Voor ouders, hulpverleners, en leerkrachten, die zich zorgen maken over kinderen, met Hechtingsprobleem, Hechtingsproblemen, hechtingsstoornis, hechting, gehechtheid, ouders, babys, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen,jeugd, volwassenen, hulpverleners, onderwijs, jeugdzorg
13-04-2008
Smeekbede van een kind in de kerker van zijn hechtingsstoornis
Gedicht:
Luister alsjeblieft naar wat ik NIET zeg
Smeekbede van een kind in de kerker van zijn hechtingsstoornis
laat mij je niet voor de gek houden
laat je niet door mijn gezicht in de luren leggen
want ik draag een masker
een masker, dat ik niet durf af te zetten
doen alsof is een kunst en mijn tweede natuur
maar laat je alsjeblieft niet voor de gek houden
ik geef je de indruk dat ik zelfverzekerd ben
dat alles zonnig is, zowel binnen in mij als buiten
dat Vertrouwen mijn naam is en ik echt cool ben
dat ik niemand nodig heb
maar alsjeblieft geloof me niet . . . . . !
mijn uiterlijk lijkt onberispelijk
maar daaronder borrelt de verwarring, de angst
de eenzaamheid, de pijn
maar dat verberg ik, want ik wil dat niemand dat weet
mijn zwakte veroorzaakt paniek in mij
bang dat ze mijn angst en pijn kunnen zien
daarom heb ik een masker
help me . . . . !
ik heb hulp en zorg van mensen nodig
die genoeg van mij houden om te blijven helpen
dat is het enige wat me kan redden uit mijzelf
hulp en zorg is het enige wat mij bewijst, dat ik er werkelijk toe doe . . . . .
maar dat vertel ik je niet, want dat durf ik niet, mijn angst blokkeert
ik ben bang dat jij me minder waard zult vinden en om me zult lachen
en je lachen doet me zo zeer
ik ben heel bang dat ik niets ben
dat ik slecht ben
en dat jij dat zult zien en me zult afwijzen
net als toen . . . . . . . .
dus speel ik mijn spel, mijn wanhopige spel
ik houd niet van verstoppen, echt niet . . .
ik houd niet van die oppervlakkigheid, dat stomme spel
ik wil liever gewoon zijn en blij . . . . . en mezelf
maar jij moet me daarbij helpen, ik kan het niet alleen
jij moet je hand naar me uitsteken, ook al lijkt dat het laatste wat ik wil
jij alleen kunt mijn leegte en mijn pijn wegnemen, de pijn die ik niet wil voelen
jij helpt me elke keer als je lief en bemoedigend naar mij bent
elke keer als je probeert me te begrijpen, omdat je echt om me geeft
dan begint mijn hart vleugels te krijgen
hele kleine vleugels, maar toch, vleugels . . . .
met je aandacht en je begrip, kun jij leven in mij blazen
ik wil dat je dat weet, dat is heel belangrijk voor mij
hoe jij een mens in mij kunt scheppen, als je daarvoor kiest
en, alsjeblieft, kies voor mij . . . .
jij bent de enige die de muren om mij heen kunt afbreken
de muren waarachter ik angstig trillend woon
jij bent de enige die mijn masker kan afnemen
en me kan redden uit de schaduwwereld van onzekerheid en paniek
ga alsjeblieft niet aan mij voorbij, alsjeblieft, loop niet door
ik zal niet gemakkelijk voor je zijn
een lang gevoel van waardeloosheid bouwt nou eenmaal sterke muren
hoe dichter je bijkomt, hoe meer ik blindelings naar je zal slaan
dat is irrationeel . . . soms ben ik gewoon irrationeel
ik vecht precies tegen datgene waar ik naar uitschreeuw
liefde en vriendelijkheid zijn sterker dan de sterkste muren
daarin ligt mijn hoop, mijn enige hoop . . . .
alsjeblieft, breek die muren af met je sterke handen
met je zachte handen . . . .
want het kind in mij is beschadigd en heel gevoelig
heb mij lief . . . . .
blijf je liefde geven, tegen de stroom in, al is het vaak heel zwaar
laat mij niet vallen . . . .
ook niet als anderen jou laten vallen, gewoon om wie jij bent voor mij
laat het kind in mij niet verdrinken in verdriet en eenzaamheid en angst
help die muren af te breken, zodat wij elkaar mogen ontmoeten
in rust en vertrouwen, eenheid en liefde, gewoon zoals we zijn
zonder angst voor verlies en wéér die pijn
eens heb ik geleerd dat liefde alleen maar pijn kan zijn
SAMENVATTING Tegenwoordig is het normaal om een huilende baby op te pakken en te troosten. We denken er zelfs niet meer bij na. Dat was vroeger anders. Toen dachten ze dat de belangrijkste band tussen ouder en kind ontstond tijdens het voeden. Dankzij Bowlby weten we dat een baby zich juist hecht aan zijn verzorgers door aanraking en nabijheid. Een biografie van een van de meest invloedrijke ontwikkelingspsychologen van de 20ste eeuw.
Anders dan vroeger is het tegenwoordig volstrekt normaal dat ouders bij hun in het ziekenhuis opgenomen kinderen de nacht doorbrengen. Ook is het niet meer vanzelfsprekend een huilende baby te negeren. In de kinderopvang wordt meer aandacht besteed aan de affectieve relatie tussen leidster en kind. Een belangrijke impuls aan deze veranderingen is gegeven door de onderzoeker John Bowlby en zijn gehechtheidstheorie. Wie was deze man en wat waren zijn ideeën?
Edward John Mostyn Bowlby werd op 26 februari 1907 in Londen geboren. Zoals gebruikelijk in de hogere Engelse klassen, werd hij door een gouvernante opgevoed. John zag zijn moeder slechts een korte periode per dag en zijn vader alleen op zondag. Elf jaar oud werd hij samen met zijn dertien maanden oudere broer Tony naar een kostschool gestuurd. Op zijn veertiende volgde een opleiding tot marineofficier bij het Royal Navy College in Dartmouth. Na een verblijf van enkele jaren aan dit instituut besloot Bowlby echter op zoek te gaan naar werk dat de gemeenschap als geheel ten goede zou komen.
Tussen 1925 en 1928 studeerde Bowlby medicijnen in Cambridge en psychologie in Londen. Na zijn afstuderen zette hij zijn medische opleiding niet direct voort, maar werkte eerst een jaar als vrijwilliger op twee progressieve scholen, waarvan één voor moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen met onaangepast gedrag. Hier wezen zijn begeleiders hem op het feit dat sommige kinderen afwijkend gedrag lieten zien doordat zij door hun primaire opvoeders waren verlaten. Bowlby was hiervan onder de indruk en besloot vanaf 1929 zijn medische opleiding te combineren met een psychoanalytische training. In 1933 rondde hij het basisartsexamen af en koos de specialisatie psychiatrie. Vanaf 1940 werkte hij als psychiater in het Britse leger en na de oorlog ging hij werken voor de Londense Tavistock Clinic, waaraan hij de rest van zijn leven verbonden zou blijven.
Separatie Toen Bowlby in 1929 op 22-jarige leeftijd werd toegelaten bij het Institute of Psycho-Analysis werd Melanie Klein als zijn supervisor aangewezen. Kleins visie was dat alle geestelijke aandoeningen hun oorsprong hadden in fantasie. Bowlby had moeite met deze verklaring, omdat er geen ruimte was voor de invloed van de omgeving. Bovendien zouden kinderen zich volgens de geldende opvattingen binnen de psychoanalyse aan hun moeders hechten omdat zij door hen worden gevoed. Bowlbys ervaringen op de progressieve scholen deden hem hieraan sterk twijfelen.
Bowlby dreef de onenigheid met Klein niet op de spits, maar sprak tijdens zijn toetredingsrede voor de British Psycho-Analytic Society in 1938 wel zijn overtuiging uit dat er meer aandacht moest zijn voor de vroege ervaringen van kinderen en de scheiding van hun moeder. Hij benadrukte dat een verbroken moeder-kindrelatie in de eerste drie jaar vaak leidt tot emotioneel teruggetrokken gedrag van het kind.
Bowlby was ervan overtuigd dat er meer aandacht moest zijn voor de vroege ervaringen van kinderen en de scheiding van hun moeder.
Ook tijdens een studie naar afwijkend gedrag bij jongeren bleek Bowlby dat de oorzaak van hun problemen lag in vroege ervaringen. Hij ontdekte dat zij door een vroege scheiding en het ontbreken van een emotionele band met een (substituut-)moeder delinquent en affectieloos gedrag lieten zien. Zijn interesse in onderzoek naar separatie en zijn studie naar deze 44 jeugdige delinquenten brachten hem in beeld bij de Wereldgezondheidsorganisatie voor een onderzoek naar de gevolgen van scheiding bij jonge kinderen. Dit onderzoek zou het verdere verloop van zijn loopbaan en onderzoeksactiviteiten sterk beïnvloeden.
Vanaf dat moment ging Bowlby op zoek naar alternatieven voor de theorie van Klein en andere psychoanalytici, omdat die in zijn ogen geen bevredigende verklaring kon geven voor de verschijnselen die hij zag. Voor een andere interpretatie van de band tussen moeder en kind wendde Bowlby zich tot de ethologie.
