Voorwoordje over Ijsland:
IJsland (IJslands: Ísland) is een eilandstaat ten noordwesten van het Europese vasteland. IJsland wordt omringd door de Atlantische Oceaan in het zuiden, de Straat van Denemarken (tussen IJsland en Groenland) in het westen en de Groenlandzee, een deel van de Noordelijke IJszee, in het noorden. Het noordoosten van het land ligt net binnen de poolcirkel. IJsland had een bevolkingsaantal van 368.792 per 1 januari 2021, en meet een oppervlakte van 103.000 km². Daarmee is IJsland het dunst bevolkte land van Europa.
De hoofdstad Reykjavík ligt aan de zuidwestkust en is de noordelijkst gelegen hoofdstad op aarde. De stad Reykjavik heeft ongeveer 120.000 inwoners, met de omliggende gemeentes heeft de hoofdstadregio ongeveer 200.000 inwoners. Ongeveer twee derde van alle IJslanders woont dus hier. IJsland zelf is het meest westelijk gelegen land van Europa. Omdat de continentale breuklijn over het eiland loopt, ligt het westen van IJsland op de Noord-Amerikaanse Plaat.
Anders dan vele andere landen, die de staatsvorm in hun officiële landsnaam hebben opgenomen, stelde de regering in 2004 bij monde van de minister-president, dat de term "republiek" (lýðveldi) vóór de naam IJsland (Ísland), beschouwd moet worden als een beschrijving van de regeringsvorm van het land en niet als een deel van de naam van het land.
Het eiland is geologisch zo'n 20 miljoen jaar geleden ontstaan door vulkanische activiteit in de Atlantische Oceaan; het bleef echter lange tijd onbewoond. Volgens de overlevering was de Noor Ingólfur Arnarson, die in 874 arriveerde, de eerste permanente bewoner van IJsland. Nadat het eiland sinds 930 als het IJslands Gemenebest enkele eeuwen onafhankelijk was geweest, viel het in de eeuwen daarna onder bestuur van achtereenvolgens het Koninkrijk Noorwegen, de Unie van Kalmar, Denemarken-Noorwegen en Denemarken. In de 19e eeuw groeide het nationaal bewustzijn, maar pas sinds 17 juni 1944 is IJsland geheel onafhankelijk. Het huidige IJsland is een parlementaire republiek naar Scandinavisch model; in 2007 en 2008 leidde het land de index van de menselijke ontwikkeling.
Het merendeel van de IJslanders stamt af van Noorse en Ierse kolonisten en de cultuur van IJsland is sterk beïnvloed door de Noorse cultuur. Het IJslands behoort tot de Scandinavische talen.
Het land kent een aantal actieve vulkanen, waaronder de Katla onder de Mýrdalsjökull, het Laki-gebied, de Hekla, en het nieuwe eiland Surtsey. In april 2010 zorgde een krachtige uitbarsting van de vulkaan onder de Eyjafjallajökull voor problemen, met name voor het vliegverkeer. Andere slapende vulkanen zijn de schildvulkaan Skjaldbreiður, de twee Snæfell-vulkanen, Kerið, Eldborg, Hverfjall, Krafla en Askja. De dode vulkaan Þrihnukagigur is bekend omdat de magmakamer ervan toegankelijk is voor bezoek. Daarnaast komen er pseudokraters voor, met name bij Mývatn, Kirkjubæjarklaustur en in de buurt van Rauðavatn bij Reykjavík.
De Strokkur-geiser in de Haukadalur-vallei barst eens in de paar minuten uit.
Een natuurlijk fenomeen waar IJsland om bekendstaat, zijn geisers. Tot circa 1950 kwamen verspreid over heel IJsland zo'n 30 geisers voor. Bij Hveragerði en omgeving, in het Haukadalur (waar de Geysir ligt), bij Flúðir, en bij Hveravellir in het noorden van IJsland lagen de meesten. Het hete water dat ze omhoog spoten was zoet, maar er zijn minstens vier geisers geweest waar dit zeewater was. Eén lag in het zuidwestelijke puntje van het schiereiland Reykjanes vlak bij Gunnuhver, twee anderen aan de Ísafjörður in de Westfjorden en de vierde niet ver van Drangsnes.
