soms creatief wordt omgesprongen, en men die gebruikt voor louche praktijken ?
Als titel had hier net zo goed schijn en wezen kunnen staan, maar dat leek me wat hoog gegrepen voor een opstel dat maar een A4-tje lang mag worden.Met paradoxen heb ik daarbij nog de mogelijkheid om er een ganse dynastie van te maken, en bij gelegenheid met Paradoxen 2 af te komen.Denk dus maar dat hier Paradoxen 1.0 boven staat.
Twee van die paradoxen spoken me door het hoofd.Naar aanleiding van het referendum in Frankrijk is er de vraag of zo een referendum wel het toppunt is van democratie.En naar aanleiding van een gesprek onder vrijwilligers stel ik mij de vraag of we met het wegnemen van drempels niet net het omgekeerde bewerken van wat we willen bereiken.
In verband met het referendum is de eerste vraag natuurlijk wat we precies verstaan onder democratie.Volstaat het om de stemmen te tellen en de meerderheid te volgen, om zich als democraat te kunnen noemen, of moeten we er soms van uitgaan dat we het beter weten, en ons gedragen als verlichte despoten ?
Het antwoord zal wel weer ergens tussenin liggen.Pim Fortuyn is niet de grootste Nederlander, al had hij de meerderheid van de volksstemmen achter zijn naam, en zelfs al zou Pascal Vyncke alle stemmen van alle gebruikers van Seniorennet hebben gekregen, dan zou hij nog niet echt de Grootste Belg zijn.Het al dan niet aannemen van een Grondwet overlaten aan de stemmen van de kiezers, waarvan nog geen 10 % zelfs maar het voorwoord heeft gelezen, is niet de ultieme democratie.Die grondwet blijkt dan ook nog zo complex te zijn, dat een openbaar debat er rond voeren ook al niet haalbaar is.In zo een tekst wordt je daarbij nog meer getroffen door de punten waar je het niet mee eens bent, dan door de punten die je wel kan goedkeuren.Dat zo een grondwet ooit zou goedgekeurd worden buiten dan in de nieuwe landen die duidelijk baat hebben bij de toetreding lijkt me een mirakel.
Het systeem van de getrapte democratie lijkt me betere garanties te geven.Moet je dit nu doen via het verkiezen van een wetgevende vergadering zoals we dat nu kennen, of via een systeem waarbij cellen voor lokaal bestuur iemand afvaardigen naar een hoger niveau, die dan weer iemand afvaardigen naar een nog hoger niveau ?Dat is weer zo een vraag waarop je binnen het formaat van een A4-tje geen gefundeerd antwoord kan geven.
De vraag of we geen drempels moeten toevoegen om echt drempelverlagend te werken sluit hier ook bij aan.In een referendum zullen de grootste schreeuwers altijd de doorslag geven, en als er geen drempels gemaakt worden zullen het weer die grootste schreeuwers zijn die het best aan hun trekken komen
Willen we echt drempelverlagend werken, dan moeten we de kansen verbeteren van de mensen die in een hoekje gedrumd worden.Als je overal de trappen vervangt door hellingen, dan wordt het voor rolstoelgebruikers wel wat gemakkelijker, maar tegenover de mensen die goed kunnen lopen blijven ze toch in het nadeel.Als we niet kunnen bereiken dat iedereen die loopt niet automatisch de reflex heeft om de rolstoel voor zich uit te duwen (aangenomen dat de rolstoelgebruiker inderdaad die richting uit wil), dan moeten we bij gelegenheid een regel handhaven die aan de rolstoelgebruiker voorrang geeft.
De rolstoelgebruiker is hier natuurlijk maar een voorbeeld.Maar dat geldt net zo goed voor een schoolklas, waar zowel de extra zwakke als de extra sterke leerlingen ook extra aandacht zouden moeten krijgen.Nu is die extra sterke leerlingen meestal assertief genoeg om die aandacht op te eisen, en de extra inspanning van de leerkracht zal bij die sterke leerling ook meer kans op succes bieden.
Dit lijkt wel een pleidooi te worden voor positieve discriminatie, en op zijn best is dat paternalisme, en dat is ook al een vies woord geworden.
