in mijn donkere kamer ontwikkelen zich bij tijd en wijle beelden van onbekende aard ook al lijkt de waarneming zuiver en belicht onder de juiste hoek soms groeit er ongewild een boze duistere geest waarvoor ik ernstig huiver
het kan zijn dat kleuren zijn opgelost in zwart-wit denken omdat de werkelijkheid zich aan dromen botst of zich in de stroom des levens hecht aan lucht en door het zoet wordt verleid
het zet mijn wereld op zijn kop gevoelens zijn niet te bedaren het blijft wachten op een baken verderop maar wellicht is het ook de tijd die een en ander zal verklaren
in de donkere kamer onthullen zich bij tijd en wijle beelden van onbekende aard ook al lijkt de waarneming zuiver en belicht onder de juiste hoek soms groeit er ongewild een boze duistere geest waarvoor ik ernstig huiver
zou een slang zich verbergen duivels van zin die plots enkel schaduwen baart en, zo lijkt, mij met stuurloosheid willen tergen.
het kan ook zijn dat kleuren zijn opgelost in zwart-wit omdat de werkelijkheid zich aan dromen botst of in de stroom des levens hecht aan lucht en door het zoet wordt verleid
het zet de wereld op zijn kop daar denken wordt gesmoord in niet te doven vuren veel tijd wordt vermoord in slapeloze uren het is wachten op een baken verderop
binnenkort kantelt het licht weer mijn uitzicht in hoop verpakt en natuurlijk bemanteld oprijzend uit de laatste dagen van een verjarend gewricht
het is een verlangen vol van gezangen het is de roep naar een heimelijk baren; de geboorte van een bevruchte zonnestraal in de maagdelijke engte die met vruchtwater mee uit wil varen
het is ook de mens die eigenhandig al komende pilaren bouwt en schreeuwend voor zichzelf weer een toekomst ontvouwt
zo ben ik ook aan het aardse eigen, heersend en die graag het nieuwe heden voorbeschouwt
jij, mijn muze ziet mij niet voel je wel; mijn schepping in het verschiet
mooi, zo mooi waarover ik vertel of droom in het gras drijven op jouw wolk zuchten, zij aan zij wij zijn een samen zijn we te leen altijd toeven in mei de woorden gemeen
je gaat ver de morgen vooruit dat hoort ook zo ik verlang naar je mijn kunstige bruid
mijn handen raken je ziel mijn mond spreekt de tong likt mijn lijft doorweekt met verlangen een echo jaagt achter jouw lokkende gezangen
mijn moeder is niet meer al even ze heeft lang geleefd broos van geest dat is niet overdreven geaard in schraal zand en gelovige angst met strenge kapiteins mijn moeder is niet meer al even ze heeft mij gezoogd gedroogd wakker gelegen bang voor woorden van buiten en al lang voor het einde zich in eenzaamheid moeten bewegen ook nog van oud naar jong naar levende vergetelheid mijn moeder is niet meer dank zij haar mag ik rijk leven
zij heeft binding met de herinnering daar zij als vrouw is geboren zij alleen draagt een kind naar het licht een mens die bij ons mag horen
daardoor toont liefde een gezicht doorheen de stuipen vóór de eerste dag er start een verbond, toekomstgericht, opgesteld door een haast natuurlijk gezag
geen ander geraakt zo gehecht een leven kort of lang, ononderbroken aan de weg van een kind, mens die onvoorspelbaar is voorzegd
het is de moeder, onze moeder de eerste vrouw van nabij die eeuwig aanwezig wil blijven in de stromingen van ieder getij ook als ik, de volwassene zelf zijn eigen gedicht wil schrijven
moeder laat nooit los dat staat het gevoel niet toe dat is pijnlijk en maakt soms moe
moeder is ook maar mens kent de schaduw van het bestaan en vaak getekend door het leven maar heeft altijd een diepe wens het onvoorwaardelijke door te geven
het wordt later ik voel dat met mijn ogen ik word later verder weg van ritme dat thans over mijn tijd is gebogen
meer en meer drijf ik mee op voorbijgaand water mijn tijd heeft minder haast toch is het alsof ik sneller ren naar later, naar eindeloosheid word gezogen
het is al maar vaker groen een groeiend kind het kind dat allengs volwassenheid bemint
ik word ingehaald vaker in grijs vertaald ook als het ware doorzichtig praat als vanzelve omzichtig haast tot zwijgen toe het doel lijkt bepaald: of raak ik in de toekomst verdwaald?
de afstand is nabij doch in beton gegoten een anti climax heb ik de dodendrank zelf ingegoten of kijk ik mank door ijzige emotie wat was de liefde slank of was het verbeelde negatie de nacht was hel verlicht het etmaal zonk weg in de herhaling de put gegraven met modder gedicht of was ik naief mijn eigen dief, mijn ziel opgelicht met verboden gaven