mijn moeder is niet meer al even ze heeft lang geleefd broos van geest dat is niet overdreven geaard in schraal zand en gelovige angst met strenge kapiteins mijn moeder is niet meer al even ze heeft mij gezoogd gedroogd wakker gelegen bang voor woorden van buiten en al lang voor het einde zich in eenzaamheid moeten bewegen ook nog van oud naar jong naar levende vergetelheid mijn moeder is niet meer dank zij haar mag ik rijk leven
zij heeft binding met de herinnering daar zij als vrouw is geboren zij alleen draagt een kind naar het licht een mens die bij ons mag horen
daardoor toont liefde een gezicht doorheen de stuipen vóór de eerste dag er start een verbond, toekomstgericht, opgesteld door een haast natuurlijk gezag
geen ander geraakt zo gehecht een leven kort of lang, ononderbroken aan de weg van een kind, mens die onvoorspelbaar is voorzegd
het is de moeder, onze moeder de eerste vrouw van nabij die eeuwig aanwezig wil blijven in de stromingen van ieder getij ook als ik, de volwassene zelf zijn eigen gedicht wil schrijven
moeder laat nooit los dat staat het gevoel niet toe dat is pijnlijk en maakt soms moe
moeder is ook maar mens kent de schaduw van het bestaan en vaak getekend door het leven maar heeft altijd een diepe wens het onvoorwaardelijke door te geven
het wordt later ik voel dat met mijn ogen ik word later verder weg van ritme dat thans over mijn tijd is gebogen
meer en meer drijf ik mee op voorbijgaand water mijn tijd heeft minder haast toch is het alsof ik sneller ren naar later, naar eindeloosheid word gezogen
het is al maar vaker groen een groeiend kind het kind dat allengs volwassenheid bemint
ik word ingehaald vaker in grijs vertaald ook als het ware doorzichtig praat als vanzelve omzichtig haast tot zwijgen toe het doel lijkt bepaald: of raak ik in de toekomst verdwaald?
de afstand is nabij doch in beton gegoten een anti climax heb ik de dodendrank zelf ingegoten of kijk ik mank door ijzige emotie wat was de liefde slank of was het verbeelde negatie de nacht was hel verlicht het etmaal zonk weg in de herhaling de put gegraven met modder gedicht of was ik naief mijn eigen dief, mijn ziel opgelicht met verboden gaven
ik ben als een slinger van het uurwerk, onder het stof staande naast de stolp het tikt nog in mijn hoofd al is het een eeuwigheid gelee ik zie haar nog met open mond de middag inluiden mijn hand voelt het tafeltapijt waaraan ik wegdroom in mijn schoolse werk mij ontgaat de zware maag ook niet en denk ook nog eens aan alles dat geen algebra heet bij de herontdekking van de wereld zo, tegen drie uur volgt de herkenning zonder woorden dan, na een eeuwig moment beantwoord ik met,,zo,,,,, en gaat zij thee zetten met jan hagel of chocola en ontelbare witte stipjes de middag is gebroken
ik ben onder aan de berg thuisgekomen na jaren van omzwerven in belichte duis ternis, helder zie ik de blauwe lucht, nog verder dan tranen die verdampen aan wimpers; de rietvelden van de ziel in het gevoel vastgeprikt als spelden die glinsteren in het aangezicht van mijn volle maan nog eenmaal demp ik het vocht en tel in mijn hart de som van dalen en stijgen van doeken in het toneelspel van beelden en ik mijn vingertop in 't zand begraaf naast twee dove oren
soms is alleen niemand om je heen vaak echter een gevoel ieder weet wat ik bedoel vertoeven in een woestijn onherkenbare slijtende pijn of verlaten van praten met vragende ogen die niemand binnen laten een woord dat niet wordt gehoord waar doofheid soms bekoort lege straten holle vaten dode maten open gaten met een verleden het is de herinnering beleven van de schenkende moeder soms ja, ook diep doordringend in het onbewuste heden of verlies, de adem bedwingend
Sein....(1)
manchmal ist man allein niemand um dich herum jedoch oft ein Gefühl Jeder weiß, was ich meine als wäre man in der Wüste unkenntlicher tragender Schmerz oder von Reden verlassen mit fragenden Augen die Niemanden nach Innen lassen ein Wort, das nicht gehört wird Taubheit, die manchmal zieht leere Straßen Hohlgefäße tote Kameraden offene Löcher mit einer Vergangenheit erleben einer Erinnerung der Leben spendenden Mutter manchmal ja, auch tief eindringend im unbewussten Heute oder Verlust, der den Atem bändigt
soms zie ik in je ogen de schemerende einder als grens van het heelal waarachter woorden vallen
al mateloos matig in getal traag verdampend in een onzichtbare meander en kennelijk onlogisch slingerend rijgend; de vlakke echo spiegelend van wie dan ook of jij, de ander