Maar is het dan zo verwerpelijk zich als een goede vader te gedragen ?
Wie de term ooit bedacht heeft, zou ik echt niet weten, en zo vaak heb ik hem nog niet aangetroffen. Het gaat er om hoe verschillende initiatieven die allemaal bedoeld zijn om mensen te helpen, elkaar meer beconcurreren dan dat ze elkaar aanvullen. Een beetje zoals in de koloniale periode verschillende missies elkaar bekampten in de strijd om de zelfde zieltjes, of zoals je vroeger in een zelfde stad naast het bisschoppelijk college ook nog een colleges van de paters van dit en een college van de paters van dat, een instituut van de broeders van hier en een school van de broeders van ginder kon vinden; waarbij we de instellingen van het officieel onderwijs nog buiten beschouwing laten.
Op gebied van het onderwijs zijn er intussen wel samenwerkingsverbanden ontstaan, maar bij het vrijwilligerswerk lijken we daar nog niet altijd aan toe te zijn. Enerzijds zullen de economische motieven ontbreken het brengt weinig op te snoeien in de salarissen van vrijwilligers anderzijds zullen de verschillende organisaties altijd wel voldoende verschillende accenten leggen om niet meteen tot samensmelting over te gaan.
Maar niet willen samensmelten is nog lang niet hetzelfde als niet willen samenwerken. In verband met het missioneringsyndroom is er het verhaaltje (uit de Lachende Kerk van Fons Jansen) van de twee missieorganisaties die willen samenwerken, maar daar niet in slagen omdat er één de eerste vergadering begint met te zeggen We kunnen maar beter samenwerken, want wij werken tenslotte voor de zelfde Baas, u op uw manier en ik op de Zijne. Ons eigen grote gelijk zou wel eens een grote belemmering voor samenwerking kunnen zijn.
Verschillen moeten we ook niet in de eerste plaats zien als tegenstellingen, maar als mogelijke terreinen waarop we elkaar kunnen aanvullen. Uiteraard kan dit aanvullen enkel blijven duren als het inderdaad gaat om een wederzijds helpen, tenzij er bij de ene de bereidheid bestaat zich als afhankelijk op te stellen. En misschien is dat afhankelijk maken van een andere organisatie ook weer een teken van het missioneringsyndroom.
Mogen we dan niet fier zijn over wat we weten te bereiken, of over de specifieke manier waarop we dit bereiken ? Toch wel, maar - net als in de wetenschap - moeten we ons altijd durven afvragen of we inderdaad het gestelde doel bereiken, en of we dat op de beste beschikbare manier doen.
Dit soort gewetensonderzoek zal er dikwijls toe leiden dat wij onze werkwijze bijsturen, en soms zullen we ons er toe verplicht zien om de doelstellingen bij te sturen. Als je op een dag merkt dat je niet meer de mogelijkheden hebt om de dienst te verzekeren voor je doelgroep, dan heb je maar drie mogelijkheden : ofwel moet je zorgen voor meer middelen (of dat nu menselijke of materiële middelen zijn) ofwel beperk je de dienstverlening ofwel beperk je de doelgroep. Of je kan de drie gewoon combineren.
Of als je merkt dat er binnen je doelgroep noden bestaan waar je niet kan op in gaan, dan kan je proberen jezelf bij te scholen, of dan kan je (helpen) zoeken naar een organisatie die zich wel op die specifieke noden richt.
Noch de menselijke noch de materiële mogelijkheden van een vrijwilligersorganisatie zijn onbegrensd. Vooral omdat die organisaties vaak op dezelfde mensen moeten terugvallen.
Dit is precies wat de hoop levend houdt om niet al te zeer in dat missioneringsyndroom te vervallen : er zullen altijd wel mensen zijn die in twee of meer organisaties actief zijn en die ofwel zullen te kampen hebben met een dubbele loyaliteit, .of anders zullen moeten zorgen dat de verschillende initiatieven elkaar aanvullen in plaats van elkaar te bestrijden.
Het is pas als hierin voldoende slagen, dat we mogen beginnen denken aan onszelf bijscholen om ook aan de onbeantwoorde noden van ons publiek te voldoen.
