“Wat een kroost", lachte moeder eend, trots als een pauw, terwijl rondom haar de donzige, mooie eendjes trippelden.
"Maar jij, lelijk ding, jij hoort er niet bij", kwaakte ze dan naar een klein, lelijk eendje dat niets vermoedend bij de anderen waggelde. "Bah, lelijk prutsding", grienden nu ook broertjes en zusjes; en alsof het nog niet genoeg was stookte buurvrouw Mie Moeial: "Uit welk nest komt dat jong!"
Bevend van schrik en verdriet kroop het lelijke eendje eerst ver weg in een hoekje, maar waggelde dan doodeenzaam de wijde wereld in.
Geen enkel dier gaf het wat moed, allen riepen:"Wat lelijk, lelijk toch!"
Het lelijke eendje wenste al dat het verging, maar ook dat gebeurde niet. Het sleepte zich eenzaam door de dagen tot het op een dag hagelwitte veren kreeg en het geen eend... maar een statige zwaan werd. Toen de andere dieren dat bemerkten bogen zij beschaamd hun kop.
|