(Foto aanval in het Bois Fumin bij den weg naarVaux, in Oktober 1916)Een geweldig proces was ook dat van Parenté en komsoorten.De boomaanval op de Zeppelinloods van Evere zette de Duitshe politie aan naar spionnenjacht te verscherpen en zulks leidde tot een groote proces de zaak Parenté of" de zaak der telegrafisten". Het proces had plaats in den Senaat van 2 tot 6 Mei1916. Er waren36 beschuldigden Stoeber was auditeur. Men had een groote organisatie ontdekt, die bespieding dreef op de spoorwegen, de bruggen, vliegpleinen, aan de kust, te Antwerpen, kortom die over het gansche land verspreid was. En men dankte die aktie aan de brigade der telegrafisten. Aan het hoofd stonden Parenté, Lefévre en Devalériola.CharlesParenté was geboren te Bouillon in 1978 en beambte bij de telegrafie. Hij was verstandig, sprak gemakkelijk, en kende geen vrees.In 't begin van den oorlog was hij koerier tusschen het hoofdkwartier van Antwerpen en sommige ministerieele bestuurders, te Brussel gebleven. Na den val van Antwerpen bleef hij in beet Belgié, maar den 31*December 1914 trok hij met Devaléroila over den Holandsche grens en begaf zich naar Le Havre.Half Januari was Parenté te Duinkerke. Daar zag hij een soldaat, een vrouw en een kind door een vliegtuig verpletterd worden. Dat tooneel maakte een diepen indruk op hem, en ter rechtszitting, verklaarde Parenté, dat het een der beweegredenen was tot zijn arbeid voor het land.Parenté keerde met zekeren Tilmont naar Belgie terug .In Mei 1916 begon hij pas aan spionnage. Eerst had hij geaareld uit vrees gefusilleerd te worden.Eens in den dienst,werd hij er de ziel van en breidde het werk uit.Arthur Devalériola was een ambtenaat, die op de kongressen van staatspersoneel steeds de zaak van de kleineren verdedigde.Hij was van Antwerpen, 36 jaar gehuwd en vader van twee kinderen. Hij weerde zich dapper bij de ondervraging.Louis Lefévre had tot stelsel aangenomen alles te loochenen teneinde niemand te verraden, al was hij elf overtuigd dat hij sterven moest.De auditeur vroeg hem, of hij eindelijk zou bekennen."Ik heb niets te bekennen.Ik weet niet, wat men mij verwijt. Ik heb mij nooit met iets anders bezig gehouden, dan met mijn steenkoolhandel. Men konfronteerde hem met een getuige,aanwien hij dikwijls rapporten overgegeven had. Ik ken dien mijheer niet",zei Lefévre." Gij verdedigt u dwaas?." riep de auditeur Misschien kent die mijnheer mij, maar ik ken hem niet."Parenté moest bekennen, dat hij van Lefévre stukken kreeg."Dat is niet waar", beweerde de beschuldigde.Een gevangene, die zelfmoord pleegde,liet een stuk na, waarin van Lefévre sprake was als een sionnage-chef."Die man kan zich vergist hebben merkte Lefévre op. In dit stuk stond ook,"Ik moest mijn verslagen aan Jean overgeven."Gij zijt Jean", zei de auditeur.Ik ben nooit Jean geweest, ik heet Lefévre."Een koetsier verscheen.Hij bekende, dat Lefévre"Jean" als oorlogsnaam en hij loest van hem brieven overnemen.Lefévre bleef onbewogen.Ik heb dien heer nooit gezien ", verzekerde hij."In uw vulpen was bijondere inkt", zie den auditeur." Mijn vulpen was ledig."En zoo hield Lefévre vol.(Vervolg op 8) Met de groetjes van ploef)
|