Lattenklievertocht:
Ditmaal gekozen voor Beernem, waar de plaatselijke wandelclub hun Lattenklieverstocht houden te St-Joris.
Sint-Joris is een dorp in de Belgische provincie West-Vlaanderen en een deelgemeente van Beernem, het was een zelfstandige gemeente tot aan de gemeentelijke herindeling van 1977. Sint-Joris ligt tegen de grens met de provincie Oost-Vlaanderen. Langs het dorp loopt het Kanaal Gent-Brugge.
St Joris ook de gemeente die genoemd wordt naar de lattenklievers.
Lattenklieven of lattenkloven of lattenspletten, was een huisnijverheid die in delen van West-Vlaanderen werd beoefend tijdens de negentiende en twintigste eeuw, hoofdzakelijk voor de bevoorrading van de Benelux en van delen van Frankrijk. De streekgebonden nijverheid van het lattenklieven bestond erin verzaagde boomstammen te klieven tot dunne latten, die dienden als drager van pleisterwerk in plafonds en binnenmuren. De gemeenten Beernem en Sint-Joris-ten-Distel ontwikkelden zich tot productiecentra. Het ontstaan van het lattenklieven als ambacht en als onderdeel van de vakwerkbouw, dateert uit omstreeks 1850. Voordien, in de eerste helft van de negentiende eeuw, waren het houthandelaars die plafondlatten verkochten. Ze kochten die waarschijnlijk aan bij huisarbeiders in de omgeving van hun bedrijf.
In 1880 vestigden zich de gebroeders Lemahieu, Henri (1857–1914) en Isidoor (1866–1921) als houtzagers in Beernem. Ze kwamen uit Langemark, waar hun vader Charles Lemahieu (geboren in 1828 te Vlamertinge) een houtbedrijf leidde. Vanaf 1886 behoorde het lattenklieven tot hun activiteiten. In 1888 splitsten zich hun activiteiten. Henri bleef in Beernem, terwijl Isidoor zich in Sint-Joris vestigde. Isidoor ontwikkelde zich het meest en had voor de Eerste Wereldoorlog tot 500 personen in loondienst. Henri was ook actief in het lattenklieven, maar was vooral actief in het aanleggen van tramlijnen en het plaatsen van telefoonpalen.
Voor de latten werd hoofdzakelijk naaldhout, meer bepaald dat van de fijnspar gebruikt. Voor de Franse markt werd vooral met eikenhout gewerkt. Tijdens het interbellum werd de jaarlijkse productie geraamd op één miljoen latten. Vanuit Beernem en Maria-Aalter vertrokken jaarlijks 600 tot 700 wagons met latten. De afnemers waren plafonneerders en aannemers, al dan niet via handelaars in bouwmaterialen. Vanuit Beernem en Sint-Joris verspreidde zich het lattenklieven over Vlaanderen. Na de Eerste Wereldoorlog was er uitbreiding in Aalter, Maria-Aalter en Knesselare. Nadien werd het lattenklieven in beperkte mate ook beoefend in Doomkerke, Maldegem, Anzegem, Waregem, Poperinge, Proven en Woesten.



























Een aangename en rustige wandeling.
|