In de wereld van de vrijwilligers hoor je constant praten over drempels die moeten verlaagd worden, en kloven die moeten gedicht worden. En naar aanleiding van de BHV-crisis hoor je opnieuw hoe de kloof tussen Vlamingen en Franstaligen weer eens breder (of is het nu dieper ?) is geworden.
Ik vraag me dan af of je zo een kloof eigenlijk moet dichten, of je ze misschien niet beter kan overbruggen. Een kloof dichten wordt namelijk gemakkelijk en vaak gedaan door ze vol te storten met allerlei afval. Achteraf blijkt die aanvulgrond dan niet voldoende stabiel te zijn, en het moet al erg meevallen als je geen milieuproblemen krijgt. Als je de kloof overbrugt, dan is de kloof niet weg, maar blijkt dat er best mee te leven valt.
Tussen Vlamingen en Franstaligen zijn er inderdaad verschillen, die dikwijls verder gaan dan de taal alleen. Het heeft geen zin die te ontkennen. Maar er in berusten dat er een kloof bestaat, is ook geen oplossing. Dus moeten we werken aan een brug. En daarvoor moeten we eerst beginnen met fundamenten. Dat betekent dat we moeten proberen de anderen te begrijpen en dat zou wel eens het moeilijkste deel van de oefening kunnen zijn.
Franstaligen zouden moeten proberen te begrijpen waarom de Vlamingen en dan in de eerste plaats de Vlamingen uit de Brusselse rand - zo aandringen op die splitsing. En Vlamingen zouden moeten begrijpen waarom de Franstaligen zo aandringen op het behoud van het ene kiesarrondissement, op het eeuwigdurende karakter van de faciliteiten.
Mij lijkt het nu dat van geen van beide zijden geprobeerd wordt om die redenen te verklaren. Als Vlamingen zeggen dat het gewoon om een toepassing van de grondwet gaat, dan is dat geen reden, dan is dat een technische kwestie. Als ze zouden toegeven dat ze zich bedreigd voelen door een Franstalige kolonisatie, dan zou dat wel een reden zijn. En dan zouden de Franstaligen moeten bereid zijn na te gaan of die Vlamingen uit de rand geen reden hebben om zich bedreigd te voelen, en of die faciliteiten waarop ze zich beroepen om zich niet te integreren niet moeten gezien worden als een voorrecht, een privilege, eerder dan als een recht.
Dit stukje zal de kwestie niet oplossen, en ik kan ook niet voorspellen of BHV gewoon uit de belangstelling zal wegdeemsteren, dan wel een steeds pijnlijker kwestie zal worden. De bedoeling was trouwens dat ik het niet alleen over kloven zou hebben, maar ook over drempels.
Ik ben als vrijwilliger actief in een initiatief dat Buurtweb heet, en waar we volgens de gebruikelijke terminologie op drempelverlagende manier willen bijdragen tot het dichten van de digitale kloof. Zelf probeer ik die woorden een beetje te vermijden; en hoe we in de praktijk te werk gaan kan je best bekijken op onze website www.buurtwebaalst.be.
Als je zo een tijdje bezig bent, leer je wel dat je niet alle drempels kan verlagen, of alle kloven kan dichten. Soms moet je de drempel laten voor wat ze is, en er de mensen gewoon even çoverheen helpen.
Dikwijls bestaan er allerlei regeltjes om je te beletten die drempel door een zachte helling te vervangen. Soms zijn die regels best zinvol : het aantal mensen dat gehinderd en zelfs in gevaar gebracht wordt door zo een helling is vaak hoger dan het aantal mensen dat er door geholpen wordt.
Zelfs mensen uit de gehandicaptenzorg zullen weten dat het niet alleen om fysieke drempels gaat. Je krijgt te maken met verborgen agendas, met territoriumgedrag, met belangenvermengingen, met situaties waarbij een vrijwilliger moet keuzes maken tussen een aantal organisaties, omdat hij of zij zichzelf niet onbeperkt kan opdelen,
Maar de keren dat je merkt dat je wel iemand over de drempel hebt geholpen, dat je wel een kloofje hebt overbrugd, maken het allemaal wel waard.