Ethologie In 1951 werd Bowlby gewezen op het werk van de Oostenrijkse zoöloog Konrad Lorenz. Lorenz had samen met de Nederlandse bioloog Niko Tinbergen sinds de jaren dertig gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuwe discipline die het gedrag van dieren door observatie bestudeerde: de ethologie. Vanuit ethologisch perspectief is gedrag dat specifiek is voor een soort een gevolg van evolutionaire selectie.
Ethologen bestuderen het gedrag van dieren door ze te observeren.
Bowlby paste dit toe op het gedrag dat kinderen laten zien als zij van hun verzorger worden gescheiden en betoogde dat dit gehechtheidsgedrag zorgde voor nabijheid van de primaire verzorger bij stress. Volgens Bowlby hebben individuen die gehechtheidsgedrag vertonen meer kans op overleving en dus op nakomelingen. In tegenstelling tot wat psychoanalytici beweerden, is gehechtheidsgedrag volgens Bowlby niet gericht op voeding, maar bevordert het de nabijheid tot de verzorger.
Wanneer het kind angst voelt, treedt het gehechtheidssysteem in werking en wordt de nabijheid van de verzorger gezocht. Deze nabijheid zorgt er voor dat de angst verdwijnt en dat het kind weer kan exploreren. Het kind gebruikt de ouder op deze manier als een veilige basis vanwaar het de omgeving verkent. Al met al gaf de ethologie Bowlby het inzicht dat gedrag alleen te begrijpen is in de context van de evolutionaire omgeving waarin het is ontstaan.
In de jaren na zijn eerste kennismaking met de ethologie onderhield Bowlby nauw contact met vooraanstaande ethologen als Lorenz, Tinbergen en in het bijzonder Robert Hinde, die zijn mentor op het gebied van de ethologie zou worden. De jaren die volgden gebruikte Bowlby om de psychoanalyse te herschrijven in het licht van de ethologische beginselen.
Volgens Bowlby heeft elk kind een aangeboren neiging tot het zoeken van nabijheid van de verzorger.
Ontwikkeling In zijn trilogie Attachment and loss (1969/1982) heeft Bowlby zijn ideeën over de ontwikkeling van gehechtheid uitgewerkt. Volgens Bowlby heeft elk kind een aangeboren neiging tot het zoeken van nabijheid van de verzorger. Dit gehechtheidssysteem wordt ingeschakeld in geval van stress en wordt uitgeschakeld wanneer het kind door de gehechtheidsfiguur wordt gerustgesteld.
In de ontwikkeling van dit gehechtheidssysteem bij het jonge kind onderscheidde Bowlby vier fasen: (1) een periode waarin het kind signalen uitzend zonder daarbij onderscheid te maken tussen verschillende personen (vanaf de geboorte tot twee maanden), (2) een periode waarin het kind de signalen richt op één of enkele specifieke verzorgers (van twee tot zes maanden), (3) de eigenlijke gehechtheid wanneer een kind met signalen en beweging de nabijheid van één specifieke verzorger handhaaft (van zes maanden tot vier jaar), en ten slotte (4) een periode waarin er sprake is van zogenaamd doelgecorrigeerd partnerschap (vanaf vier jaar), waarbij het kind rekening kan houden met en zich kan inleven in de wensen en plannen van de ouder.
Empirische ondersteuning voor zijn ideeën kreeg Bowlby aanvankelijk alleen uit studies naar hospitalisatie en deprivatie. De Amerikaanse dierpsycholoog Harry Harlow toonde in zijn baanbrekende onderzoek naar separatie aan dat wanneer jonge resusapen kunnen kiezen uit een voedende ijzerdraadmoeder en een niet-voedende badstofmoeder, zij het grootste deel van de tijd doorbrengen bij de zachte badstofmoeder. Hij bevestigde daarmee Bowlbys idee dat de band tussen moeder en kind niet afhankelijk is van voeding, maar van contact met de primaire verzorger. Het was echter door de ontwikkeling van instrumenten die de gehechtheid bij kinderen en volwassenen kunnen meten, dat het empirisch onderzoek naar gehechtheid een nieuwe impuls kreeg.
Zelfs als de badstofmoeder geen melk gaf, bleven Harry Harlows babyaapjes zich aan haar vastklampen.
De Vreemde Situatie De instrumenten die voor het meten van gehechtheid worden gebruikt zijn de Vreemde Situatie (Strange Situation) ontwikkeld door Mary Ainsworth en het Gehechtheidsbiografisch Interview (Adult Attachment Interview), ontwikkeld door Mary Main.
De Vreemde Situatie is een gestandaardiseerde laboratoriumtest voor kinderen van twaalf tot achttien maanden oud. Tijdens de procedure wordt het kind tweemaal kort van de moeder gescheiden. In deze periode zorgt de stress van de scheiding voor activatie van het gehechtheidssysteem. Op basis van het gedrag van het kind tijdens de herenigingen met de moeder kunnen kinderen worden geclassificeerd als veilig (B), onveilig-vermijdend (A), onveilig-ambivalent (C) of gedesorganiseerd (D).
Kinderen die veilig zijn gehecht zoeken de nabijheid van de moeder en spelen nadat ze zijn getroost weer verder. Kinderen die onveilig-vermijdend zijn gehecht zoeken de nabijheid van de ouder niet en lijken onaangedaan door de scheiding, maar zij gaan niet meer op in hun spel. Onveilig-ambivalent gehechte kinderen zoeken de gehechtheidsfiguur juist op, maar zijn ontroostbaar en boos op de ouder. Gedesorganiseerde gehechtheid kenmerkt zich door tegenstrijdig gedrag van het kind: het kan bijvoorbeeld tegelijk huilen en wegkruipen van de ouder.
Onveilig-ambivalent gehechte kinderen zoeken de gehechtheidsfiguur juist op, maar zijn ontroostbaar en boos op de ouder.
Het Gehechtheidsbiografisch Interview, ontwikkeld door Ainsworths studente Mary Main, is een semi-gestructureerd interview dat de mentale representatie of voorstelling van de jeugdervaringen van de volwassene meet. De manier waarop een volwassene reflecteert op zijn ervaringen is indicatief voor de manier waarop deze ervaringen zijn verwerkt. Volwassenen worden geclassificeerd als autonoom (F), gereserveerd (Ds), gepreoccupeerd (E) of gedesoriënteerd (U).
Autonome respondenten kenmerken zich door een open reflectie over hun ervaringen. Gereserveerde individuen marginaliseren de invloed van hun jeugdervaringen op hun persoonlijkheid, terwijl gepreoccupeerde volwassenen hun jeugdervaringen idealiseren en nog steeds in beslag worden genomen door hun ervaringen. De gedesoriënteerde volwassene heeft te maken met onverwerkt verlies of trauma.
De Vreemde Situatie heeft gezorgd voor een veelheid aan empirische studies: onderzoek naar de antecedenten van gehechtheidsgedrag (kenmerken van het kind, opvoedgedrag van de ouder), naar interventies ter verbetering van gehechtheidspatronen en naar langetermijneffecten van gehechtheid. Het Gehechtheidsbiografisch Interview is gebruikt in studies naar de overdracht van gehechtheid van de ene generatie op de andere. Met het instrument is Bowlbys vermoeden dat onverwerkte jeugdervaringen de interactie met het eigen kind zouden beïnvloeden onderzocht.
Kunnen onverwerkte jeugdervaringen de interactie met het eigen kind beïnvloeden?
Grote invloed op onze manier van opvoeden Bowlby besteedde in de gehechtheidstheorie met name aandacht aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, het belang van de sensitiviteit van en de interactie met de opvoeder en hij benadrukte de evolutionaire oorsprong van het gehechtheidsgedrag. Hij liet zaken als de morele of zedelijke ontwikkeling van het kind buiten beschouwing. De gehechtheidstheorie is op dit moment een van de meest invloedrijke theorieën op het gebied van de kinderlijke ontwikkeling en Bowlby een van de meest geciteerde auteurs.
Met het formuleren van de gehechtheidstheorie gaf Bowlby in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw een alternatieve verklaring voor het gedrag dat kinderen laten zien wanneer zij van hun primaire opvoeder worden gescheiden. Door het aaneensmeden van elementen uit onder meer de psychoanalyse en ethologie, vond Bowlby een verklaring voor een zeer belangrijk aspect van het menselijke gedrag.
De implicaties van Bowlbys ideeën voor de ontwikkeling van kinderen en de manier waarop zij worden opgevoed zijn enorm en hebben de praktijk van de dagelijkse opvoeding ingrijpend beïnvloed. In Nederland kreeg de gehechtheidstheorie vanaf de jaren tachtig via het werk van de Leidse hoogleraar Van IJzendoorn grote bekendheid. Het empirische en meta-analytische werk dat sinds de formulering van de gehechtheidstheorie is verricht heeft de theorie naar een hoger plan getild.
Frank van der Horst (1977) is historicus en pedagoog en werkt momenteel als promovendus en docent bij de vakgroep Algemene en Gezinspedagogiek Datatheorie van de Universiteit Leiden. Hij bereidt hier een proefschrift voor over de wederzijdse beïnvloeding van John Bowlby en de ethologie.
