gister herleeft in elke dag met telkens de vraag of ik ooit eens morgen als zuiver beleven mag
iedere keer opnieuw plak ik de verscheurde krant om te zien of oud nieuws eens zal verjaren of het verleden een keer verzandt al was het maar dat zwarte inkt in een grijze tint op zou klaren
als ik op mijn kussen de ogen open zoek ik als van zelve naar de verdreven echo weet inmiddels dat ik even na het waken de laatste bladzijde herinner om daarna gewichtloos met ademen de zon moet raken
soms slaap ik door en verdampt de herinnering of is hoop sterker dan het vlees dan waan ik me even gelukkig als ik in de dichtbij zijnde verte over deze ochtend lees
ik ga maar moet jij gedacht hebben en jij vond achter iedere kraam ogen die zochten naar jou de regen huilde met je mee en de stille dood verliep in kou
verdwaald vocht je jouw weg naar buiten maar telkens die dove roep terwijl de diepte verdween en de aarde enkel afmeren kende het bracht je verder heen
haar hoofd rust zacht op mijn herfst droomt van een lange zomer waar ik nog jaag, ren langs het strand en om een glimlach vraag, zij om een reikende hand
de afstand lijkt steeds groter het slapen dieper dan ooit seizoenen nerven mijn vel jonkheid verdwijnt, mijn toekomst dooit
haar wang verraadt verte de ogen spiegelen mijn hart de grens wordt steeds meer verlegd; sterven groeit hard
als ik jouw ogen niet mag zien schuilt je ziel in de schaduw dat je daar voor kiest jezelf zodoende voor mij bevriest wil je mij het liefst ontwijken of ben je ongrijpbaar schuw
in ieder geval trek je de nacht verder naar je toe ik die naar je lacht botst tegen een duistere macht die zegt, laat me met rust; Ik toon je niets
dualiteit tussen echt en onecht tussen verstoten en zelfrecht binnen, buiten trachten een wereld te omsluiten
leven in de overlevering die vandaag naar morgen heet wonen in kastelen van karton of tussen tochtige muren zeker ook onder het blauw een glimlach in de zon
waar men ademt tussen keuze en leuzen van verzamelde levensbrokken
de verjaagde mens of juist de gekozen eigen weg vertaald in unieke kleuren van bestaan die in geest en lijf zweven van wens naar grens
en ogen gedreven door de ziel het zoekend pad begaan
ik liefkoos vanaf vandaag echter wel gedurende een overzichtelijke termijn de karos uit het oosten
het blik verliest zijn geboortelijnen strepen als notenbalken
lijken van voor naar achter op blauw en grijs voort te deinen
glooiende flanken ogen als het waren naar binnen gezogen
mijn dadendrang heeft zich onwillekeurig door de tijd heen over zijn uiterlijk gebogen
deze scheppende kunst door de natuur aan mij geschonken drijft op paaltjes en muren waarbij ik vorm en tegelijk ook de nieuwe afbeelding schoon kan schuren
de ontluistering van het mode beeld door roest en verlies van sierlijke delen nopen mij mijn schaamteloosheid tijdelijk om te zetten in ambachtelijk vervelen
nog even dan spreken mijn ogen nog niet in staat tot rusten te neigen ze staart mij immers aan zou ze mij mogen met mij willen slapen gaan
ze zal zeker ruiken naar late herfstrozen en haar borsten willen een lentebloesem tonen het zijn mijn lippen die naar tederheid dorsten, kon ze maar in mij wonen
zo draagt mijn grijs nog een jeugd op handen al is het ademen steeds minder diep getint
toch zal mijn liefde in haar hemelse schoot belanden het is immers de eeuwige droom die ieder waarachtig bemint