Tot in de XVIII° eeuw was het Latijn in West-Europa de taal van de wetenschap. Die rol is in onze tijd min of meer overgenomen door het Engels, waarbij het Engels ook buiten de grenzen van West-Europa die rol speelt. Daarbij is er wel concurrentie geweest : in het begin van de XX° eeuw was het Duits bijvoorbeeld de internationale taal van de fysica.. Je telde pas echt mee als je publicaties verschenen in de Analen der Physik. Einstein publiceerde zelf in dit tijdschrift, maar vertaalde ook Engelstalige artikels van bijvoorbeeld Bose om ze in dat tijdschrift gepubliceerd te krijgen. Maar twee wereldoorlogen hebben gemaakt dat de balans over de ganse lijn in het voordeel van het Engels is doorgeslagen, en dat deze situatie nog lang zal aanhouden.
Tegenover het Latijn heeft het Engels een aantal voordelen : de spraakkunst lijkt minder moeilijk dan bij het Latijn (door het ontbreken van verbuigingen) en je kan door samenstellingen nieuwe woorden vormen die voor iedereen duidelijk zijn. En het is een levende taal, voor miljoenen mensen is het gewoon de taal waarvan ze zich dagelijks en voor alle gebruik van bedienen. Engels is zo levend dat het onderscheid tussen spelling en uitspraak enorm is, je kan Engels niet leren zonder een woordenboek met fonetische transcripties bij de hand. Want de spelling van het Engels is de afgelopen 200 jaar nauwelijks veranderd, maar de uitspraak blijkbaar wel.
Het Chinees, dat voor meer mensen de moedertaal is dan het Engels, zal waarschijnlijk nooit tot werldtaal uitgroeien; Frans, Spaans en Portugees die een vergelijkbaar koloniale traditie hebben, konden toch niet de status van het Engels als internationale taal behouden. De economische macht van de Verenigde Staten speelt daarbij wel een doorslaggevende rol. Dit leidt tot een dubbel voordeel : ze staan economisch (en militair) sterker, en kunnen bij hun internationale kontakten gebruik maken van hun moedertaal.
Vanaf het eind van de XIX° eeuw zien we hoe er pogingen gedaan worden om iedereen op gelijke voet te stellen bij internationale kontakten door het gebruik van kunsttalen. Van deze kunsttalen is Esperanto wel het best gekend en het meest verspreid. En hoewel er aan die talen ernstig gesleuteld is om ze nog beter bruikbaar te maken, heeft geen ervan ooit de positie van een wereldtaal verworden. Esperanto mag dan nog wereldwijd door 2 miljoen mensen gebruikt worden, en beoefenaars hebben in de meeste landen, het blijft altijd gaan om kleine groepjes idealisten. Het gaat inderdaad om idealisten, want het ideaal om over de ganse wereld op gelijke voet te kunnen communiceren is voor hen belangrijker dan het converseren in de taal die wereldwijd het vaakst als gemeenschappelijke werktaal gebruikt wordt. Met Esperanto converseer je wel wereldwijd op gelijke voet, maar enkel met een klein aantal gelijkgestemden. Als je in een multinational een bericht moet sturen bestemd voor alle vestigingen over de verschillende continentenen, dan zal dat bijna altijd in het Engels gebeuren.
Tegenover het Engels zitten de kunsttalen in een bijzonder moeilijke positie : meer en meer mensen kiezen voor het Engels omdat meer en meer mensen het Engels gebruiken. Zo zie je ook dat in de neiuwe toeristische bestemmingen het Engels de gebruikelijke tweede taal geworden is, dikwijls ongeacht de eigen koloniale traditie. Zelfs met een zwakke dollar is de economische macht van de Engelssprekende wereld doorslaggevend.
Het merkwaardige is dat het Internet deze evolutie nog versterkt heeft. Esperanto is in de eerste plaats een geschreven taal, buiten de bijeenkomsten van Esperantisten wordt het nauwelijks gesproken. Chatrooms in Esperanto zouden de nieuwe gebruikers een enorme kans geven om praktijk op te doen. Maar ze schieten niet bepaald als paddestoelen uit de grond, lijkt het me.