Doelgroep Deze zorglijn richt zich op kinderen die problemen hebben in de hechting aan voor hen belangrijke anderen zoals ouders of verzorgers. Ook langdurig sombere of erg angstige kinderen worden hier behandeld. Voor de behandeling komen kinderen in aanmerking met beschreven problematiek en een gemiddelde intelligentie. Ze zijn vier tot dertien jaar oud en woonachtig in de regio Amsterdam of 't Gooi.
Zorgaanbod/behandeling De behandeling is erop gericht om de kinderen weer zelfvertrouwen te geven en ze weer plezier te laten ervaren. De behandeling is nauw afgestemd op de aanpak op school. De ouders of verzorgers worden intensief betrokken bij de behandeling door middel van begeleidingscontacten of oudertrainingen.
De emotionele problemen van baby's - nieuwe inzichten voor hulpverlening.
Professionele bijscholing in 2008
1° Bijscholing: De emotionele problemen van baby's - nieuwe inzichten voor hulpverlening. De laatste jaren in er een snelle ontwikkeling te constateren op het gebied van babyonderzoek. Ook de hulpverlening aan pasgeborenen en jonge baby's staat volop in de belangstelling. Dat is niet zo verwonderlijk. Eerst en vooral heeft de ontwikkelingspsychologie een heel nieuw beeld opgeleverd van de baby. Baby-onderzoek heeft aangetoond dat baby's zeer competent' zijn. Dit beeld van de competente' baby wordt door de prenatale psychologie aangevuld met het beeld van de competente' foetus. De competentie van de baby vindt zijn voorbereiding in de baarmoeder.
Aan bod komen:
prenatale ontwikkeling
vroege communicatie en hechting
psychologie van de geboorte
het eerste levensjaar: de psychologische geboorte
postnatale hechting: tussen nabijheid en exploreren
hechtingsstoornissen
2° bijscholing: De signalen van de baby - leren kijken en luisteren naar baby's Baby's geven signalen via hun lichaam. Ze spreken' de taal van het lichaam. Via stem, mimiek, lichaamshouding, lichaamsbeweging, orgaantaal en controlepatronen, kunnen zij signalen uitzenden van niet-welbevinden.Baby's zijn zeer sensitief en reageren op ervaringen die ze opdoen tijdens de zwangerschap, bij de geboorte en in de eerste levensmaanden.Voor hulpverleners is het belangrijk om onderscheid te maken tussen traumatische signalen en gewone' signalen.
Aan bod komen: * belasting en traumatisering bij baby's * behoefte-huilen en trauma-huilen * leren observeren van lichaamssignalen * leren interpreteren van lichaamssignalen * video-illustraties
3° bijscholing: Babypsychotherapie - hulp aan baby en ouders Door prenatale en perinatale oorzaken kunnen baby's emotioneel belast geraken, hetgeen tot uitdrukking komt in hun lichaamstaal. Als gevolg van vroege ervaringen kunnen baby's reeds prenataal onthecht geraken; ze ervaren inbreuken op hun emotionele veiligheid. Zo kan prenatale stress een baby belasten; maar ook door de medicalisering van de geboorte lopen steeds meer kinderen geboortetrauma's op. Er zijn meer en meer huilbaby's, baby's met ademhalings-problemen of baby's met reflux. Dit zijn mogelijke symptomen van psychische belasting. Babypsychotherapie is een vorm van psychologische hulpverlening aan baby's in nood.
Aan bod komen:
wat zijn prenatale en perintale trauma's
wat is babytherapie,
de doelstellingen in babytherapie
vormen van babytherapie
video-illustraties
Praktische informatie
Reeks van drie bijscholingen:
Data:1° reeks:vrijdag 30 mei, donderdag 12 juni, donderdag 19 juni 2° reeks: vrijdag 7 november, vrijdag 21 november, vrijdag 5 december Tijd: 9u30 - 16u00 Plaats: EVPP De Bakkerij' te Gors-Opleeuw (Borgloon) Deelnemers: maximaal 16 Inschrijving: het inschrijfformulier wordt u op aanvraag toegestuurd
Bewegingsopvoeding - basislessen voor sociaal gedrag - spel- en lessuggesties
Yos Lotens
Opvoeden door stoeien
Bewegingsopvoeding - basislessen voor sociaal gedrag - spel- en lessuggesties
Met een voorwoord door Anton Geesink (IOC)
Als jonge mensen - en dieren - zich willen uitleven, gaan ze stoeien. Maar stoeien is meer dan alleen een manier om je overtollige energie kwijt te raken. Het is een belangrijk aspect van de (bewegings)-opvoeding.
Kinderen ontwikkelen al stoeiend hun motoriek en doen tegelijkertijd ervaringen op in de omgang met anderen. Ze leren hun emoties te beteugelen, vertrouwen te schenken en anderen te vertrouwen. 'Alleen zonder pijn is het fijn' is een inzicht dat elk kind zich direct eigen maakt.
Stoeispelen zijn een verrijking van het bewegingsonderwijs binnen alle schoolmuren. Stoeien is een intensieve manier van bewegen die veel vraagt van de concentratie en de motorische coördinatie. Door het directe lichamelijke contact doet het bovendien een groot beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel van en de samenwerking tussen de spelers.
Aan de andere kant vereist het weinig specifieke technische vaardigheden; iedereen is in staat om op zijn eigen niveau en op zijn eigen manier te stoeien. Stoeien is verbonden aan speljudo en kan worden gezien als voorbereidend judo.
Stoeispelen blijken niet alleen enthousiasmerend te werken, maar ook de motorische vaardigheid te verbeteren, verloren (geestelijk) evenwicht weer terug te vinden en het geloof in eigen kunnen te vergroten.
Opvoeden door stoeien behandelt uitgebreid de pedagogische mogelijkheden die het stoeispel biedt en de voorwaarden waaronder men het kan spelen. Tevens bevat het boek een groot aantal in de praktijk uitvoerig getoetste spel- en lessuggesties.
Stress tijdens zwangerschap is even slecht als roken
Verband met ADHD en andere gedragsproblemen
Benedict Vanclooster
Problemen bij kinderen als ADHD, angst- en depressieve gevoelens of agressieve neigingen, lijken steeds vaker voor te komen. Twee decennia geleden begon professor Bea Van den Bergh een onderzoek naar de gevolgen van angst en stress bij de moeder tijdens de zwangerschap: Toen kon ik niet vermoeden dat zwangerschapsangst en -stress bij de moeder tot dergelijke gedragsstoornissen bij het kind kunnen leiden.
Sinds 1986 volgt professor Van den Bergh (Departement Psychologie) 86 moeders die voor de eerste keer zwanger werden. Aan de hand van vragenlijsten liet ze hun angst en stress tijdens de zwangerschap meten. De kinderen van hoog-angstige moeders vertoonden als foetus al een andere ontwikkeling dan die van laagangstige moeders: In de moederbuik bewogen ze meer. En ook na de geboorte bleken ze actiever en verliep hun voeding- en slaappatroon minder regelmatig dan bij kinderen van laagangstige moeders. Op latere leeftijd bleven de kinderen van hoogangstige moeders zich onderscheiden: Ouders en leerkrachten constateerden bij een aantal van hen op acht- en veertien- en vijftienjarige leeftijd gedragsstoornissen. We legden alle kinderen ook neurocognitieve taken voor, waarbij ze bijvoorbeeld een aantal letter moesten terugvinden op een computerscherm.Kinderen van hoogangstige moeders reageerden impulsiever: ze werkten sneller, maar maakten ook meer fouten. De kinderen van de hoogangstige moeders blijken het moeilijk te hebben om zichzelf te reguleren. Kinderen met ADHD hebben nood aan een signaal van de leraar om hun aandacht opnieuw bij de les te krijgen, illustreert Van den Bergh. Hun problemen met zelfregulatie zijn vermoedelijk het gevolg van een subtiele wijziging in de foetale hersenontwikkeling. Hun aandachtsfunctie als dusdanig is niet verstoord. Kinderen met ADHD kunnen bij sociale activiteiten of tijdens een computerspel heel aandachtig zijn. Maar bij minder intense of voor hen minder interessante prikkels verslapt hun aandacht vlug.
Preventie Tussen 8 en 24 weken zwangerschap komen de meeste neuronen in de hersenen tot ontwikkeling en nemen ze een bepaalde plaats en functie aan. Alleen tijdens deze kritieke zwangerschapsweken heeft angst gevolgen voor het latere gedrag van het kind. We veronderstellen dat bij hoogangstige moeders hormonen vrijkomen. Bereiken die de foetus tijdens deze kritische ontwikkelingsfase, dan kunnen de hersenen negatief beïnvloed worden, zegt Van den Bergh. Deze vermoedens toetsen aan de realiteit blijkt bij de mens niet eenvoudig. Bij de adolescenten uit de proefgroep heeft drs. Maarten Mennes in het labo Kinderneurologie van professor Lagae de voorbije zomer event-related potentials gemeten met EEG, namelijk voor, tijdens en na de uitvoering van neurocognitieve taken. Uit een analyse van de hersenpotentialen die werden opgewekt in de verschillende hersenzones zullen eventuele verschillen moeten blijken tussen adolescenten van respectievelijk hoog- en laagangstige zwangere moeders.
