de " Meierijsche Stede " nog enkel in naam geboren kent een historie met een rijk verleden waar het groene land is gezegend met waterlopen, elk in een passend gloren
daar draagt een gemeenschap verspreid over plekken met eigen haard en opgebouwde waarden gezegend die zijn ontstaan door de eeuwen heen deels zelfs met stadsrechten bejegend
de mens woont hier tussen Oeteldonk en Lampegat maar op een plek van nijverheid ook met een nationale allure en in een eigentijdse stad
tussen de beschermde natuur van heiden, velden en bossen heeft men de Koeveringse molensteen als symbool van eenheid gemeen
en op vele markten en pleinen is het gelijk als vanouds met Bourgondische kenmerken daar zal men de gemoedelijkheid, zo eigen aan onze streek, vast en zeker blijvend versterken
uit het zesde couplet van het Wilhelmus: “de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt.”
Paris, La realité?
het lijkt dichterbij te komen dat kruit van het verderf wij stoppen met dromen ervaren weer duidelijk de scherf tussen goed en kwaad
het moet worden gezegd zonder respect voor jezelf en de ander kan het gif bij ieder naar buiten stromen
vrijheid gedenken wij daarom niet voor niets en elk jaar weer en niet alleen voor het vrij uiten van het woord
(bestaat er wel een grens dichtbij of verder weg waar het individu ‘niet’ op enigerlei wijze in zijn waardigheid wordt verstoord)
de tirannie van de kogel ondervindt nergens respect maar welke universele waarden stellen wij daar 'echt' tegenover opdat vredelievendheid, als van zelve, in ieder van ons zal worden opgewekt
het is niet zo dat als de ramen beslaan en de deur zich sluit het licht zich weldra dooft
wel voelt men op een andere wijze ieder binnenkomend geluid, eerder van het aardse beroofd
het neigt dan nog meer naar het trager zingen van het eigen hart het is meer de ruis van buiten waarvoor de oorschelp zich sluit
het volle verstand lijkt in te krimpen - dat is schijn - ; de omgeving verliest haar kracht alsof men praat zonder woorden
verlies vangt stilaan te stollen verandert van kleur het is het onreine beschimpen, en heft grenzen op, men wordt mild en onkwetsbaar zacht
in het volmaakte bestaat enkel nog rozengeur het is dan al vertoeven - in de eeuwigheid die wacht - : op verlossing van zinnen, en de ziel is ontdaan van zwaartekracht
in mijn donkere kamer ontwikkelen zich bij tijd en wijle beelden van onbekende aard ook al lijkt de waarneming zuiver en belicht onder de juiste hoek soms groeit er ongewild een boze duistere geest waarvoor ik ernstig huiver
het kan zijn dat kleuren zijn opgelost in zwart-wit denken omdat de werkelijkheid zich aan dromen botst of zich in de stroom des levens hecht aan lucht en door het zoet wordt verleid
het zet mijn wereld op zijn kop gevoelens zijn niet te bedaren het blijft wachten op een baken verderop maar wellicht is het ook de tijd die een en ander zal verklaren
in de donkere kamer onthullen zich bij tijd en wijle beelden van onbekende aard ook al lijkt de waarneming zuiver en belicht onder de juiste hoek soms groeit er ongewild een boze duistere geest waarvoor ik ernstig huiver
zou een slang zich verbergen duivels van zin die plots enkel schaduwen baart en, zo lijkt, mij met stuurloosheid willen tergen.
het kan ook zijn dat kleuren zijn opgelost in zwart-wit omdat de werkelijkheid zich aan dromen botst of in de stroom des levens hecht aan lucht en door het zoet wordt verleid
het zet de wereld op zijn kop daar denken wordt gesmoord in niet te doven vuren veel tijd wordt vermoord in slapeloze uren het is wachten op een baken verderop
binnenkort kantelt het licht weer mijn uitzicht in hoop verpakt en natuurlijk bemanteld oprijzend uit de laatste dagen van een verjarend gewricht
het is een verlangen vol van gezangen het is de roep naar een heimelijk baren; de geboorte van een bevruchte zonnestraal in de maagdelijke engte die met vruchtwater mee uit wil varen
het is ook de mens die eigenhandig al komende pilaren bouwt en schreeuwend voor zichzelf weer een toekomst ontvouwt
zo ben ik ook aan het aardse eigen, heersend en die graag het nieuwe heden voorbeschouwt
jij, mijn muze ziet mij niet voel je wel; mijn schepping in het verschiet
mooi, zo mooi waarover ik vertel of droom in het gras drijven op jouw wolk zuchten, zij aan zij wij zijn een samen zijn we te leen altijd toeven in mei de woorden gemeen
je gaat ver de morgen vooruit dat hoort ook zo ik verlang naar je mijn kunstige bruid
mijn handen raken je ziel mijn mond spreekt de tong likt mijn lijft doorweekt met verlangen een echo jaagt achter jouw lokkende gezangen