op de schouw tikt de pendule weer de herinnering uit jonge jaren waar de ouderdom rustte en ik toekomst deed vergaren
zo herhaalt zich met de ziel in staar op niet gespelde momenten
dat lente en winter samenvallen in een enkel tijdloos gebaar
ik ben er nog jij ook zie ik door mijn olijke kijkers en toch het voelt zo vreemd echt gemeend je bent een van die zeikers een vreemde eend in de bijt waarvoor niemand zich neervlijt
er bestaat geen nederigheid voor mensen als jij gevuld met rijstebrij plompverloren klei een pissebed ben jij, 'k heb een hekel aan jou druiloor in de kou slijmbal in korte mouw je bent aan lager wal geraakt
zo, ik begin de week met een schone lei zeven naakte dagen voor mij mijn zelfbeeld middels spuwend gal verkleurd heb mezelf lekker verscheurd dat lucht op. nu is axe aan de beurt. en ben weer apk goedgekeurd
ik ben er nog jij ook zie ik door mijn olijke kijkers en toch het voelt zo vreemd echt gemeend je bent een van die zeikers een vreemde eend in de bijt waarvoor niemand zich neervlijt
er bestaat geen nederigheid voor mensen als jij gevuld met rijstebrij plompverloren klei een pissebed ben jij, 'k heb een hekel aan jou druiloor in de kou slijmbal in korte mouw je bent aan lager wal geraakt
zo, ik begin de week met een schone lei zeven naakte dagen voor mij mijn zelfbeeld middels spuwend gal verkleurd heb mezelf lekker verscheurd dat lucht op. nu is axe aan de beurt. en ben weer apk goedgekeurd
telkens als ik een kleed afleg zie ik na de woestijn een herkenbare weg
als ik mijn schrift ooit niet meer aanleng zal er dan een beeld zijn waar mijn ziel zich weer opnieuw in grift
of zal het laatste mij eeuwig naken een nog verdere vulling van mijn testament wraken
soms, kijk ik willoos in het veranderlijke en ervaar de sfeer van het vergankelijke in hedendaags zijn
zal ik opnieuw opstaan in de ouderdom, maar als immer in aanvang kinderlijk klein
of is de lucht open mijn dracht verlopen en slijtage niet meer telt
natuurlijk is het zo dat allengs mijn rug naar dichterbij helt, waar het aangezicht eeuwig wordt verlicht, mijn tijd verlopen is en enkel de laatste liefde nog geldt
als ik zo in de nacht vertoef en even achterom wil zien ervaar ik het licht en tegenlicht de adem waar ik me van bedien vloeit over helder zicht maar ook de zwaarte waarvoor een mens haast zwicht
ik zou zo graag willen, ook door mijzelf te verstillen, jou bevrijden van zwijgende doch knagende last wat het hart doet verkillen en de zon doopt in smart
zie mijn glimlach door de nevel heen en mijn ziel u schouwen het legt de band als bij getrouwen in een veilig land: waarop men liefde mag verbouwen
oh, ik mens op houten botten hoe moeilijk is het buigen om vruchten te rapen, zacht gemoed op te zuigen, jouw sterven te beknotten
toch heb ik weet vraag niet hoe het is wat de hemel meet het schijnt aan overgave gepaard doelend op gemis die ieder ooit baart
met jou pluk ik bloemen aan het seizoen eigen het zal de tijden aan elkander rijgen waarna een morgen op zal doemen en ik je mag dragen om de stap naar de andere oever, teder en in alle rust te wagen
dan, mijn lief open de ogen en luister naar het zachte in het hart aanwezig
ruik dan de rode rozen die weet hebben van wachten
VERWEILEN
wenn ich so in der Nacht verweile und kurz umsehen möchte empfinde ich das Licht vor und hinter mir, der Atem, der mich betreut erlaubt eine klare Sicht aber auch die Schwere wovor ein Mensch fast weicht
ich möchte so gerne, auch durch michselbst verstummend, dich erlösen von schweigender, quälender Last die das Herz erkaltet und die Sonne in Schmerz
ich sehe mein Lächeln durch den Nebel und meine Seele ihnen erschauen es legt die Bindung wie bei Getreuern in einem geschütztem Land auf der man Liebe züchten darf
ach, ich, Mensch aus Fleisch und Blut schwierig ist das Beugen Früchte auf zu heben, sich mit sanftem Gemüt zu lutschen, auf’s Sterben zu beschränken
doch weiss ich genau, frage nicht wie es ist, was der Himmel meint; die Ergebung erweist gepaart mit Verlust der jedem zufällt
mit dir pflücke ich Blümen, der Jahreszeit eigen, es wird die Zeiten reihen worauf ein Morgen aufdämmern wird und ich dich tragen darf damit ich den Schritt nach anderem Uffer, zärtlich und in aller Ruhe wage
dann, meine Liebe öffne die Augen und höre das Sanfte im Herz getragen
rieche dann die roten Rosen welche immer von Warten wissen