Op IJsland zijn altijd tientallen geisers actief geweest; het aantal varieerde als gevolg van (kleine) aardverschuivingen van tijd tot tijd. Nieuwe geisers ontstonden, kokende waterbronnen kregen geiseractiviteit, de activiteit van andere geisers daalde (het bekendste voorbeeld hiervan is de Geysir) of stopte zelfs. Doordat men in de buurt van de geisers actief naar warmwaterbronnen is gaan boren, is het aantal geisers afgenomen.
Op dit moment is de Strokkur, die zijn waterfontein om de 5-8 minuten omhoog spuit, de enige bron op IJsland die aan de verwachtingen van een geiser voldoet. De andere geisers zijn nauwelijks actief of zijn door betonnen bakken afgedekt; het water ervan wordt opgevangen en voor verwarmingsdoeleinden of voor de warmwatervoorziening gebruikt.
Andere fenomenen van vulkanisme op IJsland zijn subglaciale meren (bijvoorbeeld Grímsvötn), solfataren en fumarolen, minerale bronnen en hete bronnen. De bron bij Deildartunguhver levert 180 liter kokend water per seconde en is daarmee de grootste heetwaterbron van Europa. Ook alle gesteenten op IJsland zijn van vulkanische oorsprong. Voorbeelden zijn basalt en basaltlava, tefra en tufsteen, vulkanisch glas, palagoniet en ryoliet. Een zeldzamer fenomeen zijn hornito's. Een voorbeeld hiervan is Tintron.
Omdat aardwarmte op IJsland in ruime mate voorhanden is, zijn er voor de opwekking van stroom meerdere geothermische energiecentrales, zoals Nesjavellir, gebouwd.
IJsland bestaat voor het overgrote deel uit laag- en middelgebergte, al dan niet met gletsjers bedekt, van waaruit vele rivieren naar zee stromen. Ze zijn doorgaans voor schepen onbevaarbaar door de snelle stroming. Het binnenland is vrijwel onbewoond; het dichtstbevolkte gebied ligt aan de zuidwestkust rond Reykjavík. De hoogste berg van IJsland is de Hvannadalshnúkur. Deze ligt met zijn 2.110 meter hoogte grotendeels verscholen onder de Öræfajökull.
Bomen komen op IJsland vooral in dwerg- en struikvorm voor, bijvoorbeeld in het natuurreservaat Þórsmörk. Alleen in het oosten van het land komt een gebied voor dat 'bos' mag genoemd worden, het 2.000 hectare grote Hallormstaðaskógur. De bomen zijn daar voor het grootste deel aangeplant. Grote boomstammen die men soms langs de kust aantreft, is drijfhout dat van ver is gekomen.
Langs het noorden van het eiland stroomt de koude Oostgroenlandstroom, langs het zuiden de warme Golfstroom. Gekoppeld aan de wind die vaak van zuid naar noord over het eiland waait, is het klimaat in Reykjavík (zuidwest) kouder dan in Europa, maar nog steeds gematigd. In het noordelijke Akureyri daarentegen zijn de temperatuurschommelingen vanwege de vaak aflandige wind groter.
Vanaf de Vestfirðir in het noordwesten via het noorden tot aan het oosten van het land wordt de kustlijn gekenmerkt door grotere en kleine fjorden en baaien. Een aantal fjorden is in de wintermaanden alleen over het water te bereiken en is zelfs in de zomer slechts toegankelijk met een terreinauto. Dat is mede de oorzaak van de ontvolking die sinds de Tweede Wereldoorlog in dit deel van het land gaande is.
In het zuiden wordt de kustlijn gekenmerkt door een bijna volkomen afwezigheid van natuurlijke inhammen en uitgebreide spoelzandvlaktes, een resultaat van de overspoeling van de streek door het smeltwater van de Vatnajökull.