In België hebben we niet de gewoonte om er ons druk over te maken, maar en Nederland heeft men het vaak over alfa- en bètawetenschappen, en zelfs gammawetenschappen. Het probleem is niet zozeer dat men een onderscheid maakt, maar wel dat men met die alfa, bèta en gamma toch tot een soort rangorde komt. Meestal zal men het niet toegeven, maar in TV-programmas als Herexamen merk je wel eens hoe deelnemers er graag mee te koop lopen dat wiskunde en natuurkunde hun slechte vakken waren. Meestal komt dat dan uit de mond van mensen die "creatief met taal bezig zijn" acteurs en Tv-presentatoren bijvoorbeeld. Je zal zelden iemand uit de exacte wetenschappen horen zeggen dat voor hem of haar talen of geschiedenis eigenlijk tweederangsvakken zijn. Dat doorgedreven onderscheid is daarbij van redelijk recente datum. Newtons hoofdwerk heet voluit "Philosophiae Naturalis Principia Mathematica" (wiskundige principes van de natuurfilosofie) en dit situeert zich (weer eens) in het midden van de XVII° eeuw. En buiten de wis- en natuurkunde hield Newton zich ook bezig met geschiedenis en theologie eigenlijk stond al zijn werk in zijn ogen in functie van de theologie. Alle wetenschap stelt zich tot doel de wereld waarin wij leven beter te begrijpen, en waar het kan dit begrijpen ook in de praktijk toe te passen. Het hangt van onze eigen geaardheid en van allerlei toevalligheden af of het nu filosofie wordt of delfstofkunde waarin wij ons zullen verdiepen. Tot die toevalligheden hoort bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om er onze broodwinning van te maken : welk vak de beste carrièremogelijkheden biedt kan op enkele jaren totaal veranderen. En niemand kan beweren dat betere carrièremogelijkheden een wetenschap minderwaardig zouden maken. Het onderscheid dat we maken tussen de verschillende takken van de wetenschap is ook altijd een beetje kunstmatig. Op de middelbare school leren we streng onderscheid te maken tussen natuurkunde en scheikunde. Zo zou een chemisch of scheikundig verschijnsel onomkeerbaar zijn, en een natuurkundig of fysisch verschijnsel omkeerbaar. Maar als je verder doordringt in de chemie, stel je vast dat de meeste chemische reacties net wel omkeerbaar zijn, rechtstreeks of via een kringloopproces. Mijn eigen vakgebied is dat van de fysicochemie, waar gezocht wordt naar de verbanden tussen chemische structuur en fysische eigenschappen. We noemen het fysicochemie, omdat we ervan uitgaan dat de chemische structuur de bepalende factor is, maar het praktische werk bestaat het vrijwel uitsluitend uit meten en opvolgen van fysische eigenschappen. Taalkunde kan je niet bedrijven zonder enige kennis van de geschiedenis : als er bijvoorbeeld een beroep verdwijnt, dan verdwijnt ook de woordenschat die met dit beroep verband houdt. Gelukkig is er nog de zeilsport, anders zou misschien niemand nog goed begrijpen wat het betekent de wind in de zeilen te hebben, of om het een beetje moeilijker te maken iemand de loef af te steken. Geschiedenis bedrijven zonder oog te hebben voor de economie is ook al zoiets : als de zeilvaart verdwenen is, dan is dat in de eerste plaats om economische redenen. En de economie zal op haar beurt bepaald worden door factoren die strikt genomen tot andere wetenschappen horen. Hoe zouden we een rangorde tussen de wetenschappen kunnen opmaken, als alles van alles blijkt af te hangen. En als de wiskunde alle andere wetenschappen helpt, terwijl je nauwelijks kan zeggen dat de wiskunde ergens door een bepaalde wetenschap wordt geholpen, maakt dat dan de wiskunde de eerste of de laatste van de wetenschappen., of is ze misschien de alfa en de omega, het begin en het einde ? Voor Newton was het blijkbaar duidelijk : al zijn werk maakte hij ondergeschikt aan de theologie . Dat moet voor hem de ultieme wetenschap zijn geweest., maar wie zou hem daarin nu nog volgen ?
