Een deken, met zijn pastoors op recollectie, maakt met hen een middagwandelingetje. Bij een mooie zonnebloem zegt hij geïnspireerd: “Ik wou dat het geloof van mijn parochianen was zoals deze zonnebloem, altijd gericht naar God.”
Bij een tarweveld zegt een pastoor: “Ik wou dat het geloof van mijn parochianen was als een tarweveld, altijd buigzaam naar de wil van God.”
Een niet zo gevatte pastoor piekert en piekert om op zijn beurt iets zinnigs te zeggen, maar er schiet hem niets te binnen. Ziet hij dan een cactus achter een raam en zegt: “Ik wou dat het geloof van mijn mensen was als die cactus.” “Als die cactus?” “Ja, dan zouden ze er hun voeten niet zo aan vegen!”
|