Professor Van den Bergh hoopt niet dat haar onderzoek toekomstige moeders nog extra stress bezorgt: Zwangerschapsangsten resulteren niet per definitie in kinderen met gedragsproblemen. Stress is op zich al een relatief begrip: de een verdraagt meer dan de ander. Ook de genetische aanleg en de opvoeding zullen mee bepalen welke, hoeveel en hoezeer gedragsstoornissen tot uiting zullen komen.
Voorkomen blijft de beste remedie: Attente ouders die vroegtijdig opmerken dat hun kind zelfregulatieproblemen heeft, kunnen het extra ondersteunen om zo de zelfregulatie te bevorderen en de kans te verkleinen dat zich op latere leeftijd gedragsstoornissen voordoen.
Maar de beste oplossing is zwangere vrouwen zoveel mogelijk van stress te ontlasten: Relaxatie- en cognitieve herstructureringstechnieken kunnen daarbij helpen. Stress is echter niet alleen een probleem van de zwangere vrouw en haar partner, maar van de hele maatschappij. Professor Van den Bergh pleit dan ook voor preventiecampagnes en maatregelen van de overheid: Uit bepaalde studies blijkt immers dat de impact van stress minstens even groot is als van roken tijdens de zwangerschap.
Autonomie Gehechtheids Schaal 30 nu beschikbaar in Datec Score Manager
Autonomie Gehechtheids Schaal 30 nu beschikbaar in Datec Score Manager
Hét instrument voor diagnostiek en therapie-evaluatie bij psychische afhankelijkheid en problematiek rond zelfstandigheid.
Datec nieuwsbrief augustus 2006
In samenwerking met Boom test uitgevers is de AGS 30 nu ook gecomputeriseerd in Datec Score Manager beschikbaar. U kunt de AGS 30 met het computerprogramma printen voor schriftelijke afname en/of direct via de computer laten afnemen. Datec Score Manager zorgt voor de scoring, normering en uitgebreide rapportage. De gedrukte versie wordt door Boom test uitgevers uitgebracht.
Doel
Autonomie & psychische afhankelijkheid. Met de AGS 30 kan het onderzoek naar autonomie, gehechtheid en psychopathologie verder worden verdiept. Ook kan de AGS 30 worden ingezet om therapie- of trainingseffecten te evalueren. Ga voor meer informatie naar de bijgevoegde link http://www.datec.nl/nieuws/nieuwsbrief06aug.htm
Het is van groot belang dat ouders open communiceren met hun adoptiekinderen. Als die zich van jongs af aan veilig genoeg voelen om onbevreesd te praten over hun verleden en herkomst, is de kans groot dat zij zich beter ontwikkelen. Dit boek helpt ouders die openheid te creëren.
De meeste adoptieboeken zijn geschreven door therapeuten en gaan over psychische problemen. Wereldkind is anders - het is optimistisch van toon, biedt tal van praktische handvatten en is zeer toegankelijk. Het beschrijft hoe ouders concreet kunnen omgaan met adoptievragen van hun kinderen en hoe zij met hen daarover in gesprek kunnen blijven. De schrijfster legt uit op welk moment een kind toe is aan welke informatie. In dit boek behandelt zij de peuter-, kleuter- en basisschoolleeftijd.
Nelleke Polderman, een van de meest ervaren adoptietherapeuten van Nederland, schreef het voorwoord.
Het model van de drugsbaby geeft een baby weer die tijdens de zwangerschap onder invloed is geweest van drugs. Het model is 46 cm groot en weegt 1600 gram. Deze anatomische gegevens zijn gebaseerd op een baby die daadwerkelijk tijdens de zwangerschap onder invloed is geweest van drugs. Ook het huilgeluid van de baby is afkomstig van een baby die tijdens de zwangerschap onder invloed was van drugs. Dit geluid is zeer realistisch en gaat door merg en been.
De alcohol en drugsbaby zijn ontwikkeld om (jong) volwassenen bewust te maken van de risicos van het gebruik van alcohol en drugs tijdens de zwangerschap. De modellen zijn geschikt voor het gebruik binnen consultatie, onderwijs en preventie.
Voor meer informatie kunt u contact met ons opnemen ga daarvoor naar bijgevoegde
De hechtingstheorie van Bowlby wordt in de hulpverlening toegepast om abnormaal gedrag te verklaren. In tegenstelling tot in de psychoanalyse, wordt er in de hechtingstheorie niet teruggeredeneerd, is er nadruk op de echte gebeurtenissen, wordt er van echte observaties uitgegaan en niet van verhalen van volwassenen en worden mensen vergeleken met dieren (ethologie). Hechting is volgens Bowlby genetisch vastgelegd en komt zowel bij mensen als bij dieren voor. Er is een kritieke periode voor hechting. Een slechte hechting uit zich als volgt: eerst is er protest, daarna terugtrekking en vervolgens onthechting. Stadia in hechting.
Het hechtingsproces:
- belang van moeder-kind interactie
- achtmaandsangst, eerste acht maanden angst voor vreemden
- volwassenen hebben aangeboren zorginstinct
- matching van signalen tussen verzorger en kind, attunement
- aangeboren gedragsrepertoire zoals huilen en lachen waarmee het kind interactie kan uitlokken. Dit garandeert veiligheid voor het kind en aanwezigheid van de volwassene.
- Slecht gehechte kinderen: apathie, boosheid, ambivalent gedrag. Goed gehechte kinderen: glimlachen, naar ouder toe gaan, begroeten
De hechting heeft gevolgen voor het emotionele gedrag van later, in relaties met anderen. Hechting kan belemmerd worden door hersenbeschadiging, door lichamelijke of psychische problemen bij de ouders, door het liggen in een couveuse, psychiatrische problemen bij de ouders (depressiviteit, verslaving). In deze hechtingstheorie wordt de nadruk gelegd op het mechanistisch denken. In de objectrelatie theorie (relaties met andere personen) ligt de nadruk op het personalistisch denken. De objectrelatie theorie richt zich niet op de fantasie zoals de psychoanalyse. De objectrelatie theorie veronderstelt ook geen aangeboren driften. In de objectrelatie theorie is er als eerste een symbiotische relatie tussen moeder en kind, in de volgende fase gaat het kind ook relaties aan met andere personen. Dit wordt het proces van separatie-individuatie genoemd, het kind krijgt een eigen identiteit en maakt zich als het ware los.Tijdens het proces van verinnerlijking worden beelden en herinneringen van de objecten (personen) uit de omgeving van het kind opgeslagen, deze beelden hoeven niet altijd waarheidsgetrouw te zijn. Gedeelten van personen worden opgeslagen, personen worden nog niet als een compleet geheel gezien. Transitionele objecten (zoals knuffelberen) kunnen de plaatsinnemen van bijvoorbeeld de moeder. Vanaf drie jaar ontstaat de emotionele objectconstantie (Piaget), kinderen kunnen nu beelden van personen vasthouden. De objectrelatie theorie benadrukt dat angst ook al bij jonge kinderen kan optreden, en niet alleen in de Oedipusfase zoals Freud beweerde. Onbewuste conflicten zijn hier conflicten tussen tegengestelde beelden van objecten.
De alcoholbaby laat een baby zien die tijdens de zwangerschap blootgesteld is aan alcohol. De gevolgen van het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap zijn duidelijk te zien aan dit model. Blootstelling aan alcohol tijdens de ontwikkeling van de foetus kan in het meest extreme geval leiden tot het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS). De diagnosecriteria voor FAS zijn: groeiachterstand, afwijkende gelaatskenmerken en neurologische afwijkingen.
Alcoholgerelateerde aandoeningen zijn permanent van aard en kunnen de levenskwaliteit tot in het volwassen leven sterk aantasten. Effecten op de baby kunnen zich uiten in veel huilen, slaapstoornissen, het langzamer reageren op prikkels uit de omgeving en het minder snel kalmeren na een moment van opwinding. Na onderzoek blijkt dat ook op latere leeftijd bij het kind problemen van het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap te ondervinden zijn.
Eerst raakt het kind gehecht aan de moeder. Een kind dat altijd terecht kan bij zijn moeder, door haar verzorgd, getroost wordt, weet dat zij ongerust is als ze niet weet waar hij is. Hij weet dat zijn moeder om hem geeft. Kinderen krijgen zo een gevoel van "zelfvertrouwen" het kind komt goed op anderen over. Men reageert positief op hem, wat hem ook een stuk zelfvertrouwen geeft. Het kind leert vertrouwen krijgen in anderen.
Angst voor scheiding van de moeder vertoont een piek tussen 14 en 20 maanden. Angst voor scheiding van de moeder en angst voor vreemden zijn kenmerkende momenten in het eerste levensjaar. De meeste veilig gehechte kinderen zullen deze angsten vertonen.
Na 7 maanden gaan kinderen zich ook aan andere personen hechten die ze vaker zien zoals, vader, zusjes, broertjes. Tussen ouder een kind ontwikkelt zich een emotionele relatie die bepalend is voor de manier waarop later door het kind relaties aangegaan wordt.
Kinderen die onveilig gehecht zijn aan hun verzorger kunnen, wanneer er verandering in de situatie wordt gebracht, zich alsnog veilig gaan hechten aan hun verzorger.
Hechting is een duurzame liefdevolle relatie tussen een kind en een verzorger.
