Julius Dreyfsandt zu Schlamm : Gedichten 8
11-03-2014
Al even in de schemering
al even in de schemering van het verlichte leven en aldoor liefdevol en innig vastgehouden rusten dag en nacht nu naast elkaar heeft de liefde van pijn en hoop een laatste gebaar geweven, zijn laatste zucht was daar een moeder schreeuwt “Mijn zoon” de vrouw weent “Mijn lief” het kind weet het even niet, heeft nog te weinig van het leven geleend maar voelt tranen om zich heen, zo oprecht gemeend gemis is er, al seizoenen lang, een mens moet gaan de eeuwigheid gaat immers haar gang
Gerucht
de liefde laait even op terwijl de ronde warmte zakt achter de zuigende kim maar hoe kan ik haar doorgaand loven als onze stemmen gedwongen doven en met een diepe zucht bij open raam, de koude van het afscheid naar voren wordt geschoven is de stilte besmet met roest en dreigt verte allengs samen te ballen tot een afgetopte knoest? terwijl ik verlangen weer verberg achter mijn verfoeide rokershoest deze morgen echter verschijnt de dageraad opnieuw het draagt een verschoond lichtblauw gewaad zo wordt de tijd overbrugd en schildert weer vragende ogen, toekomstgericht ook gister lijdt, zo blijkt aan een vergankelijk gerucht
Herinnering
Soms verlang ik naar het Gezoem van een mug Die ‘ s nachts onzichtbaar Zoemt over mijn rug En verhaalt van vroeger In een bloedhete tent; Een ongrijpbare zwoeger Die vooral zichzelf verwent Mijn gesnurk aanvaardt En zoals de ervaring leert Alleen zijn vreugd bij mij vergaart Het geeft een binding Midden in de nacht Uren kan hij met mij spelen Zijn instinct heeft hem Bij mij gebracht. Hij hoeft zichzelf Niet te vervelen Wel houdt hij afstand In onze relatie Het is liefkozen uit nood Een inniger contact, zo is bekend Betekent voor hem de dood
Dan de mist
het glas is nader de mist die hij ziet zijn oog in staar voelt wat hij verliet of bedenkt het gebaar een grijze vloed te stoppen die mondhoeken sluit en het hart op de tong laat drogen achter een beslagen ruit de aarde voor hem ligt al ver achter zijn tijd groeven graven nog dieper de vlakte lijkt zich al uitgespreid terwijl zijn wereld immens oogt zie je zijn stervend spiegelbeeld dat aan de liefde heeft gezoogd en met splinters heeft gedeeld het glas is nader dan de mist als gedachten denken door de eeuwigheid heen steeds meer zal zijn ziel wenken en daarna, veel later rusten zonder geween
Golfje
Ik zie naar buiten En ontmoet op het raam Nog zweetdruppels Van de eendaagse hittegolf Ze gedragen zich monogaam Verspreiden zich over het glas, Wensen zich niet aan te sluiten Allee, roept het gras Het is zomer, dat komt ons In stromen beter te pas
Donderslag
hij ging midden in de nacht nog ver van ’t ochtendgloren sloot de deur haast beminnelijk zacht doch enkel om de echo niet te horen stapte opnieuw het heelal tegemoet waar chaos geen weet heeft van rede en zoet met zuur wordt beboet; een tijde was weer verleden althans ontwaakt leek het zicht op ontluisterende stappen was het naar buiten gericht, een innerlijk ontsnappen enkel voor de plotse bliksem gezwicht soms trekt een schaduw twee paarden teugelloos in het gemoed woorden verliezen hun waarden, verdwalen dan in een ontembare vloed
De hoogste diepte