De westkust kenmerkt zich door brede fjorden en baaien, zoals de Faxaflói (Faxabaai) en de Breiðafjörður. De vuurtoren bij Bjargtangar nabij de vogelkliffen van Látrabjarg is het westelijkste puntje van Europa.
De puin- en gravelwegen in grote delen van het binnenland, zoals de Kaldidalur-route, zijn tijdens de zomermaanden uitsluitend toegankelijk voor terreinvoertuigen. In de winter echter zijn deze wegen daar zelfs voor de krachtigste voertuigen onbegaanbaar en derhalve ook gesloten voor alle verkeer.
Het landschap is bergachtig. Tafelbergen wisselen af met actieve en slapende vulkanen en caldera's, waartussen (meanderende) rivieren zich een weg banen. Omdat IJsland geologisch gezien erg jong is en de rivieren zich nog een weg door het harde basalt moeten slijten, komen er vele watervallen voor. In het IJslands wordt een waterval "foss" genoemd. Hiervan zijn er een aantal spectaculair. De Dettifoss is qua watervolume de grootste waterval van Europa. Valleien werden in het verleden opgevuld door de lava van grote vulkaanuitbarstingen, waardoor er soms hele lavavlakten zijn. Een derde van alle lava die de laatste 500 jaar wereldwijd werd uitgestoten, werd op IJsland uitgestoten.
IJsland heeft vier nationale parken: het Nationaal Park Jökulsárgljúfur, het Nationaal Park Skaftafell, het Nationaal Park Snæfellsnes en het Nationaal Park Þingvellir.
De poolvos is het enige oorspronkelijke landzoogdier. In zee leven walvissen en aan de kust vindt men twee soorten zeehonden (grijze zeehond, Halichoerus grypus en gewone zeehond, Phoca vitulina). De immigranten brachten schapen, koeien, varkens, paarden en pluimvee mee. Muizen, ratten, nertsen en konijnen zijn over het algemeen per ongeluk ingevoerd. Rendieren zijn in de 18e eeuw ingevoerd en een aantal is verwilderd en leeft in de oostelijke hoogvlakten. De ijsbeer komt er niet voor, maar onder andere in Húsavík is een opgezet exemplaar te vinden. Deze kwam in 1969 op een ijsschots vanuit de richting van Groenland aangedreven. Ook in de zomers van 2007 en 2008 kwamen er ijsberen aan land. Deze dieren werden echter gedood omdat ze buiten hun natuurlijke habitat als gevaarlijk voor mensen worden beschouwd.
Reptielen, amfibieën en giftige dieren, zoals schorpioenen, komen op IJsland niet voor. Wel muggen, met name waar begroeiingen bij moerassen en meren voorkomen. Mývatn (letterlijk muggenmeer) staat bekend om de vele muggen die bij windstil weer als wolken over het meer zweven. 's Zomers zijn er ook vlinders, die echter moeilijk waar te nemen zijn. In de schone en heldere wateren op en rondom IJsland komt zeer veel vis voor, zoals zalm, forel, platvis en kabeljauw.
IJsland is een belangrijk biotoop voor ontelbare vogels en vogelsoorten. Vele soorten eenden en ganzen komen er voor, naast zeevogels, waadvogels en zeldzame roofvogels zoals de sneeuwuil. De wilde zwaan (Cygnus cygnus) is zeer algemeen in Reykjavík. Op IJsland komen zowel overwinteraars voor als vogels die het als rustplaats, broedplaats of foerageerplaats gebruiken. Zo komt de papegaaiduiker in groten getale (60 procent van de wereldpopulatie) voor. Daarnaast komt ook de zeekoet veel voor langs de klifkusten
In door warmwaterbronnen verwarmde kassen worden planten, bloemen, groenten (onder andere tomaten, komkommers en paprika's) en fruit (onder andere druiven en sinaasappels) geteeld. De belangrijkste regio's met kassenteelt zijn in Zuid-IJsland bij Hveragerði en de geothermale gebieden rond Reykholt (Borgarfjörður) in het westen en Flúðir in het zuidwesten.
