Tot de jaren zestig van verleden eeuw werden er alleen bananen verbouwd in gebieden met natuurlijk water. Zoals de Vallei van Aridane, San Andrés y Sauces in het noord-oosten van het eiland en in mindere mate rond de hoofdsad Santa Cruz de La Palma. Na de zestiger jaren begonnen Palmero's gebieden in cultuur te brengen die tot op dat moment gekend waren als "slecht land". Door de enorme inspanningen die men hiervoor moest verrichten kan men deze taak wel historisch noemen. Het grootste probleem was dat deze gebieden geen plantaardig materiaal in de bodem hadden maar bestonden uit onproductieve vulkanische rotsen. De rotsen moesten eerst gelijk gemaakt worden, daarna werd er een laag kiezel uitgestrooid op de onder- grond, dat nodig is om de bodem doorlaatbaar te houden. De laag stenen en kiezel werd bedekt met aarde. De vruchtbare grond moest met vrachtwagens aangevoerd worden vanuit ver gelegen streken. Er was ook water nodig dat door kanalen en allerlei buizen van uit het noorden tot aan Fuencaliente werd gebracht. Omdat de bananenplant met zijn brede bladeren erg windgevoelig is werden de plantages ommuurd: Muren met grote grove gaten erin. Als de ommuurde plantages op terrassen boven elkaar werden gebouwd, geven ze van op afstand de indruk van versterkte vestingen.
Om het terrein plat en horizontaal te maken moesten er reusachtige stenen muren worden gebouwd die de arbeid nog moeilijker en kosbaarder maakten. De ronde tank boven de plantage bevat water om de bananen te besproeien door zwaartekracht.
|