als van zelve kom ik dichterbij zonder voorbedachte rade ben ook arm aan woorden als ik in stilte nader zonder een stap te zetten voel ik me zo alsmaar meer aan je zij het is je ziel die ik ervaar oprecht naar buiten gericht kwetsbaar, zwak in het aardse maar krachtig tussen jou en mij een tederheid wonderlijk van gewicht. wie wil niet in zo iets verblijven ook al ben ik mens genoeg om je schouder te raken ogen kruisen kan volstaan om juist het echte te bewaken
Als groen grijs oogt
een stem vult mijn heelal met grijs getinte tonen zij stelen het licht helpen de dag niet te verschonen de boom spreidt zich groen zo hoog en dichtbij toch een kleur van morgen het raast door mijn hoofd waar ook mijn gemoed in stilte is opgeborgen een doffe klank vult mijn heelal de echo al van morgen ze telt nu ook de leegte onbeschrijfbaar in getal, een verlangen is opgeborgen
07-06-2013
Aan banden gelegd
soms komt het voor dat mijn fantasie niet weet wat voor u in te schenken, gedachten weigeren dan een gedicht te bedenken het is een moment bij eenieder bekend dat de ochtendstond met de nacht is aangelengd of dat uw benen vechten tegen de aarde ; ze moeten wel, maar deze dag heeft toch geen enkele waarde ach, een week zonder rijm wie zal het merken ik schrijf daarom over weinig; ja, dat ook u een keer mag haperen nietsdoen, het blijft een werkwoord wees daarvan wel bewust ; het zal uw hoge nood boetevrij beperken
Zijn gezicht straalt
de man tegenover mij straalt we delen het terras bij de Gouden Leeuw onder een kunstmatige gloed dat hij pas opa was, een schrede verder in zijn tijd, is mooi zichtbaar dat doet ook mij goed in deze herfstige dagen zetten we de kachel weer aan de zon moeten we zo dat lukt, in ons dragen je hart kan jezelf verwarmen en in gedachten komen al vaak, op mijn leeftijd, de kleinkinderen voorbij er is er zelfs een in de maak, ongevraagd dat wel dat schept pure rijkdom het geeft hoop en maakt blij zulke dingen geven de recessie en de belabberde lente nog kleur dus nu het weer wat tegenzit weet u best iets te vinden graaf eens dieper van binnen er is vast wel iets of iemand waarmee u zich met een zonnig gevoel in dit voorjaar kan verbinden
De weg
alles verklaren is soms een vruchteloos verpozen in het ongekende immense heelal ik ontkom dan niet aan het erkennen dat ik me doorgaans gedragen voel; deze weg niet zelf heb gekozen vaak hoef ik ook niet meer te zeggen wat ik eigenlijk bedoel om me heen immers herhaalt zich alles in wezen weliswaar regelmatig in een kleur getint en met wisselend gevoel eens hoop ik te kunnen zeggen: ik heb niet alle seizoenen volledig begrepen maar uiteindelijk wel door verworven overgave in verwondering bemind
De weg
alles verklaren is soms een vruchteloos verpozen in het ongekende immense heelal ik ontkom dan niet aan het erkennen dat ik me doorgaans gedragen voel; deze weg niet zelf heb gekozen vaak hoef ik ook niet meer te zeggen wat ik eigenlijk bedoel om me heen immers herhaalt zich alles in wezen weliswaar regelmatig in een kleur getint en met wisselend gevoel eens hoop ik te kunnen zeggen: ik heb niet alle seizoenen volledig begrepen maar uiteindelijk wel door verworven overgave in verwondering bemind
Lente blues
Het is even zo Dat ik me laat gaan Inzien dat het overwicht Zich met mij heeft verstaan Dagen met enkel regen Of bezwaarde wolken De aanwezigheid ervaren Van uitzichtloze wegen Waar ongerijmde gevoelens kolken Die mijn geest niet verklaren Het zou moeten zijn Als dat ik word gedragen In de door mij gevoelde Onderscheidende lagen Doch het ademen verengt achter sterven Of schemerige baren pijn Hoe dan ook, mijn zijn wordt Vanuit een verleden verlengd