Er zijn 4 fasen van hechting: 0 tot 3 maanden De baby zendt al vrij snel na de geboorte signalen uit zoals lachen, huilen, uitdrukkingen van de ogen. Deze signalen richt de baby nog niet op een vaste persoon.
3 tot 6 maanden De baby reageert positiever op de aandacht van een specifieke persoon, maar deze voorkeur is niet erg duidelijk. In principe zou iedereen met enige moeite de rol van vaste opvoerder kunnen vervullen. 6 tot 8 maanden De eerste gehechtheid treedt in. Het kind geeft door middel van beweging en signalen aan de aandacht van een vaste persoon te willen en te houden. Het verlies van deze vaste persoon veroorzaakt een heftige scheidingsangst vanaf ongeveer 3 jaar In deze fase kan het kind zich inleven in de persoon waar het aan gehecht is en kan het hiermee rekening houden. Het kind kan nu doelen bijstellen of uitstellen omdat het een soort besef heeft van de band met deze persoon. Dit besef oefent op een abstracte manier invloed uit op de hechting.
Iedereen zegt het, iedereen weet het: de hechting tussen een kind en zijn ouders is belangrijk, de basis voor een gezonde emotionele, sociale, verstandelijke en zelfs motorische ontwikkeling. Maar wat is hechting? Hoe breng je een gezonde hechting tot stand? Gebeurt het niet gewoon vanzelf?
Met hechting wordt bedoeld de wederzijdse band tussen een kind en zijn ouders, eventueel verzorgers. Soms hoor je een moeder wel eens zeggen: ik zit met duizend touwtjes aan mijn kind vast. Die touwtjes, dat is hechting. De eerste twee jaren in het leven van een mens is de meest gevoelige periode om een veilige hechting op te bouwen.
In feite begint de hechting tussen moeder en kind natuurlijk niet bij de geboorte, maar al eerder. Wanneer? Bij de uitslag van de zwangerschapstest? Bij de eerste echo? De eerste keer horen van de hartslag? De eerste borrelingen in de baarmoeder?
Toch is de baby bij de geboorte een allemansvriend. Hij herkent weliswaar de stem en geur van zijn ouders, maar iedereen kan troosten en kalmeren, hij geniet van ieders aandacht. Maar in de loop van de tijd zal de baby de gewoontes van zijn vaste verzorgers (meestal de moeder/ouders) herkennen. Hij herkent geluiden, geuren, maar ook vormen en de manier van aanraken, en hij reageert daar positief op. Bij een heel klein kind zijn de reacties heel klein en moet je goed opletten , als het kind groter wordt zal het glimlachen, maar ook huilen kan een (re-)actie zijn. Als de ouder zich goed kan inleven in wat het kind nodig heeft en daarop (snel) reageert, krijgt het kind vertrouwen, het basisgevoel van veiligheid. Lichaamscontact is belangrijk, daarom zullen de verpleegkundigen in het ziekenhuis lichaamscontact stimuleren. Het is dus belangrijk dat er continuïteit is in de verzorging, dat er tenminste één vaste verzorger is van het kind, want voor hechting zijn er twee partijen nodig: de vaste verzorger (meestal de ouder) én het kind.
Een veilig gehecht kind is meestal niet dwars, gaat makkelijk om met vreemden maar zonder een allemansvriend te zijn. Als het kind en de ouder tijdelijk gescheiden zijn, kan het kind dat aan, omdat hij weet dat de ouder weer terugkomt. Veilig gehechte kinderen houden meestal van lichamelijk contact.
Fysieke hechting, hechting door aanraking en aangeraakt worden, ligt aan de basis van en is voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling van de daaropvolgende fasen: emotionele hechting en de ontwikkeling van beheersingspatronen. Maar om fysiek te kunnen hechten, moet je wel overleven! Er kan - letterlijk of figuurlijk - nog geen 'ruimte' voor zijn: doordat het kind in de couveuse moet, of omdat het ziek is en bijvoorbeeld geopereerd moet worden. Als deze periode langer is dan ongeveer vijf dagen is het vertrouwen van het kind om op de aangeboden fysieke hechting in te gaan niet meer vanzelfsprekend.
Als er niet of onvoldoende wordt voldaan aan de behoeften van het kind, kan een onveilige hechting ontstaan. Een aantal kinderen bouwt geen veilige hechting op. Vaak wordt er dan gedacht aan bijvoorbeeld adoptie- of pleegkinderen, maar in de meeste gevallen gaat het om een eigen kind en was het zeer gewenst. Vaak is het wel zo dat het kind door omstandigheden een tijd gescheiden is van (een van) de ouders, bijv. door ziekenhuisopname. Je kunt uitgaan van twee verschillende vormen van onveilige hechting.
In de ene vorm zie je dat een kind onzeker is en zich vastklampt aan zijn ouder(s). Het kind huilt veel en is angstig. Je ziet dat het kind weinig vertrouwen heeft in de opvoeder, en twijfelt aan de betrouwbaarheid. Zo'n kind is angstig en geblokkeerd als het in een situatie komt die hij niet kent en hij is vaak maar moeilijk te troosten. Soms accepteert zo'n kind wel lichamelijk contact, maar niet altijd. Je ziet ook dat er niet veel direct oogcontact is.
Aan de andere kant zie je dat de betreffende ouder voor het kind onvoorspelbaar reageert, en de reacties zijn voor het kind niet duidelijk, ze reageren op het verkeerde moment, of op de verkeerde manier (bijvoorbeeld een glimlach of een boos geluid van de ouder) of de ouder stopt met reageren, of reageert helemaal niet terwijl het kind dat wel verwacht had. De ouder is onhandig en onduidelijk naar het kind toe.
Bij de andere vorm vraag je je soms af of er wel sprake is van hechting. Je ziet dan dat het kind ieder aanhankelijkheid afweert en geen contact maakt. Het lijkt of het kind een negatieve reactie wil voorkomen. Hij vraagt niet (meer) om zorg en bescherming, hij wil niet worden getroost. Zo'n kind gedraagt zich als een allemansvriend: gaat op schoot zitten bij vreemden en heeft geen moeite met kusjes geven aan iedereen. Het kind lijkt onverschillig en vlak, is ongedurig, snel geïrriteerd en agressief, ongeduldig en trekt zich weinig van anderen aan. Echte vriendjes zijn er meestal niet.
Van de kant van de ouder zie je dat het kind wordt afgewezen. Ouders die zich niet in hun kind kunnen of willen inleven en dus niet reageren op zijn behoeftes. De ouder past zich niet aan, aan het ritme van het kind, accepteert soms niet dat het krijgen van een kind zijn leven veranderd. Vaak zie je ook dat de ouder een afkeer heeft van lichamelijk contact - soms omdat zij/hij zelf ook onveilig gehecht is.
Er kunnen door de situatie ook spanningen optreden in de relatie tussen ouders die weer hun weerslag hebben op het kind.
Ontstaan
Hechtingsstoornissen kunnen ontstaan bijvoorbeeld door te veel wisseling van de vaste verzorgers van een kind, zoals bijvoorbeeld bij langdurige ziekenhuisopname, maar ook bij adoptie. Het kind heeft geen kans zijn verzorger goed te leren kennen zodat hij weet dat de reacties van de verzorger betrouwbaar zijn. Ook andere zaken, zoals bijvoorbeeld traumatische ervaringen kunnen een veilige hechting in de weg staan. Kinderen die onveilig gehecht zijn kunnen later sociale en emotionele problemen krijgen, die zelfs op volwassen leeftijd nog merkbaar zijn. Veiligheid en geborgenheid blijken fundamenteel te zijn voor groei en ontwikkeling.
Een hechtingsachterstand, opgelopen in de gevoelige eerste twee jaar, kan gedeeltelijk of geheel worden ingehaald. Het is daarbij vooral nodig dat de opvoeders het basisvertrouwen aan het kind kunnen geven. Daardoor kan het kind de veiligheid en geborgenheid die het in de beginperiode heeft gemist, alsnog ervaren. Vanuit deze ervaring kan het kind zich dan verder ontwikkelen. Soms kun je dat als ouder niet zonder hulp. Dan is begeleiding door een deskundige nodig - bijv een orthopedagoog. Ouders leren daarbij goed te kijken naar het kind en adequaat te reageren op het gedrag van het kind. Hierbij wordt tegenwoordig vaak gebruik gemaakt van video-opnamen om zelf met hulp van een therapeut te analyseren wat het kind in zijn gedrag aangeeft, hoe jij als ouder reageert en wat de reactie van het kind daarop dan weer is.
De laatste jaren is er meer aandacht voor de gevolgen van onveilige hechting, en daarom is er ook vraag naar onderzoek en voorlichting. Specialisten en ervaringsdeskundigen (ouders) verzamelen gegevens hierover. Zo worden verhalen geregistreerd van ouders van kinderen tussen de 2 en 24 jaar. Vaak zijn het treurige verhalen over ernstig verstoorde relaties binnen en buiten het gezin waar niemand raad mee weet. Hulpverleners pikken de signalen van ouders vaak niet goed op, misleidt door het vaak voorbeeldig gedrag van het kind (schijnaanpassing). De meeste ouders zijn niet op het spoor van een hechtingsstoornis gebracht, ondanks vaak veelvuldige hulpverleningscontacten.
