Dus Gezelle had er ook hartzeer van, van bomen die moeten verdwijnen... Het troost een beetje :-)
Hoe dikwijls een blad uit mijn album gescheurd en gestrooid op de varende Mandel! Hoe dikwijls, daar tenden den hof, op den bank, gezucht om u, blinkende wilgen! Want wie die u beelden kan, edele natuur, gij blinkende wilgen, wie maalt u? Daar tenden de strekkende weide, daar neêr, wie beeldt u, o blinkende wilgen? Intusschentijd komt hij, die rekent en telt voor hoeveel zijne hand u mag leveren. Daar is hij! - o Wilgen toch, duikt u, verbergt uw stammen: ze komen, ze zijn daar! Zij zitten en wetten het staal op het steen, en het steen op het staal, dat het knerzelt. O Aarde, gij moeder van al dat er leeft, gij baardet, gij voeddet de wilgen: zij klampen u, moeder, zoo vast en zoo teer, o moeten ze, moeten ze losgaan?
Guido Gezelle
|