Liefde
in houden van zit veel besloten het omvat vooral wisselende seizoenen cupido is er vaak op een onverwacht moment of je wordt door fonteinen vol gelukzaligheid verwend doch ook wat in liefde wordt gegoten blijkt vaak een droom of is onwerkelijk verwachten met lege woorden als versleten schoenen en stilte die onenigheid langzaam moet verzachten * maar tederheid kunnen ontvangen en je hart door tevredenheid laten bevangen en bovenal je kwetsbaarheid aan de ander willen tonen tot het ultieme geven bereid wie durft elkaar, in wederzijds vertrouwen, zo te belonen
Muze
Witte aangelijnde vlokken Doorkruisen verre blauw Traag wijkende naar verder Zulk een gebaar Maakt dat ik mijn gang aanschouw Soms denk ik, ik ben klaar Reeds moe van de dagen Als ik vooruit in de verte staar Ik vergeet ook het prille landschap Dat vervaagt in een verleden gebaar Witte aangelijnde vlokken Verwarren in donzige trekken In thans gelaagd azuur Zoals de maagd Aanvankelijk zonder vlekken Het aardse aantrekt, op den duur Zo wordt de voortgang Telkens, eindeloos Als van zelve uitgedaagd Ik blijf op zoek Naar de eeuwige ranke roos
Gij daar
O, gij daar op hoge hakken Die uw kuiten doen verheffen En heupen stuwen Tot een gewei van een edelhert Mij overkomt de ware zin U, eens in dromen te huwen Maar, helaas, ik ben u niet werd Het hoofd dat u behoort Drijft op wolken In mijn aards paradijs O, mijn verre lieve Gij brengt mij van de wijs Laat krachten in mij kolken En laat mijne ziel zo achter Innig verstoord Schouders, zoals ik die zie Wiegend op en neer Mijn ogen wagenwijd openend In blinde lust Zij maken mij sprakeloos en veel meer Ach, schenk mij even niet het ware licht Dat ook op uw schaduw rust
11-04-2013
Zij kust
zij kust de zon met geloken ogen voelt stralen van nabij geluk het is alsof liefde voor even, teder, over haar frêle ontvankelijkheid is gebogen kom mij halen zie mijn ontsloten gebaren of tast met zwoele stralen langs mijn lente pril haar met jou wil ik vrijen in lyrische talen maar laat mij nog even hier en dan ja, daar
Lente
ik raak bezwangerd door de lucht van het donzig groene veld in mij groeit weer de vreugde als de lente over pril leven vertelt hoor vogels hun liedjes fluiten, voel hoe lammetjes in de wei ons zo vertederend bewerken en wij hen opgetogen in onze blijde harten sluiten het is lente, het is weer lente roep het van de daken adem toch diep in iedereen zal het merken; we krijgen volop zin en zullen bevrijdende zuchten slaken
Golvende stilte
Ik zie je Ver van hier Voel de adem Langs de wang Is het geluk Dat ik vier Of drijf ik op dromen Die bij voortduring komen Aan mijn wimpers voorbijgaan Als mijn ogen, blauw getint, Wagenwijd openstaan En de zee haar zilte Met mijn hoop baart In golvende stilte Als kussen wordt aangereikt Tot wederkerigheid geneigd En teder dun besnaard Ver van hier Dichtbij van ver In wachten wordt bewaard
Titelloos
heb jij weet van droge tranen die zonder drempels onhoudbaar versnellen het zielen pad kwellen en een weg naar buiten willen wagen maar tegen beslagen ramen stuiten lach jij ook wel eens als je lijf in beton is gegoten of nagels je vastpinnen terwijl de zucht in ijzer blijft opgesloten, wezenloos diep van binnen voel jij ooit als jouw woorden een afstand willen slechten ook, de verte van onpeilbare diepe grachten dat trommelvliezen niet trillen, verzaken en jouw pijn zich aan machteloosheid hechten