In Nederland is er enige herrie ontstaan omdat minister van onderwijs Van der Hoeven zou willen dat het creationisme op school zou onderwezen worden, een beetje naar Amerikaans voorbeeld. En blijkbaar staat nu de halve wetenschappelijke wereld op zijn kop.
Waar is al die herrie goed voor ? Getuigt het niet juist van een wetenschappelijke levenshouding om elke mogelijke theorie op haar verdiensten te onderzoeken, zeker wanneer de gangbare theorie niet volstaat om alles te verklaren ?
Wetenschap erkent geen dogma. Zelfs de zogenaamde wetten zijn niet meer dan beste beschikbare verklaringen tot nu toe. De wetten van Newton volstonden om de banen van planeten en satelieten te verklaren, tot de waarnemingen zo nauwkeurig werden dat Einstein met zijn relativiteitstheorie moest komen om de onverklaarbaarheden te verklaren. Einstein doet niets af van Newton, als je een vergelijking maakt zou je kunnen zeggen dat Newton een goed bouwplan voor een auto heeft geleverd, en dat Einstein daar een servo voor de besturing aan heeft toegevoegd. Einstein was er zich wel van bewust dat ook zijn theorie niet alles verklaarde, en tot zijn dood bleef hij op zoek naar de universele theorie.
Dus als de evolutietheorie van Darwin niet alles verklaart, is het de plicht van de wetenschap om andere theorieën eerlijk op hun waarde te onderzoeken. Vraag is nu wel of de middelbare school daarvoor de geschikte omgeving is. Het vrij onderzoek moet het daar namelijk afleggen tegen het zonder discussie opnemen en weergeven van kennis. Het kan moeilijk anders, gezien de hoeveelheid kennis die moet verworven worden.
Bij een tsunami krijgt het publiek vanuit alle hoeken uitgelegd hoe de aardkorst bestaat uit een aantal platen, die bewegen tegenover elkaar. Men noemt het de platentektoniek van Wegener. Toen ik veertig jaar geleden op de middelbare school zat werd van deze theorie met geen woord gerept. Maar ze werd wel bestudeerd in wetenschappelijke middens, en bleek de beste beschikbare theorie voor het verklaren van allerlei fenomenen, in die mate dat ze nu bij elke tsunami weer op het grote publiek losgelaten wordt.
Vóór het creationisme op het grote publiek, of zelfs op de middelbare school kan los gelaten worden, zou eerst in wetenschappelijke kringen moeten onderzocht worden of het wel de beste beschikbare theorie is. Want het gevaar is dat ze bijzonder verleidelijk is : je kan er zo makkelijk uit afleiden dat de mensen het doel is van de ganse ontwikkeling, van de ganse schepping zeg maar. Is de mens met zijn intelligentie en zijn creativiteit niet het ultieme wezen, of tenminste een onmisbare en onmiskenbare stap in die richting ? Wat intelligentie en creativiteit dan wel zijn, moeten we bij een andere gelegenheid eens bekijken. We moeten ons eerst de vraag stellen of wij mensen niet gewoon te dom zijn om de intelligentie en de creativiteit van andere levensvormen te zien. We moeten maar eens bedenken hoe veel kosten en moeite een primitief organisme als het griepvirus ons ieder jaar weer aandoet, met zijn vermogen om telkens net voldoende te veranderen om zowel de eigen menselijke afweerstoffen als de vaccins te misleiden, en ons telkens weer in de problemen te brengen.
Vele verdedigers van het creationisme komen daar niet toe door vrij, onbevooroordeeld onderzoek, maar door een geloof. Dat kan het geloof zijn in een geopenbaarde Schrift, dat kan ook het geloof zijn in de superioriteit van de mens, in de eigen superioriteit zeg maar.
Enige ijdelheid is ook de wetenschapper niet vreemd, anders zou hij misschien nooit tot publiceren komen. Maar het is belangrijk dat hij zich van die ijdelheid bewust is, en van de gevaren die er aan zijn verbonden.
Creationisme in de middelbare school ? OK, maar voorlopig niet in de lessen biologie, eerder in die lessen waar je leert redeneren en discuteren voor zover die al in het leerprogramma voorzien zijn.