Dag1:Moorslede-Zaventem-Reykjavik
Om 9u30’ zijn we vertrokken, vanuit Reizen Patteeuw, naar de luchthaven van Zaventem. Daar namen we dan de vlucht naar Keflavik, in IJsland. Na een vlucht van 3u15’ landden we op onze bestemmining. Het uurwerk konden we onmiddellijk 2 uren terugdraaien en zo werd het een dag van 26 uren. Met een bus werden we tot het Fosshotel Lind, in Reykjavik, gebracht. Na onze intrek in het hotel en een opfrisbeurt wandelden we door de levendige Laugavegur straat tot aan het restaurant. Daar werden we culinair verwend. Op de terugweg naar het hotel maakten we nog een klein ommetje om de Hallgrímskirkja kerk te bewonderen met het standbeeld van Leifur Eiriksson.
Ons hotel voor de eerste en laatste dag. Hotel Foss
De intrigerende Hallgrimskirka kerk. De Hallgrímskirkja (letterlijk de kerk van Hallgrímur) is een kerk in Reykjavik, de hoofdstad van IJsland. De kerk is vernoemd naar de geestelijke Hallgrímur Pétursson (1614-1675), die door zijn Passíusálmar ("Lijden liederen") beschouwd wordt als de grootste hymneschrijver van het land. Met zijn 74,5 m is dit IJslands hoogste kerkgebouw. Door de ligging nabij het oude centrum van Reykjavik en de zichtbaarheid vanuit de wijde omgeving is de kerk een van Reykjaviks bekendste symbolen. Hoewel zij verreweg de grootste kerk is van het land is niet de Hallgrímskirkja de kathedraal van de Evangelisch-Lutherse Kerk van IJsland, maar de Dómkirkja, ook in Reykjavik. De architect, Guðjón Samúelsson (1887-1950), begon aan zijn ontwerp in 1937. Volgens het oorspronkelijke plan zouden kerk en toren niet zo groot worden, maar de Lutherse kerkbestuurders wilden de rooms-katholieke kathedraal, de ook door Samúelsson ontworpen Landakotskirkja, in grandeur overtreffen. Hij heeft zich bij dit expressionistische bouwwerk laten inspireren door de grote basaltpartijen die op IJsland te vinden zijn, bijvoorbeeld bij de Svartifoss. De trap rocks, bergen en gletsjers in het landschap worden weerspiegeld in het ontwerp van de kerk. Een inspiratiebron was voor Samúelsson ook de Grundtvigskerk, die in de jaren twintig en dertig in Kopenhagen in aanbouw was. De bouw van de Hallgrímskirkja begon in 1945 en werd 41 jaar later, in 1986, afgerond. Tijdens de werkzaamheden werd het ontwerp bekritiseerd als een ouderwetse mengelmoes van stijlen. De Hallgrímskirkja is Samúelssons laatste werk en wordt als zijn belangrijkste bouwwerk beschouwd. Hij heeft de voltooiing niet meegemaakt. Het orgel is in 1992 gemaakt door de Duitse orgelbouwer Johannes Klais te Bonn. Het heeft vier klavieren, een zelfstandig pedaal, 72 registers en 5275 pijpen. De grote luidklok in de toren draagt de tekst Eijsbouts Astensis me fecit ("Eijsbouts van Asten heeft mij gemaakt") en is gegoten door Klokkengieterij Eijsbouts te Asten. Voor de kerk staat het standbeeld van Leif Eriksson, zoon van Erik de Rode, de vermoedelijke eerste Europese kolonist van Noord-Amerika. Het standbeeld, vervaardigd door Alexander Stirling Calder, werd in 1930 door de Verenigde Staten geschonken om het 1000-jarig bestaan van de Alþingi
(het parlement van IJsland) te herdenken.
Terug aan ons hotel, het was een lange dag geweest.
|