in een memoire laat het leven je voorbij varen langs aanlegplaatsen van weleer
soms ver in de verte terug wil ik de weg van mijn geest verklaren keer op keer zoekend naar de sfeer en markante jaren verborgen als het ware of zijnde achter de rug
door de glazen van heden wordt nog steeds veel gemeden de ziel doorsneden opgeroepen in diffuus licht waar soms oude deuren zijn gedicht voor het opgestapeld gewicht
ik zie om me heen en telkens neem ik steeds beter waar herken ik in jou zonder dat ik nog in de verte staar dat dan ook niemand is ontkomen aan het onvolmaakte en de voldongen rouw
maar zeker ook bloemen heeft zien bloeien in liefde, in een glimlach of gebaar van die ander, jou waarvan de warmte het liefst blijvend naar ons innerlijk wil vloeien in eeuwige kwetsbare verwachting zo is de mens, immer op zoek naar ware achting
als je even meeloopt vertel ik over de weg de meeste stenen zijn omgedoopt, dat is wat ik zeg
nadat ik ze heb aangeraakt zijn ze niet meer als voorheen wat meer versleten, dieper naakt, het karakter hebben ze nog wel gemeen
zo zal de kim, in de verte nabij, geen echt wonder meer kennen daarheen liggen ook aangetasten, voorbij het moment van gewennen, tillen wat lichter aan aardse lasten
mijn pad loopt vooruit maar zoals je weet is dat schijn het buigt immers af en volgt de lijn die onbekend heet
ook vlakt het verder af, zo wordt gezegd en weerstand behoort dan steeds vaker tot het binnenland
mijn vader ziet naar mij voor het raam in de ogen een mengeling van verte en nabijheid zie hem daar nog staan voelbaar, nu diep in mij gewijd
de zwaarte was zijn lijf gewoon de ziel bezwaard door de jaren hoe verder af van het heden is zijn gang te verklaren?
de tijd geeft haar verhaal geef ik nu zijn stem als loon zal hij nog zo denken is dat wat het moet zijn de verleden en geleden wenken
het leven in de schaduwschijn om tenslotte het hart te drenken in wat, ja wat is nu de echte wijn
zijn stilte is zacht de woorden nog stiller de uitstraling zijn kracht het maakt mij allengs milder steeds verder in de verdichte verte wordt hij door mij geacht
ik zie u aan weet wat u denkt zeg het maar niet voelt zich niemand gekrenkt raden is leuk is knoeien met een vergiet ligt er iemand al in een deuk nee, het is al even ernst wat de klok slaat een zondagsgeluid waar iedereen praat een windje laat zich krap voelt in zijn huid knap vervelend als de stilte van een nog maagdelijke bruid ik kijk nog eens naar u en gaap mijn slaap weg ik weet wat u denkt grijze zondag is wat de heer ons schenkt verder wil ik niet gaan o ja, het is ook weer die maandag die wenkt
ruk de huid van jouw lijf en toon je geheel nakend aan mij opdat men gevoel kan zien waar ik in jouw hart verblijf
durf je de geest te strippen te ontdoen van denken, denken en zoveel doodse wenken je hebt natuurlijk angst dat ik of wie dan ook je ziel zal krenken
o. ik zie het al de winter bedekt het zicht warmte wordt buiten gesloten je bent bloot en toch zo dicht bekleed met haast verdorde loten van de boom, die jij heet die zich met andere stammen meet en de ijle tak in jou zonder voeding vergeet
o neen. laat maar je bent in de dood gekropen een oud gebaar alsmaar daar onberoerd in uiterlijk gebaar waar haast gestorven lippen niets meer hebben met hopen
blijf maar fijn in de schreeuwende schaduw het houdt je klein het houdt je pijn klein klein en schuw doch immer schurend ruw
ik zie een mooi mens diep van binnen met slechts een wens raak me niet wil me niet beminnen ik raak mezelf alleen ik ben het die schiet
bloot en zo dood rust in stilte de gekozen kilte uitgestoten door de moederschoot zo bloot, zo bloot en bloot, doods bloot
mijn blik, is breder dan de ogen het overtreft het gezicht lijkt uit mijn hele lijf te schijnen het kent geen zwaartegewicht het zou wel mogen maar in mist verdwijnen
zo ook speelt mijn hand een rol, die rolt zonder tekst en beweegt mijn verschijning in de vinger en de hand neen, niet behekst maar tevens boven zichtbaarheid met amper een omlijning van het begeesterd land
mijn blik is teder van aard zie maar, raak toch met gevoel er wordt aldoor genegenheid gebaard de adem wordt opgespaard menig hart weet wat ik bedoel
de dag erna is er de melancholie van overvloed als gevoelens zijn uitgeput door veelheid in nuance
lijkt de de ziel beboet door de aangereikte kansen van woorden die nu rusten in de geest of een enkel hart van vaak gesloten ogen
de dag erna roep je in de leegte van een woestijn met vergane glorie
terwijl in het bloed nog wat chocolade drijft die nu puur en soms ongewild bitter smaakt totdat het heden zich weer met morgen beklijft en hoop aan verwachting raakt
we hebben het warme zomerse rijpen en plukken nagenoeg achter ons gelaten we mochten de zon in druiven vastgrijpen
opdat zij in hout en met veel geduld al gistend tot een nobele drank kan geraken en op een zeker moment het glas naar eigen geaardheid toont en vult
zo laten de bomen hun blaren gaan nadat de stam iets is uitgedijd een ring heeft toegevoegd aan zijn bestaan en naar natuurlijke rust wordt geleid
de mens trekt allengs naar binnen het voelt immers buiten al wat killer aan genieten na van vakantie in gedachten of vertelt ze in mooie verwoorde zinnen
terwijl het buitenlicht zich laat dimmen, ons innerlijk zich wil gaan verschonen maken wij ons op om met elkaar wat meer onder een dak te gaan wonen
ergens diep van binnen draag ik genegenheid zoiets zeg ik niet in zinnen, raak dan in het aardse verleid
en zal je niet puur kunnen beminnen, woorden botsen klinken als klanken het is slaken uit diverse flanken
ook van uit ergens diep van binnen
en als de stilte mij zegt het voelt zoals is bedoeld vloeit warmte als een teder gerecht door mijn poriën heen, kleuren lippen roder groeien ogen naar oprecht,
ergens diep van binnen zal ik dan zingen in frêle zielentaal
zonder aanraken heb je weet van een schenkend onthaal