Als deze verzameling Jongens en Wetenschap heet, dan is dat bedoeld als eerbetoon aan het radioprogramma van die naam, en ook aan de gelijknamige boeken uit de jaren 50 van de XX° eeuw. En als de eerste columns vooral over taal handelden, dan is dat daar niet mee in tegenspraak. Het is niet de bedoeling dat het zou gaan om taallessen of taaltips. Het is veleer de bedoeling taal of welk onderwerp dan ook te bekijken vanuit het standpunt van de natuurwetenschapper. Wetenschap is niet zozeer een verzameling van feiten en cijfers, het is ook een soort levenshouding, een levenshouding die begint bij verwondering, welke dan meteen wordt aangevuld met het zoeken naar een verklaring. Kinderen vertonen deze houding al van vóór ze kunnen praten : ze verkennnen hun wereld, van alles willen ze weten hoe het werkt, en of ze hetzelfde verwonderlijke gebeuren opnieuw kunnen laten spelen... En als ze eenmaal genoeg kunnen praten om zinnetjes te verstaan en zelf zinnetjes te vormen, dan komt steeds weer de vraag waarom ?. Kinderen moeten naar school, en ineens wordt het zelf onderzoeken blijkbaar minder belangrijk dan het opslaan en reproduceren van feiten en cijfers. Het zal wel kloppen dat we op deze manier sneller kennis kunnen verzamelen dan door alles zelf opnieuw te onderzoeken. Maar het volstaat niet dat je alle landen van Europa kan opnoemen in alfabetische volgorde, en met vermelding van hun respectievelijke hoofdstad, om Europa te kennen. De wetenschappelijke houding bestaat niet uit het samenstellen of aanleren van lijstjes, maar uit het verwerven van inzicht. Lijstjes kunnen wel een noodzakelijke stap zijn in de richting van het verwerven van inzicht. Naarmate je meer feiten kent, kan je ook met meer zekerheid tot een verklaring komen, of kan je ook beter een foutieve verklaring ontmaskeren. De aanleiding om aan deze columns te gebinnen ligt bij een kind, dat naast de projecten die het als schooltaak meekreeg, voor zichzelf aan een project taal begon. Meteen kwamen de vragen als wat is taal, waarom hebben we talen, waarom hebben we niet allemaal dezelfde taal... En meteen werd duidelijk dat ieder antwoord weer nieuwe vragen zou oproepen. De verleiding was te groot, ik begon ook aan een project taal. Om niet in oeverloos gelul te vervallen legde ik mezelf een formaat op : opstelletjes die net passen in een A4-tje, en die op zichzelf kunnen gelezen worden. Over veel van die dingen had ik wel wel eerder nagedacht, en het lukte me dan ook om dagelijks een draft voor een column af te leveren. Het probleem was soms wat ik zou schrappen om binnen het formaat te blijven. Maar iedere dag een nieuwe column blijkt niet vol te houden : meestal gaat er meer tijd in het bijschaven, dan in het schrijven op zich. En taal alleen is ook te beperkt. Daarom is het Jongens en Wetenschap geworden : nu kan ik schrijven over alles wat mijn verwondering wekt, en die verwonderlijke dingen bekijken volgens een wetenschappelijke houding. Deze bedenksels op Internet zetten, of op een andere manier publiceren, zal wel een vorm van ijdelheid zijn. Maar het vragen naar reacties, naar andere meningen, is een essentieel onderdeel van de wetenschappelijke houding. Wanneer je als wetenschapper denkt dat je een antwoord gevonden hebt op een vraag, dan zou je volgende stap moeten zijn dat je probeert je eigen ongelijk te bewijzen. Onfeilbaarheid bestaat niet in de wetenschap, en je kan zo makkelijk verliefd worden op een mooie theorie die de bal volkomen mis slaat. Het is niet altijd makkelijk om zelf voor tegenspraak te zorgen, daarom zijn reacties zo belangrijk. Als mogelijke titel voor de columns had ik ook gedacht aan het bekende citaat van Simon Stevin : Wonder en is geen wonder. Verwondering en verklaring, daar gaat het om.
Niemand zal er aan twijfelen dat onze eenvormige spelling een zegen is. Maar men kan zich toch twee vragen stellen : is die spelling wel zo eenvormig als we zouden willen, en in hoeverre is die eenvormige spelling geen verarming ?