Bij gericht doorvragen bij ouders hoor je vaak verhalen van allerlei traumatische ervaringen rond de geboorte, zoals complicaties rond de geboorte, het kind is direct na de geboorte bij de moeder (bijvoorbeeld voor adoptie) weggehaald, er vonden medische ingrepen plaats, de baby had erg veel energie nodig om te overleven enz.
Wij zijn uiteraard blij dat hulpverleners die met pasgeborenen en hun ouders werken zich steeds bewuster worden van het belang van een goede hechting tussen ouders en kind, en dus ook hun best doen om dat te stimuleren. De ontwikkelingsgerichte zorg, zoals die in opkomst is in een aantal ziekenhuizen speelt een belangrijke rol om te komen tot een goede interactie tussen de ouders en het kind in de stressvolle en moeilijke couveuseperiode.
Symptomen van hechtingsstoornissen (De Lange)Babyleeftijd:
- veel huilen, onrust, niet geknuffeld willen worden, niet willen aankijken, niet aan moeders borst willen drinken, verstijven als het wordt opgepakt
Peuterleeftijd:
- De actieve peuter: zich niets aantrekken van de ouders, gevoel- en emotieloze indruk, niet bereikbaar voor de ouders (geen gevoel van wederkerigheid), chaotisch
- De passieve peuter: nooit aandacht vragen, niet huilen, zich laten verzorgen en meespelen, zonder plezier te hebben.
Basisschoolleeftijd: a. het driftenkind laat zich leiden door eigen wensen, doet wat er in hem opkomt
b. het schijnbaar aangepaste kind: o ontkent eigen wensen en past zich in schijn aan o wil sterke controle hebben over omgeving. o maakt met 'alles en iedereen' contact (allemansvriend). c. Het kind met twee gezichten: is thuis onhandelbaar en buitenshuis zeer aangepast (of omgekeerd) . d. Het agressieve kind daagt uit, scheldt, schopt, pest, vernielt enz. e. Het kind dat het laat afweten, trekt zich terug in zichzelf en zou het liefste dood willen zijn. f. Het kind dat nergens raad mee weet en een chaotische indruk maakt. g. Het kind dat zich richt op leren en presteren en zijn gevoelens van onveiligheid en ongeborgenheid onderdrukt.
Bronnen:
G. Baan, 'Niet alle banden binden even vast' Tijdschrift voor Kinderverpleegkunde 4 - 99
B. Wester, 'Hechtingsstoornissen' Tijdschrift voor Kinderverpleegkunde, 1 - 2001
* Dr. G. De Lange 1991, Hechtingsstoornissen, - orthopedische behandelstrategieën, Van Gorcum.
* Boek: Bodemloos bestaan, Greetje van Egmond (1987)
Met dank aan Zita van der Heyden, Vereniging van Ouders van Couveusekinderen - Nederland www.vvoc.be/hechting.htm
·Wat ziet men? Een volwassen persoon, die zich vrij zelfstandig gedraagt, een goede babbel kan hebben etc.
·Wat is de werkelijkheid? Een volwassen persoon met een laag emotioneel niveau en een hogere cognitieve ontwikkeling. De leeftijd komt niet overeen met de ontwikkeling.
·Wat ziet men nog meer? Men ziet imponeergedrag waarvan de persoon zelf de consequenties niet goed overziet. Het gedrag biedt aanleiding dat de persoon door zijn omgeving wordt overschat. Daardoor worden zij regelmatig geconfronteerd met hun falen en de teleurstelling die dit teweeg brengt bij henzelf en bij anderen. Personen met een verstandelijke beperking overschatten vaak ook hun eigen. Mogelijkheden en ontwikkelen een negatief zelfbeeld: ik kan niks, ik doe altijd alles fout, Niemand vindt mij aardig etc.
·Zij zijn bij voorbaat negatief gestemd (dat lukt mij nooit, ik kan dat niet en begin er niet aan). Zij zijn nooit tevreden over hun prestaties zodat zij hun verrichtingen naar beneden halen en werkstukken vernielen.
·Zij zijn in hoge mate achterdochtig en wantrouwend ten opzichte van anderen. Zij verwachten dubbele bodems, niet haalbare eisen en alsnog geconfronteerd te worden met hun beperkingen. Een voor hen gebruikelijke manier om dit te voorkomen is de ander zo snel mogelijk het initiatief te ontnemen of zo te irriteren dat het stellen van opdrachten voorkomen wordt.
·Een andere mogelijkheid is dat zij in hoge mate hun tekortkomingen verbloemen of camoufleren door dit te ontvluchten (weglopen van school, thuis en andere door hen als moeilijk ervaren situaties) en/of te compenseren op andere terreinen (een overdosis lef en bravoure).
·Een vierde mogelijkheid is door het bovengenoemde ongewenste gedragsrepertoire hun tekorten te overschreeuwen.
·De verschillende alternatieven hebben met elkaar gemeen dat zij op allerlei manieren ernstig in de problemen gebracht worden. Als de jongere zichzelf niet accepteert zoals hij is heeft hij veel energie nodig om bij voorbeeld onvredegevoelens, schuld- en schaamtegevoelens te onderdrukken. Die energie gaat ten koste van het ontdekken en gebruiken van allerlei andere mogelijkheden in het adequaat omgaan met zichzelf en anderen. Een negatief zelfbeeld belemmert de jongere ernstig in zijn functioneren in tal van situaties. Te denken valt hierbij aan het zich handhaven op school, omgevingsverkenning, het leggen van contacten met leeftijdsgenoten en een zinvolle besteding van de vrije tijd.
·Bij een gezonde ontwikkeling van het zelfbeeld gaat het erom dat de jeugdige zichzelf leert zien als een zelfstandig individu en leert zichzelf te accepteren met alle mogelijkheden en zwakheden, zonder dat dit laatste tot minderwaardigheidsgevoelens leidt.
Sociale vaardigheden krijg je niet bij je geboorte mee. Dit moet men zich eigen zien te maken in de ontwikkeling van baby tot volwassene.
Het is dus belangrijk om de negatieve ontwikkelingen bij deze jongeren te stoppen. Dit met behulp van een goed doordacht begeleidingsprogramma om te buigen in de richting van een juiste en gewenste omgang met anderen.
·De opvoeding dient dus gericht te zijn om de jongere de juiste vaardigheden aan te leren en deze zich eigen te laten maken zodat er een gewenst sociaal gedrag ontstaat en het ongewenste en storende gedrag niet meer gebruikt hoeft te worden.
Baby's die al vóór de geboorte worden aangemeld bij jeugdzorg. Het kan en het gebeurt. Maar volgens artsen en rechters niet vaak genoeg.
Het gaat onder meer om vrouwen met een verslaving, een psychiatrische stoornis of een verstandelijke handicap, vrouwen waarvan wordt verwacht dat ze niet in staat zullen zijn om voor hun kind te zorgen. In het Medisch Centrum Rijnmond Zuid hebben artsen steeds vaker te maken met dit soort risicozwangerschappen.
Net even anders over gezinnen met biologisch eigen en adoptiekinderen
Zal ik straks net zo veel houden van mijn geadopteerde kind als van mijn biologisch eigen kind? Kan ik beide kinderen op dezelfde manier opvoeden? Het zijn vragen van ouders in een gemengd gezin: een gezin dat bestaat uit biologisch eigen én adoptiekinderen. Antwoorden op deze vragen zijn te vinden in Net even anders, het eerste boek voor gezinnen met biologisch eigen én adoptiekinderen.
Jaarlijks verschijnen nieuwe boeken met adoptie als thema; van naslagwerken over het adoptieproces en handboeken over opvoedkundige zaken, tot ervaringsverhalen van adoptieouders. Het onderwerp lijkt van haver tot gort en in de meest uiteenlopende vormen besproken. Líjkt. Want waar zijn de boeken waarin het gemengde gezin centraal staat? Net even anders vult die leemte op.
Een gemengd gezin biedt zowel mogelijkheden als drempels en valkuilen. Welke zijn dat? Hoe ga je ermee om? Als ouder, adoptiekind en biologisch eigen kind. Of als opa of oma. In Net even anders komen ervaringsdeskundigen aan het woord: de gezinsleden zelf. Zo krijgt de lezer een beeld van het leven in een gemengd gezin. Zowel ouders als biologisch eigen en adoptiekinderen vertellen openhartig over hun ervaringen en geven persoonlijke tips.
De verhalen van de ervaringsdeskundigen in Net even anders worden afgewisseld met gesprekken met deskundigen uit het werkveld, zoals de Stichting Adoptievoorzieningen, de Raad voor de Kinderbescherming, Wereldkinderen, René Hoksbergen, de Stichting Ambulante Fiom en Basic Trust. Het voorwoord is geschreven door bijzonder hoogleraar Adoptie prof. dr. Femmie Juffer.
In Net even anders staan foto's van gemengde gezinnen of gezinsleden die in het boek aan het woord komen.
Net even anders is zowel bedoeld voor mensen die nadenken over of bezig zijn met de vorming van een gemengd gezin, als voor bestaande gemengde gezinnen. Daarnaast is het boek interessant voor iedereen die met adoptie te maken heeft of erin geïnteresseerd is, zowel privé als beroepsmatig.
De auteurs, Machteld Stilting en Gerard Keijsers, vormen binnenkort een gemengd gezin. Samen met hun biologisch eigen dochter Kaj zullen zij begin 2007 een adoptiekind uit China in hun gezin opnemen.