Voor de twee vragen zoek ik mijn voorbeelden bij de ei-klank. We weten allemaal dat die kan geschreven worden als EI of als IJ, en dat de regels in dat verband bijlange niet duidelijk zijn. Omgekeerd kunnen EI en IJ staan voor dezelfde ei-klank, maar wat de uitspraak betreft zijn we bij EI zeker dat het om de ei-klank gaat, maar in algemeen Nederlands kan IJ staan voor dezelfde ei-klank of voor de doffe klinker zoals in tijdelijk.
Voor de keuze tussen EI en IJ worden we wel eens verwezen naar het dialect. In hoeverre iemand die Nederlands als vreemde taal leert daar baat bij heeft is een open vraag. Maar zelfs voor wie een Nederlands dialect als moedertaal heeft, is het soms een probleem. Zo heb ik een bijl in het dialect nooit anders kan kapmes of aames (= houwmes) horen noemen. Dikwijls hebben we een woord eerder leren kennen via de geschreven taal, dus via het algemeen Nederlands, eerder dan via het mondeling overgeleverde dialect.
Toch kan men met reden naar dat dialect verwijzen, precies omdat het in het dialect dikwijls over andere klanken gaat en hier komen wij bij de vraag naar die verarming.
Als het over dialect gaat durf ik men enkel met zekerheid uitspreken over het eigen dialect van de kindertijd, het Zuid-Westvlaams. Daar staat de EI voor twee verschillende klanken, namelijk de ei zoals in eigen, maar ook voor een klank die best als jee kan geschreven worden, of het Engelse yeah. Kleine meisje klinkt in dat Zuid-Westvlaams ongeveer als kljeen meiske. Dezelfde jee klank vinden we ook terug in eik dat als jeek uitgesproken wordt,. Dat brengt men op een vraag even terzijde : waarom wordt ons geleerd dat ei een tweeklank is, en waarom zou die jee dat niet zijn (behalve dan omdat die in het algemeen Nederlands niet voorkomt) ? Daar moeten we bij een andere gelegenheid eens dieper op in gaan.
Voor wat de spelling IJ betreft kent het Zuid-Westvlaams behalve de doffe klinker zeker drie verschillende uitspraken, en geen ervan is een tweeklank. Misschien hebben de Nederlanders gelijk als ze in kruiswoordraadsels en andere woordspelletjes die IJ als één enkele letter beschouwen.
Er is om te beginnen de uitspraak als ie in woorden als bij, als rijden (waarbij je geen d hoort rijden rijmt in het Zuid-Westvlaams op zien).
Daarnaast is er de uitspraak die best omschreven wordt als een verlengde i zoals in het Engelse miss, dus bijlange niet de ie die Brabanders en Antwerpenaars zo graag lezen waar een i staat. Voor de gelegenheid spel ik die als ii en die hoor je in woorden als zijn, wijn, ijs, tijd Misschien is het belangrijke verschil met die ie-uitspraak dat de ii thuishoort in gesloten lettergrepen, en de ie in open lettergrepen.
Ten derde is er de uitspraak die zich situeert tussen de u van rug en de eu van deugd, en die je bijvoorbeeld hoort in peupe (voor pijp). Vergis je vooral niet met die uitspraken want een puppe is een pop, en een dreupel (met een lange eu-klank) is een druppel.
Ik zal er maar over zwijgen, of ik krijg nog problemen, want de uitspraak in zwijgen en krijgen verandert van de ii in Zuid-Westvlaanderen (waar zwijgen en krijgen dicht aanleunen bij zwegen en kregen) tot de ie in Noord-Westvlaanderen (waar het inderdaad zwiegen en kriegen is).
Om te weten hoe het precies zit in andere Vlaamse en Nederlandse dialecten zijn er native speakers nodig, mensen die woorden als bijl in het dialect geleerd hebben langs mondelinge overlevering, eerder dan als een woord uit de geschreven of gedrukte taal dat ze op dialect-wijze hebben leren uitspreken. En ik denk dat ik bij de senioren bij de juiste groep zit daarvoor.