Het zelfregulerend vermogen van het primair proces in de jeugdzorg.
door: Frans Kauffman
ISBN: 978-90-75129-73-1
Doornhaag dankzij de 12e fee Doornroosje is honderd jaar in slaap gevallen met haar vader (de koning), haar moeder en de gehele hofhouding. En dat allemaal vanwege de 13e fee, die niet uitgenodigd mocht worden en voorspelde dat Doornroosje op haar 15e jaar ge- stoken zou worden door een weefspoel en dood zou neervallen. Gelukkig had de 12e fee nog niet haar wens gedaan en kon haar dood worden voorkomen, maar ze zou wel honderd jaar slapen. Zo kon de doornhaag rond het kasteel groeien en ondoordringbaar worden voor de prins om Doornroosje te bevrijden.
Hebben en zijn De metafoor van dit sprookje is wonderwel van toepassing op de problemen in de jeugdzorg. De doornhaag is de dominantie van de systeemwereld in de jeugd- zorg, dwz. de overheersing van prestatie-indicatoren, resultaatmeting, protocollen, registratie-eisen, kwaliteitscertificering, etc. (het hebben). Doornroosje zelf, de in- houd van de jeugdzorg (de primaire sector, het zijn) is onderbelicht en krijgt geen structurele aandacht. De prinsen die Doornroosje willen bevrijden zijn de Task Force werkgroepen, steeds hogere budgetten om de wachtlijsten weg te werken, oprichten van Centra voor jeugd en Gezin, etc. en zij komen jammerlijk om in de doornhaag. Dat is de bureaucratie van de jeugdzorg.
Balans tussen primair en secundair proces Er waren bijvoorbeeld vele instanties die zich bemoeiden met het gezin van Savanne. En toch vond Savanne de dood. De auteur pleit voor het in evenwicht brengen van de verstoorde balans tussen hebben en zijn in de jeugdzorg. Hij ontwerpt daartoe een theoretisch model dat gebouwd is op vier pijlers (deter- minanten) van de jeugdzorg: het kind/de cliënt en de professional, de uitvoer- der van de zorg. Zij vormen het primaire proces. De twee andere pijlers zijn de organisatie en haar leiderschap en de interventie, de zorgprogrammering. Elke determinant wordt uitvoerig beschreven in de diverse hoofdstukken en getoetst aan recente literatuur en onderzoek. Betoogd wordt dat er een balans moet zijn tussen het primaire proces (het zijn) en het secundaire proces (het hebben). Voor het zichtbaar maken van deze verhouding ontwerpt de auteur een praktisch toe te passen instrument. Daarmee kan de balans hersteld worden. Hoe dat te werk gaat staat in deel 2 het praktisch concept. Dit instrument richt zich op de inhoud van het hulpverleningsproces en wordt een procesgestuurd instrument genoemd. Dit in tegenstelling tot veel onderzoeksinstrumenten die de output, de prestatie meten. Opvallend voor de verstoorde balans in de jeugdzorg is dat toepassing van een dergelijk instrument in de jeugdzorg niet bekend is. Er kan niet verwezen worden naar uitgevoerd onderzoek. Het hebben domineert te veel het zijn in de jeugdzorg en elke stapeling van het hebben, nu weer 200 miljoen euro om de wachtlijsten weg te werken, zal niet veel effect hebben als het systeem van de jeugdzorg niet verandert.
Lees daarover verder in het voorwoord van Prof.dr. Micha De Winter.
Heel lang werd gedacht dat babys als een onbeschreven blad ter wereld komen. Pasgeborenen hebben een onvolgroeid zenuwstelsel en dus werd aangenomen dat ze geen ervaringen opdoen tijdens de zwangerschap of tijdens de geboorte. Er werd ook aangenomen dat babys geen geheugen hebben en dus geen prenatale en perinatale ervaringen kunnen vasthouden of herinneren. Niets blijkt minder waar: het prenatale kind blijkt sensitiever, reactiever en communicatiever dan ooit werd gedacht. Het blijkt vormen van bewustzijn te hebben, te kunnen leren en over vormen van geheugen te beschikken. Steeds meer wetenschappelijk onderzoek bevestigt dit nieuwe beeld van de competente foetus en van de competente baby. Alhoewel deze nieuwe inzichten nog te veel en te vaak worden genegeerd, vooral door artsen, hebben ze toch belangrijke consequenties. Zo kunnen traumatische geboortes tot heel wat emotionele problemen leiden tussen moeder en kind. Deze problemen kunnen voorkomen of opgevangen worden als ze vroegtijdig worden onderkend.
Een casus.
In onze praktijk meldde zich een koppel aan met hun vier maanden oude baby Jonas. Jonas werd vier weken te vroeg geboren. Zijn tweelingbroertje is vlak voor de geboorte gestorven en ook zijn leven heeft aan een zijden draadje gehangen. Er was sprake van een placenta-loslating. Hij is met een spoed keizersnede geboren en zijn leven kon gered worden na een reanimatie. Hij verbleef nog één week in een couveuse. Zijn moeder en vader waren emotioneel in verwarring: blij om de geboorte van Jonas, verdrietig om de dood van hun zoontje Ward. Baby Jonas was hyperalert en snel overprikkeld; hij kon zich moeilijk overgeven aan slapen; hij kende periodes van intens en langdurig huilen, waar zijn ouders geen raad mee wisten; zijn bewegingen straalden een grote mate van onrust uit; zijn moeder vertelde dat hij alleen maar in haar lijfelijke aanwezigheid tot rust kwam. Haar eigen emotionele problemen en die van baby Jonas ondermijnden haar draagkracht en verstoorden daardoor de relatie met haar overlevende baby.
Gelukkig had de geconsulteerde osteopaat de emotionele problemen van Jonas en zijn ouders snel onderkend en doorverwezen naar onze praktijk voor babypsychotherapie. Jonas had een traumatische geboorte achter de rug: zijn eigen leven was in gevaar, hij heeft zijn broertje verloren, en hij is via een keizersnede op de wereld gekomen. Na zijn geboorte heeft hij het lichaam van zijn moeder een week lang moeten missen door zijn verblijf in de couveuse. Bovendien is zijn moeder emotioneel in verwarring.
Hun relatie dreigt te ontsporen.
Kunnen pasgeborenen getraumatiseerd zijn?
Over het prenatale leven bestaan nog steeds twee grote misvattingen. Vaak wordt gezegd dat de baarmoeder een paradijs is met zeer sterke geluksgevoelens, waar alle negatieve invloeden buiten gehouden worden door de placenta. Onderzoek aan de universiteit van Utrecht toont bijvoorbeeld aan, dat stress van de moeder tijdens de zwangerschap wel degelijk een invloed heeft op de foetus. Bij gestresste moeders is de kans op vroeggeboorte met lager geboortegewicht en met meer complicaties aanzienlijk hoger. Foetussen en babys kunnen dus al vroeg in hun leven stress opgelopen hebben. De tweede misvatting is dat de pasgeborene zich niets kan herinneren van zijn prenataal leven noch van zijn geboorte. Een baby kan echter zijn verhaal vertellen. Er bestaat een lichaamsgeheugen, waarmee de baby kan onthouden wat er is gebeurd. Hoe dit lichaamsgeheugen precies werkt is nog niet volledig bekend, maar dat het bestaat is een vaststaand feit. Ingrijpende ervaringen kunnen worden opgeslagen in het geheugen van het lichaam en worden gecommuniceerd via lichaamstaal of via orgaantaal. Zo kunnen een slechte vertering, krampjes of reflux signalen zijn van emotioneel belaste organen. Ook hoge koorts, zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak, kan duiden op een stressreactie van de baby. De baby gebruikt geen woorden, maar zijn lichaam spreekt over zijn ervaringen. Er zijn verschillende aspecten van zijn lichaamstaal die ons samen een beeld kunnen geven van de vroegste ervaringen van de baby. Via zijn motoriek en houding, via mimiek, alertheid, hechtingsgedrag en oogcontact of communicatie door huilen kan de baby signalen geven over zijn gevoelsleven. De opdracht voor de babypsychotherapeut is om de taal van de baby te begrijpen ener empathisch op te reageren. Om met de bekende Franse kinderpsychiater Françoise Dolto te spreken: de therapeut luistert naar de pijn van de baby. Een belangrijke valkuil voor de babypsychotherapeut is dat hij vervalt in sympathie voor de baby, terwijl zijn opdracht is om met empathie in te gaan op zijn pijn.
Voor een baby kan de geboorte traumatisch zijn. Een geboorte kan zon ingrijpende ervaring zijn dat deze sterke gevoelens oproept welke moeilijk te verwerken zijn. Omdat de mogelijkheden van een baby nog beperkt zijn om te reageren op overweldigende situaties, loopt hij meer risico dat een ingrijpende gebeurtenis traumatisch wordt, met blijvende emotionele schade tot gevolg. Ogenschijnlijk routinematige medische ingrepen, als het inleiden van de bevalling of een tangverlossing, kunnen voor de baby dramatische gevolgen hebben. Ook geboortes die te lang duren (vastzitten) of die juist veel te snel verlopen (stortgeboorte) kunnen door de baby ervaren worden als een inbreuk op het biologisch geprogrammeerd verloop van zijn geboorteproces. Dergelijke inbreuken op het subtiele verloop van de geboorte kunnen, in min of meerdere mate, traumatisch zijn. Zo is een keizersnede,als andere uitganguit de baarmoeder, niet voorzien in de biologische programmas van de menselijke soort. Een keizersnede kan levensreddend zijn, maar heeft ook ingrijpende emotionele gevolgen. Babys die via een keizersnede geboren zijn vertonen vaak een overprikkeld zijn, een hyperalertheid, en een ambivalente verhouding tot aangeraakt worden. Ze kunnen het ook moeilijk hebben als een activiteit (zoals borstvoeding krijgen) plotseling wordt afgebroken; dit kan tot intens huilen leiden.
Geboortetraumas leiden tot drie clusters van emotionele problemen: de ervaring van een overweldigende shock, het verlies aan hechting met de moeder, én het verlies van grenzen en controle. De behandeling van babys in psychotherapie richt zich dan ook op het ontladen van de lijfelijke spanning die zich heeft vastgezet op bepaalde plaatsen, afhankelijk van waar het trauma lijfelijk voelbaar is geweest. Daarnaast wordt er gewerkt aan het herstel van de hechtingsrelatie met de moeder en aan het herstel van grenzen en controle over het eigen lichaam.
Trauma-huilen.
Huilen is misschien wel een van de krachtigste manieren om te communiceren waarover een baby beschikt. Als een baby huilt dan huilt hij met heel zijn lichaampje en geeft hij krachtige signalen aan zijn omgeving. De Amerikaanse babytherapeut William Emerson heeft een onderscheid gemaakt tussen behoefte-huilen en trauma-huilen. Veel ouders gaan ervan uit dat als een baby huilt, hij uitsluitend een fysiologische behoefte kenbaar maakt. Dit is een belangrijke vergissing van ouders, maar ook van hulpverleners. Naast het kenbaar maken van noodzakelijke levensbehoeften, kan een baby via zijn huilen ook aangeven dat hij pijn heeft. Niet omdat hem pijn wordt gedaan, maar omdat hij zich via het huilen wil bevrijden van zijn opgelopen pijn. Deze vorm van huilen wordt door William Emerson trauma-huilen genoemd. Het is de ontlading van emotionele pijn die de baby in zijn verleden heeft opgelopen. Trauma-huilen is een vorm van loslaten van innerlijke spanning, van verwerken van opgelopen belastingen of traumas. Deze vorm van huilen is veel krachtiger en krijsender dan behoefte-huilen en gaat gepaard met angst en paniek, die goed in de oogjes van de baby te zien zijn. Bij trauma-huilen heeft de baby meer spanning in zijn lichaam, de neiging om zich te overstrekken; zijn vuistjes zijn vaak gebald en de bewegingen van armpjes en beentjes nemen sterk toe.
Dit trauma-huilen kan, als de onderliggende emotionele problematiek niet behandeld wordt, soms maandenlang duren, vaak vele uren per dag. Dit is een poging van de baby om de emotionele pijn van de traumatische ervaring tot ontlading te brengen en zich zo te bevrijden van deze pijn. Echter, deze ontlading kan pas echt optreden als de baby zich gesteund en gedragen voelt door een omgeving die zijn trauma onderkent en hem de veiligheid en containment (houvast) biedt die hij nodig heeft om zijn pijn toe te laten. Een baby in trauma-huilen mag nooit alleen gelaten worden. Als dit wel gebeurt dan zal zijn huilen sneller verstommen en stopt de baby met huilen, misschien voorgoed! Het beleven van zijn pijn wordt dan onmogelijk, met als gevolg dat elke pijn in de rest van zijn leven afgeweerd moet worden.
Terug naar Jonas.
In de behandeling lag de nadruk op zijn verdriet over het verlies van zijn tweelingbroertje, op het gemis van niet door het geboortekanaal te zijn gegaan als gevolg van de keizersnede, en op zijn ontreddering als gevolg van het gemis van zijn moeder in de eerste week van zijn leven, en dat na zijn levensbedreigende traumatische ervaring. Bovendien is het noodzakelijk om duidelijkheid te creëren in de relatie met zijn moeder. De behandeling duurde 8 sessies van telkens 1,5 uur. Met zachte technieken werd de emotionele pijn van Jonas naar boven gehaald en dit in een veilig en houvastbiedend klimaat. Door de therapeuten wordt aan zijn verhaal woorden gegeven, omdat een baby onze taal zeer goed kan begrijpen lang voordat ze kunnen spreken. Uiteraard spreken de therapeuten mét de baby en niet óver de baby. Voor Jonas was het belangrijk te weten, of beter te ervaren, dat zijn moeder niet verdrietig was omdat hij in haar leven is gekomen. Ze liet hem voelen dat ze blij was met hem en voor hem, maar verdrietig over de dood van zijn broertje Ward.
Tot slot.
Voor het onderkennen van vroege traumas bij pasgeborenen is het van belang dat de kennis van de prenatale psychologie meer verspreid wordt onder hulpverleners en ouders. Achterhaalde ideeën over babys moeten vervangen worden door empathie met het mogelijke lijden van pasgeborenen door prenatale belastingen of door geboortetraumas. Babypsychotherapie is volop in ontwikkeling, vooral in landen als de USA, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland. Er worden volop nieuwe methoden ontwikkeld om babys vroeg in hun leven te helpen. Dit vereist een grondige kennis over de psychologie van de vroegste ontwikkeling van het kind, inclusief zijn prenataal leven. Het vereist van de hulpverleners ook een grote mate van sensitiviteit en empathie. Misschien is nog wel de belangrijkste voorwaarde dat de hulpverlener zijn eigen prenatale traumas en geboortetraumas heeft herbeleefd en verwerkt. Babypsychotherapie is geen hype, geen overbodige luxe; babypsychotherapie kan veel latere problemen voorkomen door een vroege interventie. Zowel de baby als zijn ouders kunnen er wel bij varen.
Rien Verdult is ontwikkelingspsycholoog en prenataal psychotherapeut voor volwassenen en babys. Samen met zijn partner Gaby Stroecken behandelt hij babys met prenatale- en geboortetraumas. Hij heeft hiervoor een opleiding gevolgd in Zwitserland bij William Emerson en Karlton Terry. Hij werkt in zijn eigen praktijk in Borgloon (B), niet ver van Maastricht. Hij geeft voordrachten en bijscholingen over de vroegste ontwikkeling van het kind.
Correspondentie: Opeeuwstraat 59, B 3840 Gors-Opleeuw (Borgloon)
Moeder-baby unit in het RGC Apeldoorn vanaf 1 april 2008
GGNet De moeder-baby unit is een initiatief van GGNet waarbij het mogelijk is om een moeder die psychiatrisch ziek is samen met haar baby (tot 7 maanden) op te nemen.
De moeder-baby unit is tot stand gekomen in samenwerking met het Gelre ziekenhuis en Verian. Deze mogelijkheid om een moeder samen met haar baby op te nemen is nieuw in Apeldoorn, wel zijn er op dit moment opnameplekken elders die erg goed lopen (Woerden en Rotterdam).
Eén op de tien moeders krijgt na de geboorte van hun kind te maken met een depressie (en 6-8% een ander psychiatrisch probleem). In enkele gevallen kunnen de psychiatrische problemen van moeder zo ernstig zijn dat opname op een psychiatrische afdeling noodzakelijk is. Voor deze moeders is de moeder-baby unit bedoeld.
Veilige hechting
Het opnemen van de moeder met haar baby zorgt ervoor dat deze moeder haar moederrol kan blijven vervullen. De moeder wordt tijdens en na de opname deskundig begeleid bij het vervullen van deze moederrol. Goed contact tussen moeder en kind en het bieden van veiligheid staan hierbij voorop omdat dit een goede band ofwel veilige hechting bevordert. Een veilige hechting is namelijk belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het kind. Wanneer een kind veilig gehecht is, is de kans op het ontwikkelen van latere psychosociale problemen kleiner.
Organisatie
De moeder-baby unit bevindt zich op de Kliniek Open Volwassenen van het RGC. De coördinatie ligt bij team Preventie. De zorg voor moeder en kind ligt primair bij de verpleegkundigen van de afdeling (Kliniek Open) waarbij er samengewerkt wordt met een preventiemedewerker. De verantwoordelijkheid ligt bij de afdelingspsychiater. Daarnaast wordt samengewerkt met het Gelre ziekenhuis en Verian wat betreft verwijzing, overdracht en ondersteuning.
Opening RGC Apeldoorn
Aanstaande vrijdag vindt de officiële opening van het RGC in Apeldoorn plaats. Tijdens het symposium voorafgaand aan de openingshandeling zal onder andere ook een presentatie over de Moeder-Baby unit gehouden worden door Nel Petilon, teamleider Preventie Apeldoorn & Zutphen en Marieke Paarlberg (Gelre). Wil je bij het symposium aanwezig zijn? Meld je dan aan via v.leeuwe@gelre.nl
Meer informatie over Moeder-Baby unit
Voor meer informatie over de moeder-baby unit kun je contact opnemen met Annemiek Wilbrink via het secretariaat team Preventie, GGNet, locatie Apeldoorn, telefoon: (055) 368 64 80.